ECLI:NL:RBMNE:2021:2232

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
9006974
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervaltermijn transitievergoeding en structurele vermindering arbeidsduur door arbeidsongeschiktheid

In deze zaak hebben de erven van de heer [A] een verzoek ingediend bij de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, met betrekking tot de transitievergoeding na het beëindigen van het dienstverband van [A] per 1 november 2020. De erven stellen dat [A] recht had op een transitievergoeding van € 52.111,40 bruto, gebaseerd op een 36-urige werkweek, terwijl [verweerder] slechts € 18.633,- bruto heeft uitgekeerd, wat resulteert in een vordering van € 33.478,40. Daarnaast verzoeken zij om een billijke vergoeding van € 78.696,- bruto, omdat [verweerder] ernstig verwijtbaar zou hebben gehandeld. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 29 januari 2021 is ingediend, gevolgd door een verweerschrift van [verweerder] op 17 maart 2021 en een mondelinge behandeling op 2 april 2021.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de erven [A] ontvankelijk zijn in hun verzoek tot betaling van de transitievergoeding, aangezien het verzoek tijdig is ingediend binnen de wettelijke termijn. De rechter oordeelt dat er sprake is van een substantiële en structurele vermindering van de arbeidsduur van [A] door zijn arbeidsongeschiktheid, wat betekent dat de transitievergoeding naar evenredigheid moet worden berekend. De vordering tot betaling van het restant van de transitievergoeding van € 33.478,40 wordt toegewezen, met wettelijke rente vanaf 1 december 2020.

Echter, de vordering tot betaling van een billijke vergoeding wordt afgewezen, omdat de erven [A] niet ontvankelijk zijn verklaard in dit verzoek, aangezien de vervaltermijn van twee maanden is verstreken. De kosten van de procedure worden aan de zijde van de erven [A] begroot op € 1.227,00, en [verweerder] wordt veroordeeld tot betaling van deze kosten. De beschikking is gegeven door de kantonrechter op 30 april 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9006974 AE VERZ 21-10 LT/33864
Beschikking van 30 april 2021
inzake
de erven van de heer [A],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen erven [A] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. H.B.Th. Koekkoek (CNV),
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerder] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verweerder] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. J.W.A. Ringeling (AWVN).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van erven [A] , ter griffie ingekomen per fax op 29 januari 2021;
- het verweerschrift van [verweerder] van 17 maart 2021;
- de mondelinge behandeling van 2 april 2021, waarvan door de griffier aantekening is gehouden.
1.2.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
Wijlen de heer [A] (hierna: [A] ) is op 17 januari 1977 in dienst getreden bij [verweerder] . Tot mei 2015 werkte hij 36 uur per week in de functie van Allround Operator Production tegen een maandsalaris van € 3.153,44 bruto.
2.2.
Op 15 mei 2015 heeft [A] zich bij [verweerder] ziekgemeld.
2.3.
Per 15 mei 2017 is [A] door het UWV 35-80% arbeidsongeschikt geacht voor de wet WIA waarbij hem een WGA-uitkering is toegekend. In het kader van zijn re-integratie heeft [A] zijn werk als operator voor 12 uur per week hervat tegen een bruto maandsalaris van € 1.051,04 exclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering.
2.4.
Op 9 mei 2017 deelt [B] , Health Case specialist bij [verweerder] , over de 12-urige werkweek het volgende per e-mail mee aan [A] :
“Concrete actie die nodig is dat met de ingang van jouw wia-uitkering per 15/5/17 jouw contract met FC per diezelfde datum formeel wordt aangepast in 12 uur per week in dagdienst, conform eerdere afspraken hierover. Hiervoor zal de (plaatsvervangende) leidinggevende actie moeten inzetten richting HR-Services. Vervolgens kun je per 15/5 o.b.v. die 12 uur volledig hersteld gemeld worden in FC-Vitaal.(…)”
2.5.
Op 13 juli 2018 heeft [A] zich wegens zijn verslechterde gezondheidstoestand ook voor die 12 uur per week ziek moeten melden.
2.6.
In de tweede helft van 2018 en begin 2019 heeft [A] geprobeerd zijn werk weer op te pakken. Maar bij een bezoek aan de bedrijfsarts is in april 2019 vastgesteld dat “
zich recent nieuwe medische problematiek geopenbaard” heeft. De bedrijfsarts adviseerde om het UWV te verzoeken om een herbeoordeling en om vervroegd een IVA-uitkering aan te vragen. Na overleg met zijn gemachtigde heeft [A] ingestemd met een medische herbeoordeling en de IVA-aanvraag.
2.7.
Het UWV heeft [A] op 8 oktober 2019 80-100% arbeidsongeschikt geacht als gevolg waarvan hij – met terugwerkende kracht tot 13 juli 2018 – een IVA-uitkering ontving.
2.8.
De arbeidsovereenkomst van [A] is door [verweerder] – na 104 weken arbeidsongeschiktheid – met toestemming van het UWV per 1 november 2020 opgezegd met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn.
2.9.
[verweerder] heeft bij de afwikkeling van het dienstverband onder meer een transitievergoeding aan [A] uitgekeerd ten bedrage van € 18.633,- bruto gebaseerd op een 12-urige werkweek.

3.Het verzoek

3.1.
Erven [A] stellen dat [A] bij beëindiging van zijn dienstverband per 1 november 2020 recht had op een transitievergoeding van € 52.111,40 bruto. Dit bedrag is gebaseerd op een 36-urige werkweek en een dienstverband van meer dan 40 jaar. [verweerder] heeft echter een bedrag van € 18.633,- bruto uitgekeerd, waardoor erven [A] nog een bedrag van € 33.478,40 te vorderen hebben van [verweerder] .
3.2.
Daarnaast verzoeken zij [verweerder] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding ter hoogte van € 78.696,- bruto, omdat [verweerder] ernstig verwijtbaar gehandeld heeft jegens [A] . [verweerder] heeft [A] lange tijd de mogelijkheid tot behoud van voorwaardelijk pensioenrecht per [2020] geboden, maar hem die uitkering ontnomen door het dienstverband twee maanden voor [2020] te beëindigen. Voorts verwijten de erven [A] [verweerder] dat zij [A] slecht heeft begeleid bij ziekte en bewust een onwerkbare situatie heeft gecreëerd.
3.3.
Tot slot vorderen erven [A] de wettelijke rente over deze bedragen, afdracht van bruto/nettospecificaties en veroordeling van [verweerder] in de proces- en nakosten.

4.Het verweer

4.1.
[verweerder] verweert zich tegen de vorderingen van erven [A] en vindt dat zij niet gehouden is tot enige betaling. Primair stelt [verweerder] dat erven [A] niet-ontvankelijk verklaart moeten worden, aangezien de vervaltermijn van twee maanden – die geldt voor het indienen van een verzoek tot verkrijging van een billijke vergoeding – is verstreken. Zij verzoekt dan ook het verzoek tot betaling van een billijke vergoeding af te wijzen.
4.2.
Subsidiair verzoekt [verweerder] het verzoek tot toekenning van zowel de billijke als de transitievergoeding af te wijzen en erven [A] in de kosten van deze procedure te veroordelen. Zij voert daartoe, met betrekking tot de transitievergoeding, aan dat zij heeft voldaan waartoe zij gehouden is. Sinds 15 mei 2017 was de arbeidsovereenkomst van [A] aangepast van 36 naar 12 uur per week, omdat hij door het UWV voor 77,74% arbeidsongeschikt was bevonden. Zij heeft dan ook de transitievergoeding berekend op basis van een 12-urige werkweek.
4.3.
Tot slot heeft [verweerder] verweer gevoerd tegen de stelling dat zij ernstig verwijtbaar jegens [A] zou hebben gehandeld en daardoor een billijke vergoeding op zijn plaats zou zijn. De extra pensioenspaarpot waar erven [A] het over hebben is een voorwaardelijk kapitaal. Dat kapitaal wordt enkel uitgekeerd wanneer de werknemer in dienst zou zijn tot zijn prepensionering op 62 jaar of later. [A] is voor die tijd uit dienst gegaan waardoor hij geen aanspraak kan maken op de pensioenuitkering.

5.De beoordeling

Vervaltermijn transitievergoeding
5.1.
Erven [A] hebben in hun verzoekschrift de kantonrechter verzocht [verweerder] te veroordelen om het restant van de transitievergoeding te betalen. Dat is een verzoek als bedoeld in artikel 7:686a lid 4 aanhef en onder b dat bepaalt dat het verzoek – indien het een verzoek op grond van de artikelen 673, 673b en 673c betreft – moet zijn gedaan binnen drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Aangezien het dienstverband per 1 november 2020 is geëindigd en het verzoek bij de griffie van de rechtbank is ingekomen op 29 januari 2021 kunnen de erven [A] in dit deel van hun vordering worden ontvangen.
Restant transitievergoeding
5.2.
De erven [A] voeren aan dat het restant van € 33.478,40 verschuldigd is omdat de al betaalde transitievergoeding berekend is op basis van een loon over 12 uur verrichte arbeid per week, terwijl [A] voor 36 uur per week in dienst was. De erven [A] stellen zich op het standpunt dat geen sprake is van een vermindering van de arbeidsduur, omdat [A] niet heeft ingestemd met een wijziging van de arbeidsovereenkomst.
5.3.
Met hun op deze wijze geformuleerde verzoek hebben de erven [A] kennelijk het oog gehad op de door de Hoge Raad in de beschikking van 14 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1617) gegeven overweging dat door een voortzetting van de bestaande arbeidsovereenkomst in aangepaste vorm sprake is van een in feite gedeeltelijke beëindiging (r.o. 3.4.3.). De Hoge Raad verbindt daar meteen het gevolg aan dat daarom naar evenredigheid van de omvang van die beëindiging een transitievergoeding verschuldigd is, maar alleen in de bijzondere gevallen dat, door omstandigheden gedwongen, wordt overgegaan tot een substantiële en structurele vermindering van de arbeidstijd, zoals een blijvende gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van de werknemer. Dat doet zich naar het oordeel van de kantonrechter hier voor, nu sprake is van een substantiële en structurele vermindering van de arbeidsduur van 36 naar 12 uur per week door een ingrijpende en blijvende arbeidsongeschiktheid van [A] .
5.4.
De overwegingen van de Hoge Raad ter zake van de structurele en substantiële vermindering van de arbeidsduur en de navenante verschuldigdheid van een transitievergoeding zijn zo opgebouwd dat zij verwijzen naar de wettekst (artikel 7:673 lid 1 en lid 7 BW), naar de aard en naar de betekenis en naar de berekeningswijze van de transitievergoeding, alle in hun algemeenheid. Deze argumenten gaan op vanaf de invoering van de transitievergoeding met de ingangsdatum van de WWZ per 1 juli 2015. Ook voor de gevallen derhalve die vóór de datum van de beschikking van de Hoge Raad liggen geldt deze nieuwe ‘regel’ van de gedeeltelijke transitievergoeding in de specifieke bijzondere, door de Hoge Raad omschreven, gevallen.
5.5.
De vordering van erven [A] , tot betaling van een gedeelte van de transitievergoeding, ten bedrage van € 33.478,40 bruto zal dan ook worden toegewezen. De wettelijke rente erover is verschuldigd vanaf 1 december 2020 (artikel 7:686a lid 1 tweede volzin BW).
Vervaltermijn billijke vergoeding
5.6.
De erven [A] hebben hun verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding gebaseerd op artikel 7:682 lid1 sub c BW (randnummer 3 van het verzoekschrift). Verzoeken die zijn gebaseerd op toepassing van genoemd artikel kennen een – indien het een verzoek op grond van de artikelen 672, lid 9, 677, 681, lid 1, onderdelen a, b en c, en 682, leden 1, 2 en 3, betreft – vervaltermijn van twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd (artikel 7:686a lid 4 aanhef en onder b BW). Aangezien het dienstverband per 1 november 2020 is geëindigd en het verzoek bij de griffie van de rechtbank is ingekomen op 29 januari 2021 zullen de erven [A] in hun verzoek tot betaling door [verweerder] van een billijke vergoeding niet ontvankelijk moeten worden verklaard.
Proceskosten
5.7.
[verweerder] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van deze procedure worden veroordeeld. Die kosten worden aan de zijde van de erven [A] tot op heden begroot op:
- griffierecht € 507,00
- salaris gemachtigde € 720,00
-------------
Totaal € 1.227,00
Nakosten
5.8.
De nakosten zullen in 'De beslissing' worden begroot.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
verklaart de erven [A] niet-ontvankelijk in hun vordering met betrekking tot de billijke vergoeding;
6.2.
veroordeelt [verweerder] tot betalingaan de erven [A] van de gedeeltelijke transitievergoeding van € 33.478,40 bruto te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2020 tot de dag der algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt [verweerder] tot het aan erven [A] verstrekken van een deugdelijke bruto-/nettospecificatie van de onder 6.2. toegewezen vergoeding;
6.4.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de proceskosten, welke aan de zijde van de erven [A] tot op heden zijn begroot op € 1.227,00, waarvan € 720,00 aan salaris gemachtigde;
6.5.
veroordeelt [verweerder] in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op:
- € 120,00 aan salaris gemachtigde, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan en
- de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden;
6.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J.M. de Laat, kantonrechter en mr. T. Lap, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 april 2021.