4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, nu bij verdachte het (voorwaardelijk) opzet ontbrak om het slachtoffer [slachtoffer 1] te bedreigen. Immers, uit de verklaring van verdachte, noch uit enig ander bewijsmiddel blijkt dat zijn wil was gericht op het teweegbrengen van enige vrees voor het leven of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting blijkt dat hij de intentie had om de politie te helpen en daarom het slachtoffer de weg blokkeerde waardoor zij in botsing kwamen. Deze verklaring wordt ondersteund door de weergave van het gesprek dat verdachte had met een medewerker van de alarmcentrale. De rechtbank zal verdachte dan ook van deze bedreiging vrijspreken.
Bewijsmiddelen
Feit 1 subsidiair:
Een proces-verbaal van bevindingen van [slachtoffer 1] :
Op 5 december 2020 reed ik op de autosnelweg A12 ter hoogte van hectometerpaal 45.0 rechts in de richting van Utrecht stad. Ik zag dat een voertuig, merk Tesla, kenteken [kenteken] , voor mij reed.Ik zag dat de bestuurder van het voertuig zeker tweemaal een slingerende beweging maakte en daarbij met zijn voertuig deels op de naast hem gelegen rijstroken reed. Ik zag de remlichten van het voertuig oplichtten. Ik was genoodzaakt af te remmen om een aanrijding te voorkomen. Ik zag dat ik op dat moment ongeveer zestig kilometer per uur reed. Ik zag vervolgens dat het dienstvoertuig van de politie voor het voertuig reed en middels het verlichte transparant aan de achterzijde een stopteken gaf aan de bestuurder van het genoemde voertuig. Ik zag dat het voertuig rechts voor het dienstvoertuig langskwam. Ik zag dat het voertuig opnieuw naast mij kwam rijden en langzaam in mijn richting stuurde. Hierdoor werd ik langzaam richting de vangrail gedwongen. Ik ging steeds langzamer rijden om een aanrijding te voorkomen. Ik zag dat de bestuurder naar mij keek en een abrupte beweging aan zijn stuur maakte en op mij inreed. Dit had een aanrijding tussen mijn en zijn voertuig tot gevolg. Daarbij kwamen zowel mijn voertuig als zijn voertuig tot stilstand.
Een proces-verbaal van bevindingen van [C] :
Ik zag dat de Tesla niet voldeed aan het gegeven volgteken maar met hoge snelheid recht langs ons reed.De bestuurder van de Tesla, voorzien van kenteken [kenteken], bleek te zijn [verdachte] , [verdachte (voornaam)] , geboren [1979] te [geboorteplaats] , Turkije.
Een aangifte van [slachtoffer 1] :
Beide rijstroken waren hierdoor geblokkeerd. Het overige verkeer moest via een uitvoegstrook uitwijken om ons niet te raken.
Een proces-verbaal van bevindingen van [slachtoffer 2] :
Op zaterdag 5 december 2020 bevond ik mij op de Rijksweg ter hoogte van hectometerpaal 58.7 R, parallelbaalbaan X te Utrecht. Ik hoorde dat de Tesla voorzien van kenteken [kenteken] een aanrijding veroorzaakt (heeft) met de collega. De verdachte bleek te zijn genaamd: [verdachte] .
Feit 2:
Een proces-verbaal van bevindingen van [slachtoffer 2] :
Op 5 december 2020 bevond ik, verbalisant [slachtoffer 2] , mij op de Rijksweg A12 ter hoogte van hectometerpaal 58.7 R, parallelbaan X te Utrecht. De verdachte bleek te zijn genaamd: [verdachte] ( [verdachte (voornaam)] ), geboren [1979] (40) te [geboorteplaats] , Turkije. Ik hoorde hem het volgende schreeuwen: “Ik hoop dat jij Corona krijgt!Ik hoop dat jij dood gaat!" Ik zag dat [verdachte] mij aankeek en zijn hoofd naar achteren bewoog. Ik zag dat hij zijn speeksel richting mij uitspuugde. Ik voelde dat zijn speeksel boven en in mijn linkeroog terechtkwam.
De verklaring van verdachte:
Ik ben erg verhit geraakt en heb nogal onaangename en onvriendelijke dingen gezegd. Ik probeerde te spugen omdat ik echt een mondmasker wilde hebben. Ik dacht, als ik iets heel ongehoorzaams doe zullen ze mijn mond wel moeten bedekken.
Bewijsoverwegingen feit 2
Voorwaardelijk verzoek horen verbalisant
De rechtbank wijst het voorwaardelijk verzoek tot het horen van verbalisant [slachtoffer 2] af. Verbalisant [slachtoffer 2] heeft immers een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen opgemaakt, welke bevindingen zowel worden ondersteund door de foto die van deze verbalisant is gemaakt en aan het proces-verbaal is gehecht, als door de verklaring van verdachte zelf waarin hij bekent dat hij onaangename en onvriendelijke dingen heeft gezegd en geprobeerd heeft te spugen. Er is dan ook niet sprake van een gewone getuigenverklaring die als ‘sole and decisive’ moet worden aangemerkt, noch komt met afwijzing van het horen van de verbalisant als getuige anderszins de ‘overall fairness’ van de procedure in geding.
Opzet op de bedreiging
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op het bedreigen van [slachtoffer 2] .
Ontoerekeningsvatbaarheid
De rechtbank stelt voorop, dat een stoornis alleen dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg kan staan als bij verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen ervan heeft ontbroken. Daarvan is slechts bij hoge uitzondering sprake (vgl. HR 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2775). De rechtbank acht van belang dat verdachte heeft verklaard dat hij bij het afnemen van de speekseltest erg verhit raakte en nogal onaangename en onvriendelijke dingen zei. Hij probeerde vervolgens te spugen omdat hij echt een mondmasker wilde hebben. Hij dacht: ‘als ik iets heel ongehoorzaams doe zullen ze mijn mond wel moeten bedekken’. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte in elk geval in enige mate bewust was van zijn handelen en dat bij verdachte niet ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Het voorwaardelijke verzoek van de raadsvrouw om de gedragsdeskundigen te horen die verdachte hebben onderzocht, wijst de rechtbank af nu zij zich met de door hen opgestelde deskundigenrapporten voldoende voorgelicht acht.
(Voorwaardelijk) opzet
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte niet alleen heeft geroepen “Ik hoop dat jij Corona krijgt! Ik hoop dat jij dood gaat!", maar daarnaast ook heeft gespuugd in de richting van verbalisant [slachtoffer 2] . Nederland verkeert sinds 15 maart 2020 in een crisis vanwege de uitbraak van het uiterst besmettelijke coronavirus. Dat was ten tijde van dit incident, op 5 december 2020, dus ook het geval. Sindsdien is door de meeste mensen de norm aangenomen dat je afstand van elkaar dient te bewaren, omdat besmetting veelal plaatsvindt door virussen die bij besmette personen in de druppeltjes zitten die vrijkomen bij het hoesten, niezen en spreken. Dit mag als een feit van algemene bekendheid worden beschouwd. Doordat verdachte onder die omstandigheden tegen verbalisant [slachtoffer 2] riep “Ik hoop dat jij Corona krijgt! Ik hoop dat jij dood gaat!” en in zijn richting spuugde, kon bij [slachtoffer 2] dan ook redelijkerwijs (naar objectieve maatstaven) de vrees ontstaan dat hij besmet zou raken met het coronavirus.
Dat de verdachte opzet had op het aanjagen van die vrees, blijkt niet alleen uit hetgeen hij naar [slachtoffer 2] riep, maar ook uit zijn eigen verklaring: hij probeerde te spugen omdat hij echt een mondmasker wilde hebben. Hij dacht: ‘als ik iets heel ongehoorzaams doe, zullen ze mijn mond wel moeten bedekken.’ Deze wijze van handelen door verdachte geeft ten minste blijk van voorwaardelijk opzet van verdachte op de bedreiging.
De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van een bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Het gaat hier om een bedreiging met zware mishandeling. Het virus kan immers heel ernstige klachten veroorzaken, waarbij medisch ingrijpen vereist is en/of het herstel lange tijd in beslag neemt. Gelet hierop wordt het verweer van de raadsvrouw verworpen.