Overwegingen
1. Eiser heeft op 17 april 2019 een verzoek om naturalisatie ingediend.
2. Verweerder heeft eisers verzoek om naturalisatie in het primaire besluit afgewezen, omdat er ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde. Verweerder is gebleken dat aan eiser korter dan vijf jaar geleden onherroepelijk een sanctie wegens het plegen van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer gelegd. Dit betekent dat de zogeheten rehabilitatietermijn nog niet is verstreken. Verweerder heeft zich gebaseerd op de informatie van de Justitiële Documentatiedienst (JDS), waaruit volgt dat aan eiser op 20 december 2016, onherroepelijk op 4 januari 2017 een strafbeschikking (taakstraf) is opgelegd wegens het overtreden van artikel 266, eerste lid, juncto artikel 267, sub 2, van het Wetboek van Strafrecht. Verder heeft verweerder het verzoek om naturalisatie afgewezen omdat vanwege het ontbreken van een gelegaliseerde geboorteakte eiser zijn identiteit niet kan worden vastgesteld. Het beroep op bewijsnood is in dit kader onvoldoende onderbouwd. Verder heeft eiser niet voldaan aan artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Rijkswet op het Nederlandershap (RWN) omdat hij niet als ingeburgerd kan worden beschouwd.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder niet langer tegengeworpen aan eiser dat hij niet als ingeburgerd kan worden beschouwd. Voorts heeft verweerder daarin gehandhaafd dat er ernstige vermoedens bestaan dat eiser een gevaar oplevert voor de openbare orde. Verweerder heeft in het bestreden besluit geen standpunt ingenomen over of met het nieuw overgelegde document (het geapostilleerde document inzake eisers identiteit) en dat wat is aangevoerd wordt voldaan aan het gestelde in artikel 7 van de RWN.
4. Ter beantwoording ligt allereerst voor of verweerder eisers verzoek om naturalisatie mocht afwijzen omdat aan eiser een sanctie is opgelegd wegens het plegen van een misdrijf waardoor er volgens verweerder ernstige vermoedens bestaan dat hij een gevaar oplevert voor de openbare orde.
5. Eiser voert aan dat verweerder zijn verzoek om naturalisatie niet mocht afwijzen, omdat er sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van zijn beleid had moeten afwijken. Eiser heeft als bijzondere omstandigheid naar voren gebracht dat hij onder bewind stond en dat daarom een taakstraf in plaats van een geldboete aan hem is opgelegd. Eiser stelt dat normaliter volgens de Oriëntatiepunten voor straftoemeting en Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht afspraken (Oriëntatiepunten voor straftoemeting ) een geldboete van € 200,- aan hem zou zijn opgelegd en dat dit geen obstakel is voor naturalisatie. Verder stelt eiser dat hij geen andere criminele antecedenten heeft en dat gelet op het tijdsverloop al deze omstandigheden in samenhang bezien dermate bijzonder zijn dat zijn aanvraag had moeten worden ingewilligd.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan hij van het beleid moet afwijken. De lat ligt hoog. De extra omstandigheden moeten dusdanig bijzonder zijn dat alleen tot juiste wetstoepassing kan worden gekomen door van het beleid af te wijken. Daar is in het geval van eiser geen sprake van. Het enkele feit dat eiser in plaats van een geldboete een taakstraf heeft gekregen en daar akkoord mee is gegaan, is geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan verweerder moet afwijken van het beleid. Verweerder stelt dat het geval van eiser niet op zichzelf staat. Eiser is niet de enige die onder bewind staat en daarom een andere sanctie opgelegd krijgt. Verder stelt verweerder dat eiser in verzet had kunnen gaan tegen oplegging van de taakstraf.
7. In de RWN is bepaald dat het verzoek om het Nederlanderschap te verlenen wordt afgewezen als op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde.In de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (Handleiding) is door verweerder nadere invulling gegeven aan het criterium ‘ernstige vermoedens dat betrokkene een gevaar oplevert voor de openbare orde’.Daarin is uiteengezet wanneer ernstige vermoedens bestaan dat de vreemdeling een gevaar oplevert voor de openbare orde. Samengevat komt de Handleiding erop neer dat de naturalisatie wordt geweigerd, als – onder meer – in de periode van vijf jaar direct voorafgaande aan het verzoek of de beslissing daarop een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer is gelegd.
8. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter mag het beleid neergelegd in de Handleiding als uitgangspunt dienen bij de beoordeling van de vraag of sprake is van ernstige vermoedens dat de betrokkene gevaar oplevert voor de openbare orde.Verweerder moet daarbij wel rekening houden dat er zich bijzondere omstandigheden kunnen voordoen op grond waarvan slechts tot een juiste wetstoepassing kan worden gekomen indien hij van dat beleid afwijkt.
9. Niet in geschil is dat eiser vanwege overtreding van artikel 266, eerste lid, juncto artikel 267, sub 2, van het Wetboek van Strafrecht is veroordeeld tot een taakstraf van acht uur. Op 14 februari 2017 is de taakstraf voltooid. Nu de tenuitvoerlegging van de straf valt in de periode van de rehabilitatietermijn van vijf jaar direct voorafgaande aan het verzoek om naturalisatie, volgt uit de paragrafen 1 en 5 van de Handleiding dat het verzoek om naturalisatie wordt geweigerd.
10. De rechtbank is evenwel van oordeel dat verweerder in het licht van de door eiser aangevoerde bijzondere omstandigheden het verzoek van eiser om naturalisatie niet mocht afwijzen omdat er ernstige vermoedens zouden bestaan dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. Eiser heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat aan hem een lichte taakstraf is opgelegd voor een eenvoudig vergrijp. Daarnaast heeft eiser aangetoond dat in plaats van een geldboete een taakstraf aan hem is opgelegd, omdat hij onder bewind stond. Dat is de reden dat hij een taakstraf heeft geaccepteerd en niet tegen de oplegging daarvan in verzet is gegaan. Dat eiser ten tijde van de veroordeling onder bewind stond, zoals hij van meet af aan heeft verklaard, wordt bevestigd door de e-mail van de bewindvoerder die eiser op 1 februari 2021 heeft overgelegd. Daaruit volgt namelijk dat hij al vanaf 6 februari 2013 onder bewind staat. Gelet op de Oriëntatiepunten voor straftoemeting was een geldboete geen obstakel geweest voor naturalisatie. Voor de overtreding die eiser heeft begaan wordt namelijk een geldboete van € 150,- opgelegd, welk bedrag kan worden vermeerderd met 33-100% voor zover het feit is begaan tegen een politieagent, alsook vanwege andere omstandigheden. Zelfs indien het bedrag met 100% zou zijn vermeerderd, ligt dat ver onder het normbedrag van € 810,- waarbij de naturalisatie wordt geweigerd.Dat normaliter een geldboete wordt opgelegd in die gevallen waarin sprake is van een belediging zonder documentatie op dat gebied, heeft eiser aangetoond met de e-mail van een plaatsvervangend officier van justitie van het arrondissementsparket Midden-Nederland die hij ook op 1 februari 2021 heeft overgelegd. Daaruit volgt eveneens dat in die gevallen waarin een geldboete tot problemen kan leiden een (kleine) werkstraf wordt opgelegd. Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat niet van hem kan worden verlangd dat hij een onderzoek doet naar de omstandigheden waaronder de taakstraf is opgelegd omdat die al in het strafproces zijn meegenomen, is de rechtbank van oordeel dat deze redenering niet opgaat nu er in het geval van eiser geen strafproces is geweest. Eiser heeft ook voldoende aannemelijk gemaakt dat hij geen reden had om in verzet te gaan omdat hij om een taakstraf had gevraagd vanwege zijn onder bewindstelling. Voor zover verweerder in het bestreden besluit stelt dat de omstandigheid dat eiser onder bewind stond ten tijde van de taakstrafoplegging niet was onderbouwd en reeds om die reden geen bijzondere omstandigheid oplevert is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het geval van eiser gehouden was naar dit punt een nader onderzoek te verrichten nu eiser vanaf het begin van de procedure tijdens zijn zienswijze al een begin van bewijs heeft geleverd dat hij onder bewind stond en heeft aangegeven dat hij daarom heeft gevraagd om een taakstraf op te leggen in plaats van een geldboete. Dit samengenomen met de andere aangevoerde omstandigheden dat eiser geen antecedenten op zijn naam heeft staan en dat de hoogte van het boetebedrag voor de overtreding die eiser heeft begaan ver onder het normbedrag ligt, maakt dat verweerder ook niet, zonder nader onderzoek te doen naar het gestelde bewind, het verzoek van eiser om naturalisatie mocht afwijzen vanwege een ernstig vermoeden dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. De beroepsgrond slaagt.
11. Eiser voert vervolgens aan dat verweerder ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar zijn identiteit. Volgens eiser had verweerder onderzoek moeten doen naar zijn identiteit, omdat de afwijzingsgrond dat er ernstige vermoedens bestaan dat eiser een gevaar oplevert voor de openbare orde niet slaagt. Eiser heeft een paspoort en identificerende documenten overlegd op grond waarvan verweerder zijn identiteit kan vaststellen. Verder voert eiser aan dat er sprake is van bewijsnood. Het feit dat hij geen gelegaliseerde geboorteakte kan overleggen, mag geen reden zijn voor afwijzing van het verzoek om naturalisatie.
12. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het niet opportuun is om het door eiser overgelegde document inzake zijn identiteit op echtheid te laten onderzoeken nu eiser geen Nederlander kan worden omdat hij een gevaar vormt voor de openbare orde. De vraag of wordt voldaan aan artikel 7 van de RWN wordt onbeantwoord gelaten, aldus verweerder.
13. Uit hetgeen onder 10 is overwogen volgt dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten een standpunt in te nemen over de gestelde bewijsnood ten aanzien van de gelegaliseerde geboorteakte en over het overgelegde geapostilleerde document inzake eiser zijn identiteit.
14. Eiser voert vervolgens aan dat verweerder hem ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarfase.
15. Een bestuursorgaan mag slechts met toepassing van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van het horen afzien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van het bezwaar niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden.
16. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, is niet aan deze maatstaf voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dus niet van het horen van eiser mogen afzien. De beroepsgrond slaagt.
17. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 en 7:12 van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, gelet op wat onder 13 is overwogen. Ook past de rechtbank niet een bestuurlijke lus toe, omdat verweerder tijdens de zitting heeft verklaard geen ruimte te zien voor herstel. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
19. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 534,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.068,-.