ECLI:NL:RBMNE:2021:2158

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
24 mei 2021
Zaaknummer
20/4248
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing UWV over herbeoordeling WIA-uitkering en dwangsom

In deze zaak heeft eiseres, die sinds 14 september 2017 een uitkering op grond van de Wet WIA ontvangt, een verzoek om herbeoordeling ingediend op 22 oktober 2019. Dit verzoek was gericht op de mogelijkheid van een IVA-uitkering. Na een periode van geen beslissing heeft eiseres op 20 februari 2020 een formulier ingediend om het UWV in gebreke te stellen, omdat er geen beslissing was genomen. Het UWV heeft echter gesteld dat eiseres deze ingebrekestelling onredelijk laat heeft gedaan, aangezien zij dit pas negen weken na de deadline deed. Het UWV heeft de aanvraag voor een vergoeding wegens te late beslissing afgewezen, omdat de melding te laat was gedaan.

De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het UWV terecht heeft gesteld dat de ingebrekestelling onredelijk laat was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs was dat eiseres tijdig contact had opgenomen met het UWV over haar verzoek om herbeoordeling. De e-mails die eiseres had gestuurd, waren niet relevant voor de ingebrekestelling, omdat zij niet verwezen naar het verzoek om herbeoordeling. De rechtbank heeft daarom het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren op 20 mei 2021, en de beslissing is openbaar gemaakt. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4248
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 mei 2021 in de zaak tussen
[eiseres], te [woonplaats] , eiseres,
(gemachtigde: mr. W.H. Beishuizen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder,
(gemachtigde: S.N. Westmaas-Kanhai ).

1.Inleiding

1.1
Eiseres heeft vanaf 14 september 2017 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontvangen.
1.2
Op 22 oktober 2019 heeft eiseres een formulier ‘Wijziging doorgeven over uw gezondheid’ (ook: verzoek om herbeoordeling) ingediend via het faxnummer van de afdeling Handhaving/R&I/ Internationaal Bureau Fraude Informatie van het Uwv (hierna: IBF). Eiseres heeft in het formulier onder andere gevraagd of een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) mogelijk is.
1.3
Op 17 februari 2020 heeft eiseres telefonisch contact opgenomen met het Klant Contact Centrum van het Uwv over het uitblijven van een beslissing.
1.4
Op 20 februari 2020 heeft eiseres een ‘Formulier dwangsom bij niet tijdig beslissen’ ingediend via het faxnummer van het IBF. Daarop is vermeld dat het ziet op de aanvraag IVA-uitkering van 22 oktober 2019.
1.5
Met het besluit van 24 augustus 2020 heeft het Uwv beslist dat eiseres vanaf 31 juli 2020 meer arbeidsgeschikt is dan voorheen (nu 58,73% arbeidsongeschikt), maar dat de hoogte van de WGA-loonaanvullingsuitkering niet wijzigt.
1.6
Met het besluit van 24 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft het Uwv bepaald dat eiseres geen vergoeding krijgt vanwege het te laat beslissen, omdat de aanvraag niet is ontvangen en daarom niet in behandeling kon worden genomen.
1.7
Bij besluit van 20 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.8
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.9
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden via Skype op 8 april 2021. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

2.Grondslag van het bestreden besluit

2.1
Aan het bestreden besluit heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat eiseres de melding te late beslissing op het verzoek om herbeoordeling onredelijk laat heeft gedaan. Eiseres krijgt daarom geen vergoeding. Het Uwv verwijst in zijn verweerschrift naar de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 augustus 2020 [1] .

3.Standpunten van eiseres

3.1
Eiseres heeft aangevoerd dat zij het verzoek om herbeoordeling en de melding te late beslissing bewust naar de verkeerde afdeling van het Uwv heeft gestuurd, maar het Uwv heeft de ontvangst erkend. Eiseres heeft gesteld dat zij geen berichten van het Uwv heeft ontvangen ten aanzien van beslistermijnen, dus zij was niet op de hoogte van de exacte beslistermijn. Haar kan dus niet worden tegengeworpen dat zij wat later dan kennelijk gebruikelijk de melding te late beslissing heeft ingediend. In beroep heeft eiseres een e-mail van 5 januari 2020 aan benbalmere@uwv.nl en een e-mail van 2 februari 2020 aan benbalmere@uwv.nl overgelegd, waaruit volgens eiseres volgt dat zij contact met het Uwv heeft gezocht over de verzochte herbeoordeling.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
Gelet op hetgeen het Uwv ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit, zal de rechtbank enkel beoordelen of eiseres de melding te late beslissing onredelijk laat heeft gedaan. Er zijn door het Uwv in het bestreden besluit immers geen consequenties verbonden aan het feit dat eiseres consequent stukken naar een verkeerde afdeling van het Uwv heeft gestuurd.
4.2
Op grond van artikel 102, derde lid, van de Wet WIA dient een beschikking over het ontstaan, later ontstaan of herleven van het recht op een uitkering als bedoeld in hoofdstuk 6 en 7 van de Wet WIA te worden gegeven binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag. De redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking is gegeven.
4.3
Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan op grond van artikel 4:17, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, voor ten hoogste 42 dagen.
4.4
Op grond van artikel 4:17, zesde lid, onder a, van de Awb is geen dwangsom verschuldigd indien het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreke is gesteld.
4.5
In de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 4:17 van de Awb (Kamerstukken II 2004-2005, 29 934, nr. 6, blz. 5 en 13) is het volgende vermeld:
“De eerste uitzondering op de dwangsomregeling is dat geen dwangsom verschuldigd is als het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreke is gesteld. In de term ‘onredelijk’ zit weliswaar ruimte voor interpretatie, maar men mag toch aannemen dat, omdat de burger daar doorgaans belang bij heeft, hij zo snel mogelijk nadat de beslistermijn is verlopen, wellicht na hooguit enkele weken, het bestuursorgaan in gebreke zal stellen. (…) Wat onredelijk laat is, kan niet in zijn algemeenheid worden bepaald. Daarvoor is niet zonder meer doorslaggevend wanneer de oorspronkelijke aanvraag of het bezwaar is ingediend. Wel is van belang of en hoe er nadien van gedachten is gewisseld tussen aanvrager en bestuursorgaan (…).”
4.6
Het Uwv heeft overwogen dat uiterlijk 16 december 2019 een beslissing had moeten worden genomen op het verzoek om herbeoordeling. De rechtbank constateert dat eiseres het Uwv op 20 februari 2020 met een formulier dwangsom niet tijdig beslissen in gebreke heeft gesteld. Dat is ruim negen weken na 16 december 2019. Dit is aanzienlijk langer dan de hiervoor in de wetgeschiedenis aangehaalde termijn van ‘hooguit enkele weken’. Uit het dossier is niet gebleken dat er sprake was van een lopend overleg tussen eiseres en het Uwv of andere omstandigheden die het laat indienen van de ingebrekestelling rechtvaardigen. Eiseres heeft enkel op 17 februari 2020 telefonisch contact opgenomen met het Klant Contact Centrum van het Uwv, maar dat was drie dagen voor het versturen van de ingebrekestelling.
4.7
Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat zij het Uwv op 5 januari 2020 en 2 februari 2020 heeft gemaild over het uitblijven van een beslissing op het verzoek om herbeoordeling. Het Uwv heeft ter zitting toegelicht beide e-mailberichten van eiseres niet te hebben ontvangen. Ook is volgens het Uwv het door eiseres gebruikte e-mailadres van het Uwv een adres dat niet meer in gebruik is.
4.8
De rechtbank overweegt dat los van de vraag of het e-mailadres benbalmere@uwv.nl op en na 5 januari 2020 in gebruik was, niet uit de inhoud van de e-mailberichten kan worden afgeleid dat deze gaan over het verzoek om herbeoordeling. De rechtbank overweegt dat eiseres in de e-mailberichten niet verwijst naar het op 22 oktober 2019 verstuurde verzoek om herbeoordeling en de link tussen de e-mailberichten en het verzoek om herbeoordeling ontbreekt. De e-mailberichten van eiseres kunnen dus ook niet worden aangemerkt als een doorbreking van de termijn om het Uwv in gebreke te stellen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de ingebrekestelling van 20 februari 2020 onredelijk laat is gedaan en dat het Uwv terecht geen dwangsom heeft toegekend.

5.Conclusie

5.1
Gelet op het voorgaande heeft het Uwv terecht bepaald dat eiseres geen vergoeding krijgt vanwege het te laat beslissen op het verzoek om herbeoordeling.
5.2
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 20 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.