ECLI:NL:RBMNE:2021:2209

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 april 2021
Publicatiedatum
27 mei 2021
Zaaknummer
UTR 20/2983
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde aanvraag Wajong-uitkering en beroep op Amberregeling

In deze zaak gaat het om een herhaalde aanvraag van eiseres voor een Wajong-uitkering, die eerder was afgewezen omdat zij meer dan 75% van het minimumloon kon verdienen. Eiseres, geboren in 1994, heeft in 2012 een Wajong-uitkering aangevraagd, maar deze werd geweigerd op basis van een medisch rapport dat concludeerde dat zij in staat was om te werken. Na een periode van arbeidsongeschiktheid heeft eiseres in 2019 een aanvraag ingediend voor een beoordeling van haar arbeidsvermogen, die door het Uwv werd aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het eerdere besluit. Deze aanvraag werd afgewezen, omdat het Uwv geen nieuwe feiten of omstandigheden kon vaststellen die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden.

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing. Tijdens de zitting op 3 maart 2021 heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiseres was aanwezig met haar echtgenoot en begeleiders, en werd bijgestaan door haar gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv terecht heeft geweigerd om terug te komen van het eerdere besluit, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de eerdere afwijzing onderbouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig zijn opgesteld en dat er geen aanwijzingen zijn dat de situatie van eiseres in de beoordelingsperiode anders was dan eerder vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat eiseres geen gelijk heeft gekregen in haar verzoek om herziening van de Wajong-uitkering.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2983

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. G.J.A.M. Gloudi),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: W.A. Postma).

Inleiding

Eiseres is op [1994] geboren. Zij is op [2012] achttien jaar geworden. Op 11 januari 2012 heeft eiseres bij het Uwv een Wajong-uitkering aangevraagd. In een rapport van 10 april 2012 concludeert de verzekeringsarts na medisch onderzoek dat sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. De arbeidsdeskundige concludeert in een rapport van 18 april 2012 dat eiseres in staat is om tenminste 75% van het maatmaninkomen te verdienen. Bij besluit van 19 april 2012 heeft het Uwv eiseres een Wajong-uitkering geweigerd, omdat zij daarop geen recht heeft nu ze meer dan 75% van het minimumloon kan verdienen. Eiseres heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Op 22 augustus 2019 heeft eiseres een aanvraag Beoordeling arbeidsvermogen ingediend. Het Uwv heeft deze aanvraag aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het besluit van 19 april 2012. Met het besluit van 11 december 2019 is de aanvraag afgewezen. Het Uwv heeft zich gebaseerd op een medisch rapport van de verzekeringsarts van 8 december 2019.
Bij besluit van 22 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich daarbij gebaseerd op een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 juli 2020 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 14 juli 2020. Het Uwv heeft geweigerd terug te komen van het besluit van 19 april 2012, omdat er volgens het Uwv geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Daarnaast is volgens het Uwv geen sprake van toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 3 maart 2021 op een Skype-zitting behandeld. Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2021. Eiseres was daarbij aanwezig met haar echtgenoot [echtgenoot], begeleiders [begeleider 1] en [begeleider 2] en zij werd bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 14 januari 2015 [1] volgt dat een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking moet worden beoordeeld. Met een aanvraag:
i) kan worden beoogd dat (met ingang van de datum waarop dat besluit zag) wordt teruggekomen van het eerdere besluit (artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)),
ii) kan worden beoogd een beroep te doen op een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid (Wet Amber) of,
iii) kan worden verzocht om herziening voor de toekomst (duuraanspraak).
2. Eiseres beoogt met de aanvraag dat het Uwv voor het verleden terugkomt van het eerdere besluit, maar ook doet zij een beroep op de regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid.
3. In deze zaak verschillen partijen van mening over de vraag of sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden op grond waarvan het Uwv (voor het verleden) terug had moeten komen van het besluit van 19 april 2012 waarmee de aanvraag voor een Wajong-uitkering van eiseres is geweigerd. Daarnaast zijn partijen verdeeld over het antwoord op de vraag of eiseres toegenomen arbeidsongeschiktheid is als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar.
Het verzoek om voor het verleden terug te komen van het eerdere besluit
4. Op grond van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb, is de aanvrager, indien na een geheel of gedeeltelijke afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt ingediend, gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. In het tweede lid van dit artikel staat dat het bestuursorgaan, wanneer geen nieuwe gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag kan afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
5. Het Uwv heeft in het bestreden besluit toepassing gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt dat de bestuursrechter in zo’n geval aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het Uwv zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. [2] Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
6. Nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden zijn feiten of omstandigheden die zich ná het eerdere besluit hebben voorgedaan. Het kan ook gaan om feiten of omstandigheden die zich wel vóór het eerdere besluit hebben voorgedaan, maar die niet vóór dat eerdere besluit naar voren konden worden gebracht. Een medisch rapport is op zich niet aan te merken als een nieuw feit, maar uit een medisch rapport kan de aanwezigheid van een nieuw feit blijken. Eiseres moet dus aan de hand van nieuwe feiten of omstandigheden laten zien dat zij in 2012 al meer beperkt was dan door de verzekeringsarts in het rapport van 10 april 2012 werd aangenomen.
7. Verder is nog van belang dat volgens vaste rechtspraak van de CRvB [3] in zaken waarop artikel 4:6 van de Awb van toepassing is, niet in de beoordeling in (hoger) beroep worden betrokken pas in die fase ingebrachte stukken, die voorafgaand aan het besluit op bezwaar niet bij het bestuursorgaan bekend waren als onderbouwing van reeds in de fase voorafgaand aan het primaire besluit, dan wel in de bezwaarfase opgeworpen stellingen. Deze rechtspraak heeft de CRvB nader ingevuld bij duuraanspraken die zien op herziening voor de toekomst [4] , maar dat speelt in deze zaak niet.
8. De rechtbank overweegt dat eiseres aan haar verzoek om terug te komen van het eerdere besluit verschillende stukken ten grondslag heeft gelegd. Bij de aanvraag heeft zij de volgende stukken gevoegd:
- de uitslag van een intelligentietest voor onderwijsniveau van 23 maart 2007,
- het verslag loopbaanoriëntatie praktijkschool [praktijkschool] van 22 april 2009,
- een uitschrijfverklaring van deze praktijkschool,
Eiseres heeft de volgende stukken meegenomen naar het spreekuur bij de verzekeringsarts op 7 oktober 2019:
- een verslag van een psycho-diagnostisch onderzoek van 14 augustus 2013 van [A],
- een brief van 17 september 2019 waarmee een intakegesprek met een GGZ psychiater en sociaal psychiatrisch verpleegkundige wordt bevestigd.
De verzekeringsarts heeft informatie bij de huisarts opgevraagd en deze informatie is ook ontvangen.
9. Eiseres heeft in de bezwaarfase een brief van [Psychiater], psychiater en [Verpleegkundige], verpleegkundige, allebei verbonden aan GGZ Centraal (GGZ Centraal) van 11 mei 2020 aangeleverd bij het Uwv.
10. In de beroepsfase is uitgebreidere informatie van de huisarts en een verklaring van een zorgconsulent in het geding gebracht, maar deze informatie mag, gelet op wat in overwegingen 6 en 7 staat, niet bij de beoordeling worden betrokken. Ook als eiseres een rapport van een second opinion had ingebracht, zoals aangekondigd in het beroepschrift, maar niet is gebeurd, had dat niet meegenomen mogen worden in de beoordeling door de rechtbank.
11. Eiseres stelt dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Door haar heftige jeugd is volgens eiseres sprake van een ernstige hechtingsstoornis en een extreme angststoornis gecombineerd met psychosomatische dan wel daarop gelijkende klachten. Eiseres is, nadat zij in maart 2019 is uitgevallen voor haar werkzaamheden waarvoor zij Ziektewetuitkering ontvangt, onder behandeling gekomen bij GGZ Centraal. Zij was in de veronderstelling dat GGZ Centraal in de bezwaarfase een deugdelijke rapport zou opstellen ter onderbouwing van haar standpunt dat haar arbeidsongeschiktheid al in haar jeugd is ontstaan. Dit is helaas niet gebeurd, aldus eiseres.
12. Vaststaat dat GGZ Centraal geen rapport heeft opgesteld, zoals eiseres gehoopt had. Van GGZ Centraal is alleen een brief van 11 mei 2020 beschikbaar die in de bezwaarprocedure is ingebracht. In deze brief staat dat verpleegkundig en psychiatrisch onderzoek is gedaan. De diagnose depressieve stoornis is gesteld en in de brief is uiteengezet welke behandeling en begeleiding is ingezet. Verder is vermeld dat deze aandoening grote impact heeft op de kwaliteit van leven en persoonlijk functioneren. Ook beschrijft GGZ Centraal dat eiseres heeft aangegeven dat ze zwakbegaafd is en speciaal onderwijs heeft gevolgd.
13. De rechtbank overweegt dat de verzekeringsarts bij de beoordeling in 2012 is uitgegaan van ontwikkelingsproblematiek en een lichte verstandelijke beperking (zwakbegaafdheid). Eiseres heeft bij de verzekeringsarts ook vermeld dat zij in haar jeugd veel heeft meegemaakt waarvan zij stress en vermoeidheid ervaart. De verzekeringsarts heeft destijds bij eiseres beperkingen aangenomen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Ook is een lichte urenbeperking aangenomen. De verzekeringsarts heeft bij de beoordeling in 2012 rekening gehouden met feit dat eiseres zwakbegaafd is. Verder is door de verzekeringsarts in 2012 onderkend dat dit en wat andere omstandigheden eiseres kwetsbaar maken.
14. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft alle dossierstukken bestudeerd en eiseres gesproken tijdens de telefonische hoorzitting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 8 juli 2020 toegelicht in de medische gegevens geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden te zien.
15. Naar het oordeel van de rechtbank bevat de brief van GGZ Centraal geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. De verzekeringsarts van het Uwv heeft bij de beoordeling in 2012 rekening gehouden met feit dat eiseres zwakbegaafd is. In 2012 is de verzekeringsarts niet uitgegaan van een depressie zoals GGZ Centraal beschrijft. Omdat de brief van GGZ Centraal niet over het verleden gaat, kan uit de brief niet worden afgeleid dat in 2012 ook al sprake was van een depressie. Uit andere medische stukken die in het dossier aanwezig zijn, valt dit ook niet af te leiden.
16. Ten aanzien van de in bezwaarfase overgelegde informatie van de huisarts, overweegt de rechtbank het volgende. Deze informatie bevat journaalregels over de jaren 2012 tot en met 2019. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze informatie bestudeerd. In een rapport van 13 december 2019 heeft de verzekeringsarts uiteengezet dat de informatie van de huisarts het beeld bevestigt van een kwetsbare vrouw met een licht verstandelijke beperking met weinig sociale steun. Haar jeugd wordt gekenmerkt door affectieve verwaarlozing. De verzekeringsarts ziet in deze informatie geen aanwijzingen voor een nieuw feit of veranderde omstandigheid die aanleiding geeft om de eerdere afwijzing uit 2012 te herzien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschrijft dit standpunt. De rechtbank kan dit volgen. Met eiseres’ kwetsbaarheid en beperkte psychische en sociale belastbaarheid is bij de eerdere Wajong-beoordeling rekening gehouden.
17. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv heeft mogen weigeren om terug te komen van het eerder besluit. De rechtbank vindt dat het eerdere besluit niet evident onredelijk is, omdat uit de beschikbare medische informatie niet duidelijk naar voren komt dat de belastbaarheid in 2012 anders was dan waarvan de verzekeringsarts in 2012 is uitgegaan.
Het beroep op de regeling voor toegenomen arbeidsongeschiktheid
18. Eiseres stelt dat het Uwv ten onrechte niet heeft onderkend dat haar klachten en beperkingen in de loop der jaren zijn toegenomen. Eiseres wijst erop dat zij in maart 2019 met ernstige klachten is uitgevallen voor haar werkzaamheden en dat aan haar een Ziektewetuitkering is toegekend, waarbij zij op medische gronden volledig arbeidsongeschikt is bevonden.
19. Uit de eerdergenoemde uitspraak van de CRvB van 14 januari 2015 volgt dat voor zover de aanvraag ook als zogenoemde Amber-melding (toegenomen arbeidsongeschiktheid) aangemerkt moet worden, het Uwv zal moeten onderzoeken of er aanleiding bestaat in verband met toegenomen arbeidsongeschiktheid een uitkering toe te kennen, te heropenen dan wel te herzien.
20. Verder volgt uit de uitspraak van de CRvB van 31 januari 2017 [5] dat de rechtbank de inhoudelijke beoordeling of eiseres binnen vijf jaar na haar 18e verjaardag als jonggehandicapte kan worden aangemerkt, dient te toetsen aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden alsof dit het eerste besluit op de aanvraag van eiseres is.
21. Bij deze beoordeling is van belang dat verweerder op grond van vaste rechtspraak van de CRvB besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan een eiser aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is.
Tegenstrijdigheden, onzorgvuldigheden en onbegrijpelijkheden in de rapportages kunnen aannemelijk gemaakt worden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is evenwel in beginsel een rapport van een arts nodig. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
22. Uit de rapporten van de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat onderzocht is of bij eiseres sprake is van toegenomen beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar gerekend vanaf de 18e verjaardag van eiseres. Het gaat dus om de periode [2012] – [2017]. Wat zich na deze periode heeft voorgedaan, kan niet bij deze beoordeling worden betrokken.
23. De verzekeringsartsen hebben bij hun beoordeling kenbaar alle beschikbare medische informatie betrokken. In de rapporten is toegelicht dat in de beoordelingsperiode wisselend sprake is geweest van werken en ziekte. Mogelijk heeft eiseres na 2012 werkzaamheden verricht die niet passend voor haar waren, waarmee de uitval te verklaren is. Na de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling in 2015 werd eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt geschat. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn er geen duidelijke aanwijzingen dat eiseres tussen haar 18e en 23e jaar aanmerkelijk toegenomen beperkt was vanwege dezelfde ziekteoorzaak. Over de uitval in 2019 schrijft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat sprake is van ernstige psychopathologie, lichamelijke klachten van hypothyreoïdie, gewrichtsklachten en chronische vermoeidheid. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is in 2019 sprake van een duidelijke verslechtering en is deze situatie totaal anders dan de situatie in 2012 en bij de Ziektewetbeoordeling in 2015.
24. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep met zijn rapport voldoende inzichtelijk gemaakt dat bij eiseres binnen vijf jaar na haar 18e verjaardag geen sprake is van toegenomen beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak ten opzichte van de beperkingen die al bij de beoordeling per de 18e verjaardag zijn vastgesteld. De in bezwaar aangeleverde medische informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bestudeerd, maar daarin geen aanleiding gezien om het standpunt te wijzigen. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen reden om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is geweest. De medische stukken bieden geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiseres in de beoordelingsperiode meer beperkt had moeten achten.
25. Dat eiseres haar standpunt met een rapport van een deskundige had willen onderbouwen, maar daarvoor de financiële middelen niet heeft, is voor de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de medische beoordeling van de verzekeringsartsen. Daarom vormt dit ook geen aanleiding voor de rechtbank om een onafhankelijk deskundige in te schakelen.
Conclusie
26. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
27. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.C.J. van der Hoorn, griffier. De beslissing is uitgesproken op 7 april en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.