ECLI:NL:RBMNE:2021:2131

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 mei 2021
Publicatiedatum
21 mei 2021
Zaaknummer
16/021378-21 en 16/230971-18 (tul)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor inbraak in vereniging en het voorhanden hebben van pepperspray

Op 22 januari 2021 heeft de verdachte, samen met een ander, ingebroken in een woning in Leusden. Tijdens deze inbraak heeft hij een geldbedrag van ongeveer 11.000 euro en een telefoon weggenomen. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld voor het voorhanden hebben van een busje pepperspray, wat valt onder de Wet wapens en munitie. De rechtbank heeft op 7 mei 2021 een terechtzitting gehouden, waar de officier van justitie, mr. A.M. Tromp, de vorderingen heeft gepresenteerd. De verdachte heeft de feiten bekend en zijn raadsvrouw, mr. N.A. de Kock, heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en deelname aan ambulante behandeling. De rechtbank heeft ook de teruggave van een in beslag genomen geldbedrag van ongeveer 100 euro gelast. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen wettelijke grondslag was voor de gevraagde vergoeding voor immateriële schade. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf gedeeltelijk gelast en omgezet in een taakstraf van 120 uur.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/021378-21 en 16/230971-18 (tul)
Vonnis van de meervoudige kamer van 21 mei 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1989] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de PI Lelystad te Lelystad.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 mei 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen en de standpunten van officier van justitie mr. A.M. Tromp en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N.A. de Kock, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1
op 22 januari 2021 te Leusden samen met een ander heeft ingebroken in een woning en daaruit geld en een telefoon heeft weggenomen.
2
op 22 januari 2021 te Leusden een busje pepperspray, zijnde een wapen van categorie II, onderdeel 6 van de Wet wapens en munitie, voorhanden heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring van beide feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het bewezenverklaarde bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 mei 2021;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt ambtsedig proces-verbaal met nummer PL0900-2021023901-29 d.d. 23 januari 2021 (blz. 10 tot en met 12 van het proces-verbaal met nummer PL0900-2021024390) inhoudende de aangifte van [aangever] .
Feit 2
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 mei 2021;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt ambtsedig proces-verbaal met nummer PL0900-2021023901-21 d.d. 23 januari 2021 (blz. 54 en 55 van het proces-verbaal met nummer PL0900-2021024390) inhoudende de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt ambtsedig proces-verbaal met bijlagen met nummer PL0900-2021024383-2 d.d. 23 januari 2021 (blz. 73 tot en met 79 van het proces-verbaal met nummer PL0900-2021024390) inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] .

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
op 22 januari 2021 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een ander, in een woning gelegen aan de [adres] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van in totaal ongeveer 11.000 euro, dat aan [aangever] toebehoorde, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak;
2
op 22 januari 2021 te Leusden een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een spuitbusje pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met traanverwekkende stof, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
feit 2
handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, met als bijzondere voorwaarden:
 een meldplicht bij de reclassering
 deelname aan ambulante behandeling
 het hebben van dagbesteding of meewerken aan het vinden van dagbesteding
 een contactverbod met medeverdachte [medeverdachte]
 een locatiegebod op het adres [adres] te [woonplaats] , te controleren door middel van elektronische controle.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit om bij een bewezenverklaring een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de periode die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De verdediging heeft er hierbij op gewezen dat verdachte in een vroeg stadium openheid van zaken heeft gegeven en dat de reclassering graag snel met de begeleiding van verdachte verder wil.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1.
Inleidende opmerkingen met betrekking tot de strafoplegging
Bij de oplegging van een straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. Bij de beoordeling van de aard en hoogte van de straf betrekt de rechtbank bovendien de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
8.3.2.
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak in vereniging, waarbij hij samen met zijn mededader het huis van een ander is binnengedrongen, dit overhoop heeft gehaald en een groot geldbedrag heeft weggenomen. Hierdoor heeft hij het slachtoffer niet alleen materieel nadeel en overlast bezorgd, maar bij hem ook het gevoel van veiligheid dat bij zijn woning hoort aangetast. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij blijkt dat het slachtoffer zich door de inbraak niet veilig meer voelt in zijn eigen huis, ’s nachts opschrikt van elk geluid en vaak bij zijn zus gaat slapen.
De woninginbraak had ook een planmatig karakter. Zo is door verdachte voorafgaand aan de inbraak een baken onder de auto van het slachtoffer geplaatst, zodat hij wist wanneer het slachtoffer van huis weg was.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een busje pepperspray tijdens de inbraak. Naast het feit dat dit een verboden wapen betreft, waarvan het ongecontroleerde bezit moet worden tegengegaan, impliceert dit dat hij indien nodig bereid was dit wapen bij de inbraak in te zetten. De rechtbank rekent dit alles verdachte ernstig aan.
Dat verdachte in een vroeg stadium en ook ter zitting volledige openheid van zaken heeft gegeven, weegt de rechtbank bij de strafoplegging mee in het voordeel van verdachte. Verdachte heeft eerlijk verteld dat hij een baken heeft geplaatst onder de auto van het slachtoffer en dat het initiatief voor de inbraak bij hem, en niet bij de medeverdachte lag.
8.3.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Uit de justitiële documentatie van verdachte van 30 april 2021 blijkt dat verdachte al meermalen is veroordeeld voor ernstige vermogensdelicten, waaronder woninginbraken. Er is dus sprake van recidive, wat bij de strafoplegging meeweegt in het nadeel van verdachte.
Door de reclassering is ter zitting een mondeling strafadvies gegeven. Reclasseringswerker H. van Lunen heeft hierbij verklaard dat een vorig reclasseringstoezicht van twee jaar, onder parketnummer 16/230971-18, op het punt stond met goed gevolg te worden beëindigd, toen verdachte werd aangehouden voor het onderhavige feit. De reclassering begrijpt niet waarom verdachte, die met werk, een woning en een gezin zijn leven goed op de rails leek te hebben, nu plotseling weer zijn eigen glazen in heeft gegooid. Behandeling voor dit terugvalgedrag heeft nu prioriteit, bijvoorbeeld bij De Waag, aldus de reclassering. Daarnaast ziet de reclassering vanwege de open en schuldbewuste houding van verdachte ten opzichte van het ten laste gelegde mogelijkheden om hem wederom te begeleiden. Verdachte zal dan vanuit een strak reclasseringskader het vertrouwen van zijn omgeving en in zichzelf dienen te herwinnen. De reclassering adviseert daarom een voorwaardelijk strafdeel op te leggen, met als bijzondere voorwaarden:
 een meldplicht
 deelname aan ambulante behandeling
 het hebben van dagbesteding of meewerken aan het vinden van dagbesteding
 een contactverbod met medeverdachte [medeverdachte]
 een locatiegebod op het adres [adres] te [woonplaats] , te controleren door middel van elektronische controle.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij wil meewerken aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
8.3.4.
De straf
Bij de strafoplegging gaat de rechtbank uit van de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Op grond van deze oriëntatiepunten wordt woninginbraak bij recidive in beginsel bestraft met een gevangenisstraf van vijf maanden, waarbij de omstandigheid dat de inbraak in vereniging is gepleegd strafverzwarend werkt. Voor het voorhanden hebben van een busje pepperspray indiceren de oriëntatiepunten een geldboete van € 290,-.
Op grond van deze oriëntatiepunten en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd, zoals onder 7.3.2. uiteengezet, is de rechtbank van oordeel dat niet met een andere straf kan worden volstaan dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan door de verdediging is bepleit.
De rechtbank acht een gevangenisstraf van acht maanden in dit geval passend. Om verdachte nog een kans te geven zijn tijdens het vorige reclasseringstoezicht geboekte vooruitgang te consolideren en als stimulans om geen verdere strafbare feiten te plegen, zal de rechtbank een substantieel gedeelte hiervan, namelijk vier maanden, voorwaardelijk opleggen.
Ter verdere voorkoming van recidive zullen hierbij aan verdachte de bijzondere voorwaarden worden opgelegd die de reclassering ter zitting heeft geadviseerd.

9.BESLAG

9.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de teruggave gevorderd van een onder verdachte in beslag genomen geldbedrag van ongeveer € 100,-.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft teruggave aan verdachte bepleit van een onder verdachte in beslag genomen geldbedrag van ongeveer € 100,- omdat verdachte heeft verklaard dat dit geldbedrag niet afkomstig is van de inbraak. Verdachte heeft ter zitting afstand gedaan van de overige onder hem in beslag genomen goederen.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gelast teruggave aan verdachte van de op de beslaglijst vermelde, onder hem in beslag genomen geldbedragen van € 40,-, € 42,- en € 19,50 (in totaal € 101,50). Over de overige onder verdachte in beslag genomen goederen hoeft de rechtbank geen beslissing meer te nemen, nu verdachte hiervan ter zitting afstand heeft gedaan.

10.BENADEELDE PARTIJ

De heer [aangever] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en van verdachte een door de rechtbank te bepalen bedrag gevorderd als vergoeding voor de immateriële schade, die hij als gevolg van het ten laste gelegde heeft geleden.
De rechtbank verklaart deze vordering niet-ontvankelijk en overweegt daartoe als volgt.
Voor toewijzing van de gevraagde vergoeding voor immateriële schade ontbreekt, zonder nadere onderbouwing, een wettelijke grondslag. Het is vaste jurisprudentie dat gevoelens van onveiligheid en schending van het rechtvaardigheidsgevoel als gevolg van een inbraak doorgaans onvoldoende zijn voor het toekennen van een vergoeding wegens immateriële schade.

11.VORDERING TENUITVOERLEGGING

11.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft tenuitvoerlegging gevorderd van de op 15 februari 2019 onder parketnummer 16/230971-18 opgelegde voorwaardelijk niet ten uitvoer gelegde 3 maanden gevangenisstraf, met omzetting daarvan, indien mogelijk, in een daarmee corresponderende taakstraf.
Als omzetting vanwege het taakstrafverbod niet mogelijk blijkt, verzoekt de officier de proeftijd met één jaar te verlengen.
11.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, nu tenuitvoerlegging op dit moment, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, niet opportuun is. Subsidiair verzoekt zij bij toewijzing de gevangenisstraf om te zetten in een corresponderende taakstraf.
11.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij vonnis van 15 februari 2019 van de Rechtbank Midden-Nederland onder parketnummer 16/230971-18 is verdachte onder andere een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden opgelegd. Verdachte heeft zich binnen de hiervoor geldende proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
De rechtbank zal, mede gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de tenuitvoerlegging slechts voor een gedeelte van 30 dagen gelasten. De rechtbank zal deze 30 dagen gevangenisstraf omzetten in een taakstraf van 120 uur.
De rechtbank zal voor de resterende twee maanden gevangenisstraf de eerder vastgestelde proeftijd met één jaar verlengen, teneinde recidive in de toekomst te voorkomen.

12.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

13.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan zoals in rubriek 5 bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar.
Oplegging straf
- veroordeelt verdachtetot een
gevangenisstrafvan
8 (acht) maanden;
- beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden;
- beveelt dat een gedeelte, groot
4 (vier) maanden, van deze gevangenisstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast, op grond van het feit dat verdachte een van de hierna te melden algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaren vast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland op het adres Zwarte Woud 2 in Utrecht en zich zal blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt, waarbij veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering;
* zich zal laten behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, waarbij veroordeelde zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die deze zorgverlener geeft voor de behandeling; het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
* een dagbesteding heeft en inzage geeft in zijn gewerkte uren; indien noodzakelijk, te bepalen door de reclassering, werkt verdachte mee aan een traject gericht op arbeidstoeleiding;
* zich zal houden aan een
contactverbod, inhoudende dat verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met medeverdachte [medeverdachte] , geboortedatum [2001] ;
* zich zal houden aan een
locatiegebod, inhoudende dat verdachte op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig zal zijn in zijn woning op het adres [adres] te [woonplaats] . De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met verdachte en afhankelijk van de dagbesteding. Daarbij heeft hij op dagen zonder (vrijwilligers)werk of behandeling minimaal twee uur per dag vrij te besteden. In de weekenden heeft verdachte een aaneengesloten blok van minimaal vier uur per dag vrij te besteden. De plek en activiteit in het kader van de vrijetijdsbesteding moet vooraf met de reclassering worden besproken.
Een ander adres voor dit locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft.
Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering dit locatiegebod laten vervallen.
Verdachte zal zich onder elektronisch toezicht stellen ter nakoming van dit locatiegebod.
Betrokkene gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische controle nodig is dat betrokkene in Nederland blijft.
De politie ziet samen met de reclassering toe op handhaving van dit locatiegebod;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Vordering benadeelde partij
- verklaart [aangever] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende voorwerpen:
  • een geldbedrag van € 40,- (goednummer G2770566)
  • een geldbedrag van € 42,- (goednummer G2770569)
  • een geldbedrag van € 19,50 (goednummer G2770573).
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/230971-18
- wijst de vordering gedeeltelijk toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de door de meervoudige kamer in de rechtbank Midden-Nederland bij vonnis van 15 februari 2019 opgelegde voorwaardelijke vrijheidsstraf van 3 maanden gevangenisstraf, te weten 30 dagen gevangenisstraf;
- gelast in plaats van deze 30 dagen gevangenisstraf het verrichten van een taakstraf voor de duur van 120 uren;
- beveelt dat voor het geval de veroordeelde deze taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 30 dagen gevangenisstraf;
- verlengt – ter zake het gedeelte van de opgelegde voorwaardelijke straf waarvan de tenuitvoerlegging niet wordt gelast, zijnde 2 maanden gevangenisstraf – de proeftijd met één jaar.
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.S. Schoorl, voorzitter, mrs. C. van de Lustgraaf en R.A. Hebly, rechters, in tegenwoordigheid van A. van der Zwan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 mei 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 22 januari 2021 te [woonplaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, gelegen aan de [adres] , alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen, een geldbedrag (van in totaal ongeveer 11.000 euro) en/of een telefoon (iPhone), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever] , terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.
2
hij op of omstreeks 22 januari 2021 te Leusden, althans in Nederland, een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten (een spuitbusje) pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen, voorhanden heeft gehad.