ECLI:NL:RBMNE:2021:211

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
26 januari 2021
Zaaknummer
UTR 20/544
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.H.J.M. Veldman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor verbreding uitrit in het belang van groenvoorzieningen en waterhuishouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een omgevingsvergunning voor de verbreding van een uitrit. Eiseres, bewoonster van een perceel in Utrecht, had een aanvraag ingediend om haar uitrit te verbreden zodat er ruimte zou zijn voor twee auto’s. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht heeft deze aanvraag geweigerd, met als argument dat het behoud van het groene karakter van de omgeving en de waterhuishoudkundige functie van de wadi’s voorop staat. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 21 oktober 2020 is het onderzoek aangehouden om het college de gelegenheid te geven om een nadere onderbouwing te geven voor de weigering van de vergunning, vooral in vergelijking met een vergunning die aan een buurman was verleend. De rechtbank heeft op 27 november 2020 deze nadere onderbouwing ontvangen, waaruit bleek dat de vergunning voor de buurman niet in strijd was met de gemeentelijke verordening, maar dat de situatie van eiseres anders was. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college voldoende gemotiveerd heeft waarom de vergunning niet verleend kon worden, en dat de belangen van de waterhuishouding en het groen zwaarder wegen dan het belang van eiseres bij de verbreding van de uitrit.

De rechtbank heeft ook het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat de omstandigheden van de aanvragen niet gelijk waren. De rechtbank concludeert dat het college in redelijkheid de gevraagde omgevingsvergunning heeft kunnen weigeren en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan door rechter N.H.J.M. Veldman, in aanwezigheid van griffier E. Sloots, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/544

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.J. Smaling),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. R.C. Alblas).

Inleiding

1. Eiseres is bewoonster van het perceel op [perceel 1] in [woonplaats] (hierna: het perceel). Zij wil de uitrit aan de voorkant van het perceel verbreden, zodat er ruimte is voor twee auto’s.
2. Eiseres heeft bij verweerder een aanvraag gedaan voor een omgevingsvergunning om haar uitrit te verbreden. Verweerder heeft de vergunning geweigerd en het daarop ingediende bezwaar van eiseres bij besluit van 19 december 2019 ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
4. Het onderzoek op de zitting is aangehouden om verweerder in de gelegenheid te stellen om een nadere onderbouwing te geven waarom ten behoeve van [perceel 2] wel een vergunning is verleend om de uitrit te verbreden. De rechtbank heeft op 27 november 2020 deze nadere onderbouwing ontvangen. Vervolgens heeft eiseres op 16 december 2020 haar reactie hierop gegeven, waarna verweerder op 7 januari 2021 hier weer op gereageerd heeft.
5. De rechtbank heeft aan partijen toestemming gevraagd om uitspraak te doen zonder tweede zitting. Partijen hebben hiermee ingestemd, waarna de rechtbank op 21 januari 2021 het onderzoek heeft gesloten.

Overwegingen

Juridisch kader
6. Op de vergunningsaanvraag is artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing. Hierin staat - kort gezegd - dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning een uitweg te veranderen. Artikel 2.18 van de Wabo bepaalt dat een dergelijke omgevingsvergunning alleen kan worden geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betreffende gemeentelijke verordening. In de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Utrecht (hierna: de APV) staat in artikel 2.12 dat het verboden is om zonder vergunning een uitweg te veranderen en dat de vergunning onder meer kan worden geweigerd in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.
7. Dat betekent dat verweerder een eigen, discretionaire bevoegdheid heeft om op basis van de APV wel of niet mee te werken aan vergunningverlening. De rechtbank kan slechts toetsen of verweerder in redelijkheid de vergunning heeft geweigerd en de betrokken belangen voldoende heeft meegewogen.
8. Eiseres heeft aangevoerd dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd. Zij heeft een beroep op het gelijkheidsbeginsel gedaan, omdat verweerder aan de buurman op [perceel 2] wel een vergunning voor het verbreden van de uitrit heeft verleend.
Zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel
9. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het vanuit stedenbouwkundig opzicht wenselijk is dat de bebouwingslinten (waar eiseres aan woont) een ‘open’ en ‘groen’ karakter houden. Parkeren dient op eigen terrein en zo veel mogelijk uit het zicht van de straat plaats te vinden en daarom wordt de breedte van uitritten beperkt gehouden. Bovendien gaat het verbreden van de uitrit ten koste van de aangrenzende wadi’s en tast dit de waterhuishoudkundige functie van de wadi’s aan. Deze argumentatie is gebaseerd op een advies van de ambtelijke commissie Beheer Inrichting Gebruik (hierna: commissie BinG).
10. Op 25 november 2020 heeft de commissie BinG een nieuw advies uitgebracht. Daarin wordt het eerder gegeven advies aangevuld met de vaststelling dat de groenstrook waarin de uitrit gelegen is deel uitmaakt van de Hoofdgroenstructuur Utrecht (Verbinding). De wens van de aanvrager om het parkeren juist twee breed direct aan de straat plaats te laten vinden is daarom ruimtelijk gezien niet wenselijk. Daarnaast zijn er functionele bezwaren zoals het belemmeren van de waterhuishoudkundige functie door het veranderen van de wadi’s. Deze zijn immers ontworpen met een bepaalde capaciteit. Verweerder heeft het advies om de uitwegvergunning niet te verlenen onder verwijzing naar de inbreuk op de groenstructuur en de waterhuishouding overgenomen.
11. Wat betekent de nadere onderbouwing voor de beoordeling van deze zaak? Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich bij zijn weigering kunnen baseren op het advies van de commissie BinG. Daarin is voldoende gemotiveerd waarom de vergunning vanwege ruimtelijke en waterhuishoudkundige aspecten niet verleend moet worden. Eiseres heeft ook niet aangevoerd dat dit advies ondeugdelijk is. De rechtbank ziet geen aanwijzingen voor de stelling van eiseres dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen.
12. Volgens eiseres zal slechts in incidentele gevallen geparkeerd worden op de te verbreden uitrit. Verweerder heeft bij zijn besluit onvoldoende oog gehad voor dit belang van eiseres. Aan de weigering heeft verweerder artikel 2.12 van de APV ten grondslag gelegd. Hierin staat dat een vergunning voor het veranderen van een uitweg onder meer geweigerd kan worden in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving. Verweerder vindt dat dit belang ook geschonden wordt als eiseres de verbrede uitrit incidenteel als parkeerplaats gebruikt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat het omgevingsbelang zwaarder moet wegen dan het belang van eiseres bij een verbrede inrit.
Gelijkheidsbeginsel
13. Ten aanzien van het beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft verweerder in zijn nadere motivering aangegeven dat de bezwaren die bestaan tegen het verlenen van een vergunning aan eiseres om haar uitrit te verbreden, evenzeer gelden voor haar buurman op nummer [huisnummer] . Verweerder stelt zich op het standpunt dat er gelet op de verschillen in de aanvragen eigenlijk geen sprake is van gelijke gevallen en, indien wel, hij tot de conclusie komt dat de omgevingsvergunning voor het perceel [perceel 2] ten onrechte is verleend.
14. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet zo ver strekt dat verweerder gemaakte fouten moet herhalen. [1] Nog los van de vraag of inderdaad sprake is van verschillende aanvragen heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onderbouwd waarom ook de vergunning van [perceel 2] niet verleend had moeten worden. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt.
Legeskosten
15. Eiseres heeft in haar reactie op de nadere onderbouwing van verweerder aangegeven dat verweerder niet voor deze gewijzigde motivering heeft kunnen kiezen, zonder de legeskosten te vergoeden. Verweerder heeft hierop aangegeven dat de legeskosten geen onderdeel uitmaken van het bestreden besluit en daarom niet betrokken kunnen worden bij het onderhavige beroep. De rechtbank volgt verweerder hierin en merkt daarbij op dat, ongeacht of een vergunning wel of niet wordt verleend, verweerder bij een aanvraag voor een vergunning bevoegd is om leges op te leggen.
16. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder in redelijkheid de gevraagde omgevingsvergunning heeft kunnen weigeren. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Sloots, griffier. De beslissing is uitgesproken op 26 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2018:2792