In deze zaak gaat het om een beroep tegen de aanslag afvalstoffenheffing die aan eiser is opgelegd door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. De aanslag is gebaseerd op een eenpersoonshuishouden voor het belastingjaar 2020, waarbij de afvalstoffenheffing is vastgesteld op € 157,33 en de zuiveringsheffing op € 42,99, tot een totaalbedrag van € 200,32. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 14 mei 2020. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een Skype-zitting op 21 december 2020, waarbij eiser aanwezig was en verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde, W. Vos. Eiser voert aan dat hij de aanslag voor de woning aan [adres 2] op basis van een tweepersoonshuishouden heeft betaald en dat de aanslag voor de woning aan de Van [adres 1] in strijd is met de Verordening op de heffing en invordering van de afvalstoffenheffing. Eiser stelt dat er een uitzondering geldt voor verhuizingen binnen de gemeente Utrecht, waardoor er geen nieuwe belastingplicht zou moeten ontstaan.
De rechtbank overweegt dat eiser niet binnen de categorie belastingplichtigen valt zoals beschreven in de Verordening, omdat zijn medehuurder bij de woning aan [adres 2] belasting verschuldigd was. De rechtbank concludeert dat de aanslag afvalstoffenheffing terecht aan eiser is opgelegd en dat het beroep ongegrond is. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter R. in 't Veld en griffier mr. L.M.A. Koeman, en is openbaar gemaakt op 29 maart 2021.