ECLI:NL:RBMNE:2021:2012

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
14 mei 2021
Zaaknummer
UTR 21/1036
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake intrekking exploitatievergunning horecabedrijf

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 22 april 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker wiens exploitatievergunning was ingetrokken door de burgemeester van de gemeente Veenendaal. Het besluit tot intrekking van de vergunning dateert van 23 februari 2021. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij meende dat er sprake was van spoedeisend belang. Tijdens de zitting op 22 april 2021 is verzoeker verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de burgemeester zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak overwogen dat er geen sprake is van onverwijlde spoed die een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Verweerder heeft aangegeven dat verzoeker sinds 1 maart 2021 geen huurder meer is van het pand waarin het horecabedrijf is gevestigd en dat hij het horecabedrijf op 8 maart 2021 heeft verkocht. De koper heeft zich geregistreerd bij de Kamer van Koophandel en een nieuwe exploitatievergunning aangevraagd. Verzoeker heeft deze informatie bevestigd, waardoor de voorzieningenrechter concludeert dat verzoeker geen spoedeisend belang meer heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening.

Verzoeker heeft aangevoerd dat zijn spoedeisend belang nog zou kunnen liggen in de mogelijkheid om de verkoop van zijn horecabedrijf terug te draaien, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat dit een onzekere toekomstige gebeurtenis betreft, waardoor ook hierin geen spoedeisend belang kan worden gezien. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening dan ook afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1036
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 april 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker], te [vestigingsplaats] , verzoeker
(gemachtigde: mr. D.Y. Li),
en

de burgemeester van de gemeente Veenendaal, verweerder(gemachtigden: mr. M.R. Groenewoud en J. Kaijen).

Procesverloop

In het besluit van 23 februari 2021 heeft verweerder de aan verzoeker verleende exploitatievergunning ingetrokken.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2021. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarvan in dit geval geen sprake.
Verweerder heeft de voorzieningenrechter laten weten dat verzoeker sinds 1 maart 2021 geen huurder meer is van het pand waarin het horecabedrijf is gevestigd en dat hij op 8 maart 2021 het horecabedrijf heeft verkocht. De koper heeft zich als eigenaar geregistreerd bij de Kamer van Koophandel en een exploitatievergunning aangevraagd bij verweerder. Verzoeker heeft de juistheid van deze informatie bevestigd. Gelet hierop heeft verzoeker geen spoedeisend belang meer bij het treffen van een voorlopige voorziening.
Verzoeker voert aan dat zijn spoedeisend belang nog is gelegen in het feit dat hij misschien de verkoop van zijn horecabedrijf terug kan draaien als zijn verzoek om voorlopige voorziening zou worden toegewezen. Dit is echter een zodanig onzekere toekomstige gebeurtenis dat de voorzieningenrechter ook daarin geen spoedeisend belang ziet. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2021 door mr. J.H. Lange, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.