ECLI:NL:RBMNE:2021:2163

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 mei 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
UTR 20/4274
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdige verzending van besluit en vergunning van rechtswege in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door mr. Tj.P. Grünbauer, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eemnes, vertegenwoordigd door mr. H. Zahri en mr. G.A.A. de Josselin. De zaak betreft de weigering van een omgevingsvergunning voor een tijdelijke schuilvoorziening op een perceel in Eemnes. Eiseres had op 17 april 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd, maar deze werd op 11 juni 2020 geweigerd. Eiseres stelde dat de vergunning van rechtswege was verleend omdat het besluit niet tijdig was verzonden. De rechtbank heeft op 19 mei 2021 uitspraak gedaan en geoordeeld dat het primaire besluit tijdig was verzonden en dat er geen vergunning van rechtswege was ontstaan. De rechtbank concludeerde dat verweerder aannemelijk had gemaakt dat het besluit op 12 juni 2020 was verzonden en dat de late ontvangst door eiseres te verklaren was door een probleem bij PostNL. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4274

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. Tj.P. Grünbauer),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eemnes, verweerder,

(gemachtigden: mr. H. Zahri en mr. G.A.A. de Josselin).

Inleiding

Naar aanleiding van een melding van omwonenden heeft op 22 november 2019 een inspectie plaatsgevonden door een bouwtoezichthouder van verweerder. Hierbij is onder meer geconstateerd dat een schuilstal is gebouwd op het perceel [locatie] , kadastraal bekend [bestandsnaam] , te [plaats] (hierna: het perceel), zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend.
Op 17 april 2020 heeft eiseres een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren (legaliseren) van:
1) een tijdelijke schuilvoorziening;
2) de aanleg van een pad.
Eiseres heeft de aanvraag – alleen voor zover deze ziet op de aanleg van een pad – met haar e-mail van 8 mei 2020 ingetrokken.
In het besluit gedateerd 11 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd de omgevingsvergunning voor een tijdelijke schuilvoorziening te verlenen.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt. Met de e-mail van 7 juli 2020 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld, omdat de omgevingsvergunning niet is gepubliceerd. Volgens eiseres is de omgevingsvergunning van rechtswege verleend, aangezien verweerder niet tijdig op de aanvraag heeft beslist.
In het besluit van 4 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Samengevat weergegeven heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat in het primaire besluit voldoende is gemotiveerd waarom geen tijdelijke omgevingsvergunning wordt verleend. Ook acht verweerder het aannemelijk dat het primaire besluit tijdig is bekendgemaakt en er daarom geen omgevingsvergunning van rechtswege is ontstaan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Standpunten van eiseres
1. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert in beroep – samengevat weergegeven – het volgende aan. Verweerder had uiterlijk op 19 juni 2020 moeten beslissen op haar aanvraag. Eiseres heeft het primaire besluit pas op 23 juni 2020 ontvangen en verweerder heeft met enkel het zetten van een stempel ‘verzonden 12 juni 2020’ niet aannemelijk gemaakt dat het primaire besluit daadwerkelijk op die datum is verzonden. Omdat de mogelijkheid openblijft dat het primaire besluit na het verstrijken van de beslistermijn verzonden is, is volgens eiseres een vergunning van rechtswege ontstaan. In de beroepsfase heeft verweerder weliswaar een uitdraai van de verzendadministratie overgelegd, maar daaruit blijkt onvoldoende dat het primaire besluit daadwerkelijk op
12 juni 2020 is verzonden. In dat verband acht eiseres het van belang dat verweerder – in strijd met de Archiefregeling – meerdere versies van het primaire besluit heeft opgeslagen en dat ook andere brieven van verweerder onverklaarbaar laat na de verzendstempel worden ontvangen.
Beoordeling door de rechtbank
2.1
Uit de wet [1] volgt dat het primaire besluit moet worden bekendgemaakt door toezending of uitreiking aan eiseres. De rechtbank merkt op dat het primaire besluit binnen de beslistermijn moet worden toegezonden of uitgereikt, maar dat het niet binnen te beslistermijn hoeft te zijn ontvangen.
2.2
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [2] is het, indien de geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt echter het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Voorts dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken.
3. Tussen partijen is niet geschil dat de termijn waarop verweerder een besluit moest nemen op de aanvraag van eiseres eindigde op 19 juni 2020. Uit het beroepschrift blijkt dat eiseres het primaire besluit pas op 23 juni 2020 – en dus na afloop van de beslistermijn – heeft ontvangen. De rechtbank constateert dat het primaire besluit is gedateerd 11 juni 2020 en is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum ‘verzonden 12 juni 2020’. Ook heeft verweerder met de uitdraai uit de verzendadministratie en de toelichting daarop in het verweerschrift en op zitting naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat het primaire besluit ook daadwerkelijk op vrijdag 12 juni 2020 bij PostNL is aangeboden. Of al dan niet wordt voldaan aan de Archiefregeling is daarbij niet van belang nu verweerder aannemelijk heeft gemaakt welk stuk en welke versie op 12 juni 2020 is verzonden. De rechtbank acht daarnaast van belang dat eiseres het primaire besluit ook daadwerkelijk heeft ontvangen en de late ontvangst goed te verklaren is door de excuus-sticker van PostNL op het primaire besluit waaruit blijkt dat er iets mis is gegaan bij PostNL.
4. Eiseres heeft in haar nadere reacties nog betoogd dat het bij verweerder vaker misgaat met het versturen van de post. De voorbeelden die eiseres heeft overgelegd zijn van echter van februari en maart 2021. Nog afgezien van de vraag of uit deze brieven blijkt dat verweerder problemen heeft bij de verzending van post, kan daar naar het oordeel van de rechtbank niet uit worden afgeleid dat rondom de datum van verzending van het primaire besluit (juni 2020) sprake was van recente problemen rondom de postverzending bij verweerder. Met de overgelegde stukken heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat sprake zou zijn van een langdurig patroon van problemen bij de verzending van de post.
Conclusie
5. Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat het primaire besluit tijdig is verzonden en heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat geen vergunning van rechtswege is ontstaan, zodat er ook geen aanleiding is om verweerder op te dragen om de door eiseres genoemde publicatie te doen. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Brand, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2021
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:561.