ECLI:NL:RBMNE:2021:2130

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 mei 2021
Publicatiedatum
21 mei 2021
Zaaknummer
16/021363-21 en 16/230942-18 (tul)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor inbraak in vereniging met diefstal van geld en telefoon

Op 22 januari 2021 heeft de verdachte, geboren in 2001 en thans gedetineerd in de P.I. Alphen aan den Rijn, samen met een ander ingebroken in een woning in Leusden. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 21 mei 2021 uitspraak gedaan in deze strafzaak, waarbij de verdachte werd beschuldigd van diefstal door twee of meer verenigde personen. Tijdens de terechtzitting op 7 mei 2021 heeft de officier van justitie, mr. A.M. Tromp, de vordering ingediend en de verdachte heeft zich laten bijstaan door zijn raadsman, mr. Y. Bouchikhi. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De verdachte heeft het feit bekend en de rechtbank heeft de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en een ambtsedig proces-verbaal, in overweging genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bewezen verklaarde feit strafbaar is en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en deelname aan ambulante behandeling. De rechtbank heeft ook de teruggave van in beslag genomen geldbedragen gelast en de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/021363-21 en 16/230942-18 (tul)
Vonnis van de meervoudige kamer van 21 mei 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2001] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de P.I. Alphen aan den Rijn te Alphen aan den Rijn.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 mei 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen en de standpunten van officier van justitie mr. A.M. Tromp en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. Y. Bouchikhi, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 22 januari 2021 te Leusden samen met een ander heeft ingebroken in een woning en daaruit geld en een telefoon heeft weggenomen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het bewezenverklaarde bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 mei 2021.
  • Een in de wettelijke vorm opgemaakt ambtsedig proces-verbaal met nummer PL0900-2021023901-29 d.d. 23 januari 2021 (blz. 10 tot en met 12 van het proces-verbaal met nummer PL0900-2021024390) inhoudende de aangifte van [aangever] .

5.BEWEZENVERKALRING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 22 januari 2021 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een ander, in een woning gelegen aan de [adres] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van in totaal ongeveer 11.000 euro, dat aan [aangever] toebehoorde, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, met als bijzondere voorwaarden:
 een meldplicht bij de reclassering
 deelname aan ambulante behandeling
 een contactverbod met medeverdachte [medeverdachte]
 een locatieverbod voor de wijk [wijk] te [woonplaats] , te controleren door middel van elektronische controle
 een locatiegebod op het adres van de ouders van verdachte, [adres] te [woonplaats] , te controleren door middel van elektronische controle.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit om bij een bewezenverklaring een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de periode die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De verdediging heeft er hierbij op gewezen dat medeverdachte [medeverdachte] ter zitting heeft verklaard dat het initiatief voor de inbraak bij hem lag en dat verdachte nog jong is en beïnvloedbaar. Ten aanzien van het locatieverbod voor de wijk [wijk] heeft de verdediging opgemerkt dat dit locatieverbod geen meerwaarde heeft. Dit locatieverbod is eerder in een andere zaak tegen verdachte opgelegd, maar heeft niets van doen met deze zaak.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1.
Inleidende opmerkingen met betrekking tot de strafoplegging
Bij de oplegging van een straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. Bij de beoordeling van de aard en hoogte van de straf betrekt de rechtbank bovendien de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
8.3.2.
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak in vereniging, waarbij hij samen met zijn mededader het huis van een ander is binnengedrongen, dit overhoop heeft gehaald en een groot geldbedrag heeft weggenomen. Hierdoor heeft hij het slachtoffer niet alleen materieel nadeel en overlast bezorgt, maar bij hem ook het gevoel van veiligheid dat bij zijn woning hoort aangetast. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij blijkt dat het slachtoffer zich door de inbraak niet veilig meer voelt in zijn eigen huis, ’s nachts opschrikt van elk geluid en vaak bij zijn zus gaat slapen. De rechtbank rekent dit verdachte ernstig aan.
Wel houdt de rechtbank er rekening mee dat de rol van verdachte anders is geweest dan die van medeverdachte [medeverdachte] . Die heeft immers verklaard dat het initiatief voor de inbraak van hem uitging, en dat hij verdachte heeft benaderd om samen met hem samen de inbraak te plegen.
8.3.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Uit de justitiële documentatie van verdachte van 30 april 2021 blijkt dat verdachte al meermalen is veroordeeld voor ernstige vermogensdelicten, waaronder woninginbraken. Er is dus sprake van recidive, wat bij de strafoplegging meeweegt in het nadeel van verdachte.
Door de reclassering is op 3 mei 2021 een rapport over verdachte opgemaakt. Hierin staat onder meer dat verdachte zich tijdens het reclasseringstoezicht in een andere strafzaak heeft gehouden aan de voorwaarden en afspraken met de reclassering, en dat het met verdachte de goede kant op leek te gaan. Door het wegvallen van dit reclasseringskader als gevolg van ingesteld hoger beroep is verdachte echter teruggevallen in delictgedrag. Hieruit blijkt volgens de reclassering dat verdachte een strak kader nodig heeft om recidive te voorkomen. De reclassering adviseert een voorwaardelijk strafdeel op te leggen, met als bijzondere voorwaarden:
 een meldplicht bij de reclassering
 deelname aan ambulante behandeling
 een contactverbod met medeverdachte [medeverdachte]
 een locatieverbod voor de wijk [wijk] te [woonplaats] , te controleren door middel van elektronische controle
 een locatiegebod op het adres van de ouders van verdachte, [adres] te [woonplaats] , te controleren door middel van elektronische controle.
Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat hij vanaf 1 juni 2021 middels een nul-urencontract weer als pakketbezorger kan gaan werken, en dat hij in augustus 2021 een opleiding wil gaan volgen. Hij wil bij een veroordeling meewerken aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
8.3.4.
De straf
Bij de strafoplegging gaat de rechtbank uit van de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Op grond van deze oriëntatiepunten wordt een woninginbraak bij recidive in beginsel bestraft met een gevangenisstraf van vijf maanden, waarbij de omstandigheid dat de inbraak in vereniging is gepleegd strafverzwarend werkt.
Op grond van deze oriëntatiepunten en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd, zoals onder 7.3.2. uiteengezet, is de rechtbank van oordeel dat niet met een andere straf kan worden volstaan dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan door de verdediging is bepleit.
De rechtbank acht een gevangenisstraf van acht maanden in dit geval passend. Om verdachte nog een kans te geven zijn leven op te bouwen middels werk en scholing en als stimulans om hierbij geen strafbare feiten te plegen, zal de rechtbank een substantieel gedeelte hiervan, namelijk vier maanden, voorwaardelijk niet ten uitvoer laten leggen.
Ter verdere voorkoming van recidive zullen hierbij aan verdachte de bijzondere voorwaarden worden opgelegd die de reclassering in haar rapport van 3 mei 2021 heeft geadviseerd, met uitzondering van het locatieverbod voor de wijk [wijk] te [woonplaats] . De inbraak is immers in [woonplaats] gepleegd, en uit het dossier is niet gebleken dat verdachte zich voorafgaand aan de inbraak in deze wijk heeft begeven.

9.BESLAG

9.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de teruggave gevorderd van de onder verdachte in beslag genomen geldbedragen van € 345,- en € 3,50.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft teruggave aan verdachte bepleit van de onder verdachte in beslag genomen geldbedragen van € 345,- en € 3,50, omdat verdachte heeft verklaard dat deze geldbedragen niet afkomstig zijn van de inbraak. Verdachte heeft ter zitting afstand gedaan van de overige onder hem in beslag genomen goederen.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gelast teruggave aan verdachte van de onder hem in beslag genomen geldbedragen van € 345,- en € 3,50.
Over de overige onder verdachte in beslag genomen goederen hoeft de rechtbank geen beslissing meer te nemen, nu verdachte hiervan ter zitting afstand heeft gedaan.

10.BENADEELDE PARTIJ

De heer [aangever] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en van verdachte een door de rechtbank te bepalen bedrag gevorderd als vergoeding voor de immateriële schade, die hij als gevolg van het ten laste gelegde heeft geleden.
De rechtbank verklaart deze vordering niet-ontvankelijk en overweegt daartoe als volgt.
Voor toewijzing van de gevraagde vergoeding voor immateriële schade ontbreekt, zonder nadere onderbouwing, een wettelijke grondslag. Het is vaste jurisprudentie dat gevoelens van onveiligheid en schending van het rechtvaardigheidsgevoel als gevolg van een inbraak doorgaans onvoldoende zijn voor het toekennen van een vergoeding wegens immateriële schade.

11.VORDERING TENUITVOERLEGGING

11.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft tenuitvoerlegging gevorderd van de op 14 mei 2019 onder parketnummer 16/230942-18 voorwaardelijk niet ten uitvoer gelegde 114 dagen jeugddetentie, met omzetting daarvan, indien mogelijk, in een daarmee corresponderende taakstraf.
Als omzetting vanwege het taakstrafverbod niet mogelijk blijkt, verzoekt de officier de proeftijd met één jaar te verlengen.
11.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, nu tenuitvoerlegging op dit moment, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, niet opportuun is. Subsidiair verzoekt hij bij toewijzing de jeugddetentie om te zetten in een corresponderende taakstraf.
11.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij vonnis van 14 mei 2019 van de Rechtbank Midden-Nederland onder parketnummer 16/230942-18 is verdachte onder andere een voorwaardelijke jeugddetentie van 114 dagen opgelegd. Verdachte heeft zich binnen de hiervoor geldende proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
De rechtbank zal, mede gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de tenuitvoerlegging voor een gedeelte van 30 dagen jeugddetentie gelasten. De rechtbank zal deze 30 dagen jeugddetentie omzetten in een taakstraf van 60 uur.
De rechtbank zal voor de resterende 84 dagen jeugddetentie de eerder vastgestelde proeftijd met één jaar verlengen, teneinde recidive in de toekomst te voorkomen.

12.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

13.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan zoals in rubriek 5 bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachtetot een
gevangenisstrafvan
8 (acht) maanden;
- beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden;
- beveelt dat een gedeelte, groot
4 (vier) maanden, van deze gevangenisstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast, op grond van het feit dat verdachte een van de hierna te melden algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaren vast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland op het adres Zwarte Woud 2 in Utrecht en zich zal blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt, waarbij veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering;
* zich zal laten behandelen door De Waag en Top Zorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, waarbij veroordeelde zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die deze zorgverlener geeft voor de behandeling; het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
* zich zal houden aan een
contactverbod, inhoudende dat verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met medeverdachte [medeverdachte] , geboortedatum [1989] ;
* zich zal houden aan een
locatiegebod, inhoudende dat verdachte aanwezig zal zijn in de woning van zijn ouders op het adres [adres] te [woonplaats] . Daarbij heeft hij een aaneengesloten blok van 12 tot 15 uur ter invulling van zijn activiteiten (sport, hobby's, school, werk, behandeling), nader te bepalen door de reclassering.
Een ander adres voor dit locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft.
Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering dit locatiegebod laten vervallen.
Verdachte zal zich onder elektronisch toezicht stellen ter nakoming van dit locatiegebod.
Betrokkene gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische controle nodig is dat betrokkene in Nederland blijft.
De politie ziet samen met de reclassering toe op handhaving van dit locatiegebod;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Vordering benadeelde partij
- verklaart [aangever] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende voorwerpen:
  • een geldbedrag van € 345,- (goednummer G2770536)
  • een geldbedrag van € 3,50 (goednummer G2770537).
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/230942-18
- wijst de vordering gedeeltelijk toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de door de meervoudige kamer in de rechtbank Midden-Nederland bij vonnis van 14 mei 2019 opgelegde voorwaardelijke vrijheidsstraf van 114 dagen jeugddetentie, te weten 30 dagen jeugddetentie;
- gelast in plaats van deze 30 dagen jeugddetentie het verrichten van een taakstraf voor de duur van 60 uren;
- beveelt dat voor het geval de veroordeelde deze taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 30 dagen jeugddetentie;
- verlengt – ter zake het gedeelte van de opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie waarvan de tenuitvoerlegging niet wordt gelast, zijnde 84 dagen jeugddetentie – de proeftijd met één jaar.
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.S. Schoorl, voorzitter, mrs. C. van de Lustgraaf en R.A. Hebly, rechters, in tegenwoordigheid van A. van der Zwan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 mei 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 januari 2021 te [woonplaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, gelegen aan de [adres] , alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen, een geldbedrag (van in totaal ongeveer 11.000 euro) en/of een telefoon (iPhone), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever] , terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.