ECLI:NL:RBMNE:2021:2144

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 mei 2021
Publicatiedatum
22 mei 2021
Zaaknummer
16-308458-20 en 08-017672-19 (tul)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging en verkeersdelict met psychische stoornis als factor

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 21 mei 2021, stond de verdachte terecht voor bedreiging en een verkeersdelict. De zaak betreft incidenten die plaatsvonden op 5 december 2020 in De Meern, waar de verdachte, als bestuurder van een Tesla, betrokken was bij een aanrijding met een ander voertuig. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van bedreiging van twee slachtoffers, waarbij hij onder andere de woorden "ik hoop dat jij Corona krijgt" en "ik hoop dat jij dood gaat" zou hebben geroepen. De rechtbank heeft de zaak op tegenspraak behandeld, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J.R. Kramer.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden geacht het primair ten laste gelegde feit te hebben begaan, omdat er onvoldoende bewijs was voor het opzet op de bedreiging. De rechtbank concludeerde dat de verdachte ten tijde van de feiten leed aan een psychische stoornis, wat zijn gedragingen beïnvloedde. Dit leidde tot de beslissing om de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat hij als volledig ontoerekeningsvatbaar werd beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was voor de bewezenverklaarde feiten, die bestonden uit het veroorzaken van gevaar op de weg en de bedreiging van een verbalisant.

De benadeelde partij, een van de slachtoffers, had een vordering ingediend voor immateriële schade, maar deze werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de vordering niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank besloot ook dat de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder vonnis niet werd toegewezen, gezien de ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte. De uitspraak benadrukt de rol van psychische stoornissen in strafzaken en de afwegingen die rechters maken bij de beoordeling van de strafbaarheid van verdachten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/308458-20 en 08/017672-19 (tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 21 mei 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1979] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 mei 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.A. Nieli en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.R. Kramer, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1
primair:op 5 december 2020 in De Meern [slachtoffer 1] heeft bedreigd;
subsidiair:op 5 december 2020 in De Meern als bestuurder van een voertuig zich zodanig heeft gedragen dat gevaar en/of hinder op de weg werd veroorzaakt;
feit 2
op 5 december 2020 in De Meern [slachtoffer 2] heeft bedreigd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen en baseert dit op de aangiften en de processen-verbaal in het dossier.
De officier van justitie stelt zich ten aanzien van beide feiten op het standpunt dat de verdachte het opzet had op de bedreiging met zware mishandeling en dat bij de slachtoffers de redelijke vrees kon ontstaan dat de zware mishandeling ook daadwerkelijk gepleegd zou gaan worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak bepleit van het onder feit 1 primair en het onder feit 2 ten laste gelegde.
De raadsvrouw heeft daartoe ten aanzien van feit 1 primair aangevoerd dat het ontstaan van de redelijke vrees naar objectieve maatstaven niet kan worden bewezen. Daarvoor reed verdachte te langzaam en was het slachtoffer teveel beschermd.
Ten aanzien van feit 2 heeft zij zich primair op het standpunt gesteld dat het spugen en de mondelinge bedreiging niet kunnen worden bewezen, omdat alleen het slachtoffer daarover verklaard heeft. Mocht de rechtbank tot het oordeel komen dat verdachte wel heeft gespuugd en/of mondeling heeft bedreigd, dan doet de raadsvrouw het verzoek om het slachtoffer, verbalisant [slachtoffer 2] , te horen.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich ten aanzien van beide feiten op het standpunt gesteld dat verdachte geen opzet had op de bedreiging, omdat zijn psychische stoornis daaraan in de weg stond. Mocht de rechtbank tot het oordeel komen dat verdachte wel opzet had op de bedreiging(en), dan doet de raadsvrouw het verzoek om de gedragsdeskundigen te horen die verdachte hebben onderzocht. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat verdachte bij beide feiten geen opzet had op de bedreiging, nu zijn gedragingen niet leidden tot de aanmerkelijke kans dat de slachtoffers bevreesd zouden raken voor hun leven of zware verwondingen en verdachte die kans ook niet bewust heeft aanvaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, nu bij verdachte het (voorwaardelijk) opzet ontbrak om het slachtoffer [slachtoffer 1] te bedreigen. Immers, uit de verklaring van verdachte, noch uit enig ander bewijsmiddel blijkt dat zijn wil was gericht op het teweegbrengen van enige vrees voor het leven of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting blijkt dat hij de intentie had om de politie te helpen en daarom het slachtoffer de weg blokkeerde waardoor zij in botsing kwamen. Deze verklaring wordt ondersteund door de weergave van het gesprek dat verdachte had met een medewerker van de alarmcentrale. De rechtbank zal verdachte dan ook van deze bedreiging vrijspreken.
Bewijsmiddelen [1]
Feit 1 subsidiair:
Een proces-verbaal van bevindingen van [slachtoffer 1] :
Op 5 december 2020 reed ik op de autosnelweg A12 ter hoogte van hectometerpaal 45.0 rechts in de richting van Utrecht stad. Ik zag dat een voertuig, merk Tesla, kenteken [kenteken] , voor mij reed. [2] Ik zag dat de bestuurder van het voertuig zeker tweemaal een slingerende beweging maakte en daarbij met zijn voertuig deels op de naast hem gelegen rijstroken reed. Ik zag de remlichten van het voertuig oplichtten. Ik was genoodzaakt af te remmen om een aanrijding te voorkomen. Ik zag dat ik op dat moment ongeveer zestig kilometer per uur reed. Ik zag vervolgens dat het dienstvoertuig van de politie voor het voertuig reed en middels het verlichte transparant aan de achterzijde een stopteken gaf aan de bestuurder van het genoemde voertuig. Ik zag dat het voertuig rechts voor het dienstvoertuig langskwam. Ik zag dat het voertuig opnieuw naast mij kwam rijden en langzaam in mijn richting stuurde. Hierdoor werd ik langzaam richting de vangrail gedwongen. Ik ging steeds langzamer rijden om een aanrijding te voorkomen. Ik zag dat de bestuurder naar mij keek en een abrupte beweging aan zijn stuur maakte en op mij inreed. Dit had een aanrijding tussen mijn en zijn voertuig tot gevolg. Daarbij kwamen zowel mijn voertuig als zijn voertuig tot stilstand. [3]
Een proces-verbaal van bevindingen van [C] :
Ik zag dat de Tesla niet voldeed aan het gegeven volgteken maar met hoge snelheid recht langs ons reed. [4] De bestuurder van de Tesla, voorzien van kenteken [kenteken] [5] , bleek te zijn [verdachte] , [verdachte (voornaam)] , geboren [1979] te [geboorteplaats] , Turkije. [6]
Een aangifte van [slachtoffer 1] :
Beide rijstroken waren hierdoor geblokkeerd. Het overige verkeer moest via een uitvoegstrook uitwijken om ons niet te raken. [7]
Een proces-verbaal van bevindingen van [slachtoffer 2] :
Op zaterdag 5 december 2020 bevond ik mij op de Rijksweg ter hoogte van hectometerpaal 58.7 R, parallelbaalbaan X te Utrecht. Ik hoorde dat de Tesla voorzien van kenteken [kenteken] een aanrijding veroorzaakt (heeft) met de collega. De verdachte bleek te zijn genaamd: [verdachte] . [8]
Feit 2:
Een proces-verbaal van bevindingen van [slachtoffer 2] :
Op 5 december 2020 bevond ik, verbalisant [slachtoffer 2] , mij op de Rijksweg A12 ter hoogte van hectometerpaal 58.7 R, parallelbaan X te Utrecht. De verdachte bleek te zijn genaamd: [verdachte] ( [verdachte (voornaam)] ), geboren [1979] (40) te [geboorteplaats] , Turkije. Ik hoorde hem het volgende schreeuwen: “Ik hoop dat jij Corona krijgt! [9] Ik hoop dat jij dood gaat!" Ik zag dat [verdachte] mij aankeek en zijn hoofd naar achteren bewoog. Ik zag dat hij zijn speeksel richting mij uitspuugde. Ik voelde dat zijn speeksel boven en in mijn linkeroog terechtkwam. [10]
De verklaring van verdachte:
Ik ben erg verhit geraakt en heb nogal onaangename en onvriendelijke dingen gezegd. Ik probeerde te spugen omdat ik echt een mondmasker wilde hebben. Ik dacht, als ik iets heel ongehoorzaams doe zullen ze mijn mond wel moeten bedekken. [11]
Bewijsoverwegingen feit 2
Voorwaardelijk verzoek horen verbalisant
De rechtbank wijst het voorwaardelijk verzoek tot het horen van verbalisant [slachtoffer 2] af. Verbalisant [slachtoffer 2] heeft immers een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen opgemaakt, welke bevindingen zowel worden ondersteund door de foto die van deze verbalisant is gemaakt en aan het proces-verbaal is gehecht, als door de verklaring van verdachte zelf waarin hij bekent dat hij onaangename en onvriendelijke dingen heeft gezegd en geprobeerd heeft te spugen. Er is dan ook niet sprake van een gewone getuigenverklaring die als ‘sole and decisive’ moet worden aangemerkt, noch komt met afwijzing van het horen van de verbalisant als getuige anderszins de ‘overall fairness’ van de procedure in geding.
Opzet op de bedreiging
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op het bedreigen van [slachtoffer 2] .
Ontoerekeningsvatbaarheid
De rechtbank stelt voorop, dat een stoornis alleen dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg kan staan als bij verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen ervan heeft ontbroken. Daarvan is slechts bij hoge uitzondering sprake (vgl. HR 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2775).
De rechtbank acht van belang dat verdachte heeft verklaard dat hij bij het afnemen van de speekseltest erg verhit raakte en nogal onaangename en onvriendelijke dingen zei. Hij probeerde vervolgens te spugen omdat hij echt een mondmasker wilde hebben. Hij dacht: ‘als ik iets heel ongehoorzaams doe zullen ze mijn mond wel moeten bedekken’. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte in elk geval in enige mate bewust was van zijn handelen en dat bij verdachte niet ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Het voorwaardelijke verzoek van de raadsvrouw om de gedragsdeskundigen te horen die verdachte hebben onderzocht, wijst de rechtbank af nu zij zich met de door hen opgestelde deskundigenrapporten voldoende voorgelicht acht.
(Voorwaardelijk) opzet
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte niet alleen heeft geroepen “Ik hoop dat jij Corona krijgt! Ik hoop dat jij dood gaat!", maar daarnaast ook heeft gespuugd in de richting van verbalisant [slachtoffer 2] . Nederland verkeert sinds 15 maart 2020 in een crisis vanwege de uitbraak van het uiterst besmettelijke coronavirus. Dat was ten tijde van dit incident, op 5 december 2020, dus ook het geval. Sindsdien is door de meeste mensen de norm aangenomen dat je afstand van elkaar dient te bewaren, omdat besmetting veelal plaatsvindt door virussen die bij besmette personen in de druppeltjes zitten die vrijkomen bij het hoesten, niezen en spreken. Dit mag als een feit van algemene bekendheid worden beschouwd. Doordat verdachte onder die omstandigheden tegen verbalisant [slachtoffer 2] riep “Ik hoop dat jij Corona krijgt! Ik hoop dat jij dood gaat!” en in zijn richting spuugde, kon bij [slachtoffer 2] dan ook redelijkerwijs (naar objectieve maatstaven) de vrees ontstaan dat hij besmet zou raken met het coronavirus.
Dat de verdachte opzet had op het aanjagen van die vrees, blijkt niet alleen uit hetgeen hij naar [slachtoffer 2] riep, maar ook uit zijn eigen verklaring: hij probeerde te spugen omdat hij echt een mondmasker wilde hebben. Hij dacht: ‘als ik iets heel ongehoorzaams doe, zullen ze mijn mond wel moeten bedekken.’ Deze wijze van handelen door verdachte geeft ten minste blijk van voorwaardelijk opzet van verdachte op de bedreiging.
De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van een bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Het gaat hier om een bedreiging met zware mishandeling. Het virus kan immers heel ernstige klachten veroorzaken, waarbij medisch ingrijpen vereist is en/of het herstel lange tijd in beslag neemt. Gelet hierop wordt het verweer van de raadsvrouw verworpen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
op 5 december 2020 te gemeente Utrecht, althans in Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto, Tesla), daarmee rijdende op de weg, de A12 , met slingerende bewegingen over de rijstroken heeft gereden en met een snelheid van ongeveer 60 kilometer per uur heeft gereden, althans met een (aanzienlijk) lagere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatste geboden was en niet is gestopt voor een stopteken dat is gegeven door middel van een aan een politievoertuig aangebracht verlicht transparant, maar is doorgereden en op het voertuig van [slachtoffer 1] heeft ingereden, tengevolge waarvan een aanrijding is ontstaan tussen het door hem bestuurde voertuig en het voertuig van die [slachtoffer 1] en tengevolge waarvan een of meerdere rijstroken waren geblokkeerd, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd;
2
op 5 december 2020 te gemeente Utrecht, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] de woorden toe te voegen "ik hoop dat jij corona krijgt" en "ik hoop dat jij dood gaat" en in het gezicht van die [slachtoffer 2] te tuffen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1: overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994
Feit 2: bedreiging met zware mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1
Rapporten Pro Justitia
Over verdachte zijn de volgende rapporten opgemaakt:
- een Pro Justitia rapport van 27 april 2021, opgemaakt door psychiater O.M. Guddat, in samenwerking met [A] , arts in opleiding tot specialist;
- een Pro Justitia rapport van 30 april 2021, opgemaakt door L. Vermeulen,
GZ-psycholoog.
Het rapport opgemaakt door Guddat en [A] houdt onder meer het volgende in:
In aanloop en ten tijde van het tenlastegelegde was er bij betrokkene sprake van een manische episode in het kader van zijn bipolaire I stoornis. Het is niet met zekerheid vast te stellen of betrokkene ten tijde van het tenlastegelegde cannabis had gebruikt. In aanloop van het tenlastegelegde was er sprake van regelmatig cannabisgebruik, ter pijnbestrijding bij reumaklachten. In verband hiermee wordt geadviseerd om beide ten laste gelegde feiten bij een bewezenverklaring in het geheel niet aan betrokkene toe te rekenen.
Het risico op recidive wordt ingeschat als matig verhoogd. Het advies van de onderzoekers
is om de ambulante behandeling in het kader van de lopende zorgmachtiging als bedoeld in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (WvGGZ) te continueren en de mogelijkheden tot verlenging van de lopende machtiging te onderzoeken.
Het rapport opgemaakt door Vermeulen houdt onder meer het volgende in:
Bij betrokkene is sprake van een bipolaire I stoornis en van een stoornis in het cannabisgebruik. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde waren deze stoornissen aanwezig. Met name de manische ontregeling is sterk bepalend geweest voor het gedrag van betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde.
Alle informatie overwegend kan worden geconcludeerd dat de manische episode waar betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde in zat, zijn gedrag in het ten laste gelegde volledig heeft bepaald. Er was dusdanig sprake van oordeels- en kritiekstoornissen dat betrokkene geen keuzevrijheid had om anders te handelen dan hij nu heeft gedaan. Het feit dat betrokkene er momenteel een gezondere draai aan geeft, heeft vooral te maken met hoe goed en snel hij is opgeknapt; hij ziet het nu anders. Derhalve is het advies betrokkene de tenlastegelegde feiten niet toe te rekenen.
Het risico op herhaling van gewelddadig gedrag hangt in het geval van betrokkene sterk samen met manische ontregeling.
Het advies is de zorgmachtiging te continueren en daarbij de behandeling in de huidige vorm voort te zetten, waarbij verlenging na augustus wenselijk is, zodat stabiliteit voor langere tijd gewaarborgd wordt (al dan niet via het afgeven van een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3. Wet Forensische Zorg).
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot ontslag van alle rechtsvervolging, gelet op voornoemde rapportages. De officier van justitie heeft ter terechtzitting nog naar voren gebracht dat de zorgmachtiging van verdachte op 11 maart 2021 is beëindigd, omdat verdachte gestabiliseerd was. Verdachte ontvangt nu zorg in een ambulant kader van [naam organisatie] , een instelling die niet onder de WvGGZ valt, en dat gaat goed. De zorgmachtiging kan en hoeft daarom niet verlengd te worden.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij niet strafbaar is vanwege de ontoerekenbaarheid dan wel vanwege de afwezigheid van alle schuld. De raadsvrouw is het met het standpunt van de officier van justitie eens dat de zorgmachtiging niet verlengd hoeft te worden.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen Guddat, [A] en Vermeulen over. De rechtbank concludeert daarom dat ten tijde van het bewezenverklaarde de stoornissen, zoals in voornoemde rapporten beschreven, bij verdachte aanwezig waren en op dat moment zijn gedragskeuzes en gedragingen hebben beïnvloed. Dat betekent dat het bewezenverklaarde in het geheel niet aan verdachte kan worden toegerekend en dat verdachte wegens volledige ontoerekeningsvatbaarheid niet strafbaar wordt geacht.
De rechtbank zal verdachte daarom ter zake het bewezenverklaarde ontslaan van alle rechtsvervolging.
Ter terechtzitting is gebleken, dat verdachte in maart van dit jaar gedurende een week middels een zorgmachtiging in een kliniek heeft verbleven. Op 11 maart 2021 is de zorgmachtiging beëindigd, omdat verdachte gestabiliseerd was. Het ging goed met verdachte, goed genoeg om naar huis te gaan en zorg in een ambulant kader te ontvangen. De laatste tijd is gebleken dat verdachte openstaat voor de zorg en begeleiding die [naam organisatie] hem biedt, een instantie die niet onder de WvGGZ valt. Hij heeft daarnaast wekelijks contact met zijn psychiater, de heer [B] , en (twee)wekelijks contact met een psychiatrisch verpleegkundige. Zijn medicatie is goed ingesteld en die neemt hij trouw in. Hij probeert momenteel een geschikte baan te vinden en heeft contact met iemand die hem daarbij helpt.
Omdat de zorgmachtiging reeds is beëindigd, behoort de continuering dan wel een (onderzoek naar de mogelijkheden tot) verlenging daarvan, zoals de deskundigen hebben geadviseerd, niet tot de mogelijkheden. Uit de rapporten blijkt dat de deskundigen in de veronderstelling verkeerden dat de zorgmachtiging op moment van onderzoek nog van kracht was. De rechtbank ziet ook geen aanleiding tot oplegging van een strafrechtelijke maatregel.

8.BENADEELDE PARTIJ

Het slachtoffer [slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 500,-. Dit bedrag bestaat in zijn geheel uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, te verhogen met de wettelijke rente en heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en te bepalen dat geen gijzeling zal worden toegepast.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard dient te worden gelet op de bepleite vrijspraak en subsidiair
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij heeft zijn vordering niet onderbouwd. Een aanhouding van de zaak om de benadeelde alsnog in de gelegenheid te stellen zijn vordering te onderbouwen is naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafproces. De vordering zal niet-ontvankelijk worden verklaard en de rechtbank zal bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering, zullen kosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

9.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij vonnis van 16 april 2019 van de rechtbank Midden-Nederland met parketnummer
08-017672-19 is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 400,-, met een proeftijd van drie jaar. Verdachte heeft binnen de proeftijd opnieuw een strafbaar feit begaan. Omdat de verdachte niet strafbaar is en de rechtbank hem wegens zijn volledige ontoerekeningsvatbaarheid zal ontslaan van alle rechtsvervolging, acht de rechtbank het niet opportuun de vordering toe te wijzen. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging daarom afwijzen.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ten aanzien van die feiten;
Voorlopige hechtenis
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte;
Benadeelde partij
  • verklaart [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 08-017672-19
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Duker, voorzitter, mrs. C.S. Schoorl en A.A.T. Werner, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.M. Dijkstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 mei 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij, op of omstreeks 5 december 2020 te De Meern, gemeente Utrecht,
althans in Nederland,
[slachtoffer 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door als bestuurder van een auto in te rijden op de auto van die [slachtoffer 1] ;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 december 2020 te De Meern, gemeente Utrecht, althans in
Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto, Tesla), daarmee
rijdende op de weg, de A12 en/of de A2,
- met slingerende bewegingen over de rijstroken heeft gereden, en/of
- ( vervolgens) met een snelheid van ongeveer 60 kilometer per uur heeft gereden,
althans met een (aanzienlijk) lagere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter
plaatse geboden was, en/of
- ( vervolgens) niet is gestopt voor een stopteken dat is gegeven door middel van een
aan een politievoertuig aangebracht verlicht transparant, met daarin in rode letters
de woorden "volgen politie", maar is doorgereden, en/of
- ( vervolgens) in de richting van het voertuig van [slachtoffer 1] heeft gereden /
op het voertuig van [slachtoffer 1] heeft ingereden, tengevolge waarvan een
aanrijding is ontstaan tussen het door hem bestuurde voertuig en het voertuig van
die [slachtoffer 1] , en/of tengevolge waarvan een of meerdere rijstroken waren
geblokkeerd,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )
2
hij, op of omstreeks 5 december 2020 te De Meern, gemeente Utrecht,
althans in Nederland,
[slachtoffer 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [slachtoffer 2] de woorden toe te voegen "ik hoop dat jij corona krijgt" en/of
"ik hoop dat jij dood gaat" en/of (vervolgens) in het gezicht van die [slachtoffer 2] te
tuffen;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 6 december 2020, genummerd
2.Proces-verbaal van bevindingen van [slachtoffer 1] van 5 december 2020, p. 44.
3.Proces-verbaal van bevindingen van [slachtoffer 1] van 5 december 2020, p. 45.
4.Proces-verbaal van bevindingen van [C] van 5 december 2020, p. 40.
5.Proces-verbaal van bevindingen van [C] van 5 december 2020, p. 42.
6.Proces-verbaal van bevindingen van [C] van 5 december 2020, p. 43.
7.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 5 december 2020, p. 38.
8.Proces-verbaal van bevindingen van [slachtoffer 2] van 5 december 2020, p. 7.
9.Proces-verbaal van bevindingen van [slachtoffer 2] van 5 december 2020, p. 7.
10.Proces-verbaal van bevindingen van [slachtoffer 2] van 5 december 2020, p. 8.
11.De verklaring van verdachte ter terechtzitting op 10 mei 2021.