ECLI:NL:RBMNE:2021:2114
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag Verklaring Omtrent het Gedrag voor taxichauffeur wegens justitiële antecedenten
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) aanvroeg voor het verkrijgen van een chauffeurskaart BCT, en de Minister voor Rechtsbescherming, die de aanvraag had afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 1 november 2019 was afgewezen en dat het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing op 10 februari 2020 ongegrond was verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze beslissing.
Tijdens de zitting op 5 februari 2021, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiser heeft aangevoerd dat hij een taxipas had en kort daarna ook een vergunning, en dat hij niet op de hoogte was van de opgelegde geldboetes. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat de VOG niet kon worden afgegeven, gezien de relevante justitiële gegevens die binnen de terugkijktermijn van vijf jaar waren geregistreerd. Deze gegevens omvatten onder andere veroordelingen voor verkeersdelicten en het aanbieden van taxivervoer zonder vergunning.
De rechtbank heeft overwogen dat het belang van de samenleving bij bescherming tegen de risico’s die voortvloeien uit eisers strafrechtelijke verleden zwaarder weegt dan het belang van eiser bij het verkrijgen van de VOG. Ondanks dat de VOG inmiddels was afgegeven, heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser belang had bij de beoordeling van zijn beroep, omdat hij hierdoor financiële schade had geleden door het niet kunnen werken als taxichauffeur. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.