ECLI:NL:RBMNE:2021:2104
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag aanvullende studiebeurs en terugwerkende kracht bij inkomen van vader
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs. Eiseres had een aanvraag ingediend om bij de vaststelling van haar aanvullende studiebeurs het inkomen van haar vader buiten beschouwing te laten. De aanvraag werd in eerste instantie afgewezen door verweerder op 20 maart 2020. In een later besluit van 14 augustus 2020 werd het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard, maar voor de periode vóór 1 januari 2018 bleef de afwijzing staan. Eiseres ging in beroep tegen dit besluit, waarbij zij aanvoerde dat er nieuwe feiten waren die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden.
De rechtbank oordeelde dat eiseres geen verzoek had gedaan om terug te komen van het eerdere besluit van 17 december 2018, waarin een eerdere aanvraag om het inkomen van haar vader buiten beschouwing te laten was afgewezen. De rechtbank stelde vast dat de aanvraag van eiseres op 5 december 2019 niet expliciet als een verzoek om herziening was geformuleerd. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had geoordeeld dat de aanvraag alleen kon worden toegewezen voor de periode vanaf 1 januari 2018, twee jaar voorafgaand aan de aanvraagdatum. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg en verweerder het besluit mocht nemen zoals hij deed.
De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie in aanvragen en de noodzaak om expliciet te vermelden wanneer een verzoek om herziening wordt gedaan. De rechtbank heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden kunnen beoordelen, omdat er geen sprake was van een herhaalde aanvraag. De beslissing van de rechtbank is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in hoger beroep te gaan.