ECLI:NL:RBMNE:2021:2177
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Oplegging van een Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer na verkeersgedragingen
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, een bestuurder, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) die hem een Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer (EMG) had opgelegd. Dit besluit volgde op bevindingen van een verbalisant van de politie, die eiser had gevolgd tijdens een autorit op 28 juni 2020. De verbalisant constateerde dat eiser met een snelheid van 80 km/uur reed waar 50 km/uur was toegestaan, over een verdrijvingsvlak reed en geen richting aangaf bij zijdelingse verplaatsingen.
Eiser betwistte de juistheid van de bevindingen in het proces-verbaal en voerde aan dat hij geen overtredingen had begaan. De rechtbank oordeelde echter dat de CBR zich op de bevindingen in het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal mocht baseren. De rechtbank stelde vast dat de enkele stelling van eiser dat de verkeerssituatie het onmogelijk maakte om 80 km/uur te rijden, onvoldoende was om aan de juistheid van het proces-verbaal te twijfelen. Eiser had ook geen objectieve bewijsstukken overgelegd die zijn stellingen onderbouwden.
Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de omstandigheid dat eiser geen boete had gekregen voor de gedragingen waarop de EMG was gebaseerd, niet relevant was voor de beslissing van de CBR. De rechtbank benadrukte dat de besluiten van het CBR gericht zijn op het waarborgen van de verkeersveiligheid en dat de feiten niet wettig en overtuigend hoeven te worden bewezen, in tegenstelling tot strafrechtelijke procedures. Eiser's persoonlijke belangen, zoals zijn status als ondernemer en de financiële gevolgen van de EMG, werden door de rechtbank niet als voldoende zwaarwegend beschouwd om de beslissing van de CBR te beïnvloeden.
Tot slot verwierp de rechtbank de claim van eiser dat er sprake was van etnisch profileren, omdat de verbalisant een concrete aanleiding had om eiser te volgen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, evenals de proceskostenveroordeling.