ECLI:NL:RBMNE:2021:2243

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
C/16/502757 / HA ZA 20-315
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen over hypothecaire lening en verrekening in nalatenschap

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, betreft het een geschil tussen erfgenamen over de verrekening van een hypothecaire lening die een van de erfgenamen met de erflater is aangegaan. De zaak is ontstaan na het overlijden van de ouders van de betrokken partijen, waarbij de nalatenschappen nog niet zijn verdeeld. De eiser, [voornaam van eiser], heeft een hypothecaire lening afgesloten bij zijn vader, die op het moment van overlijden nog een aanzienlijke hoofdsom had. De verweerders, die ook erfgenamen zijn, betwisten de hoogte van de hoofdsom en de aflossingen die door de eiser zouden zijn gedaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser een bedrag van € 160.000,- verschuldigd was bij het overlijden van de vader. De eiser heeft daarnaast een beroep gedaan op gedwongen schuldtoerekening en verrekening van de hypothecaire schuld met zijn erfdeel. De rechtbank oordeelt dat de eiser niet kan terugvallen op gedwongen schuldtoerekening, maar dat er wel mogelijkheden zijn voor verrekening, afhankelijk van de beschikbare liquide middelen in de nalatenschap.

De rechtbank heeft ook de hoogte van de rente beoordeeld en vastgesteld dat de eiser 5% rente verschuldigd is over het openstaande bedrag. Uiteindelijk heeft de rechtbank de eiser veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 28.389,35 aan de verweerders, te vermeerderen met rente, en heeft zij de verweerders opgedragen hun medewerking te verlenen aan de doorhaling van de hypothecaire inschrijving, onder de voorwaarde dat de eiser aan zijn betalingsverplichting voldoet.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/502757 / HA ZA 20-315
Vonnis van 31 maart 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. F. Dunki Jacobs,
tegen

1.[verweerder sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2.
[verweerster sub 2],
wonende te [woonplaats 3] ,
3.
[verweerder sub 3],
wonende te [woonplaats 1] ,
4.
[verweerster sub 4],
wonende te [woonplaats 4] ,
verweerders in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. J.J. Borst.
Partijen zullen hierna [voornaam van eiser] , [voornaam van verweerder sub 1] , [voornaam van verweerster sub 2] , [voornaam van verweerder sub 3] en [voornaam verweerster sub 4] genoemd worden. Verweerders in conventie zulle hierna ook wel kortheidshalve worden aangeduid als verweerders.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord in conventie en van voorwaardelijke eis in reconventie
  • de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie
  • de akte overlegging producties van verweerders
  • de akte overlegging producties van [voornaam van eiser]
  • de akte overlegging producties van [voornaam van eiser]
  • de mondelinge behandeling, waarvan de griffier aantekening heeft gehouden.
1.2.
Partijen hebben na de mondelinge behandeling op hun verzoek enkele dagen respijt gehad om nog tot een minnelijke regeling te komen. Dit is niet gelukt. Vervolgens heeft de rechter vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op [overlijdensdatum 1] 2009 is overleden [A] (hierna: moeder). Zij was gehuwd met [B] (hierna: vader). Hij overleed op [overlijdensdatum 2] 2009.
2.2.
Partijen zijn hun kinderen en erfgenamen. Alle kinderen hebben de beide nalatenschappen zuiver aanvaard. Dit betekent dat ieder van hen recht heeft op een vijfde gedeelte van de nalatenschappen. De nalatenschappen bestonden op het moment van overlijden van de vader uit een groot bedrag aan liquide middelen en onroerend goed.
2.3.
Op 22 december 2000 sloot [voornaam van eiser] een hypothecaire lening bij vader af van ƒ 375.000,- (omgerekend € 170.167,58).

3.Het geschil tussen partijen

3.1.
De nalatenschappen van de ouders zijn nog niet verdeeld. Het grote geschilpunt zijn de rente en de resterende hoofdsom van de hypothecaire lening die [voornaam van eiser] met vader afsloot. Ten aanzien van het restant hoofdsom stelt [voornaam van eiser] dat deze op het moment van overlijden van vader € 160.000,- bedroeg. Verweerders stellen die hoofdsom op het geleende bedrag van € 170.167,58. Verder doet [voornaam van eiser] een beroep op gedwongen schuldtoerekening en/of verrekening van deze lening met zijn aandeel in de erfenis. Dit leidt er volgens hem primair toe dat zijn schuld sinds het overlijden van vader geheel is afgelost. Subsidiair stelt [voornaam van eiser] dat zijn schuld sinds het overlijden van de vader door verrekening gedeeltelijk te niet is gegaan en, vanaf de datum van verkoop van de woning en winkel van de ouders, in zijn geheel. Verweerders verzetten zich tegen deze verrekening en dientengevolge stellen zij zich op het standpunt dat [voornaam van eiser] sinds het overlijden van vader rente over de lening verschuldigd is gebleven. Partijen verschillen daarnaast van mening over het rentepercentage.
3.2.
[voornaam van eiser] heeft ter bevestiging van zijn standpunten een aantal verklaringen voor recht gevorderd. Daarnaast heeft hij gevorderd dat verweerders hun medewerking moeten verlenen aan doorhaling van de hypotheek. Verder heeft hij verdeling van de nalatenschappen gevorderd.
3.3.
Verweerders hebben eveneens verdeling van de nalatenschappen gevorderd, zij het in voorwaardelijke zin.
3.4.
Ter zitting hebben partijen hun vorderingen tot verdeling aangepast. Zij beogen allen nog slechts dat de rechtbank vaststelt wat [voornaam van eiser] nog aan de boedel verschuldigd is. Zij zijn het erover eens dat dan de nalatenschappen tussen [voornaam van eiser] enerzijds en verweerders anderzijds zijn verdeeld. Verweerders hebben aangegeven dat zij de verdere verdeling tussen hun vieren in onderling overleg kunnen regelen.

4.De beoordeling

Resterende hoofdsom

4.1.
Partijen hebben geschil over de hoogte van de hoofdsom bij overlijden van vader. [voornaam van eiser] stelt dat er nog een bedrag van € 160.000,- open stond, na een eerdere aflossing tijdens het leven van vader. Verweerders betwisten deze aflossing en gaan uit van de oorspronkelijke hoofdsom.
4.2.
De rechtbank gaat met [voornaam van eiser] uit van een hoofdsom van € 160.000,-. De boekhouder van de ouders, de heer [C] , stelde na overlijden van vader de boedelbeschrijving van 13 november 2009 op en vermeldde daarin deze schuld met een waarde van € 160.000,-. Aangezien hij al jaren de vaste boekhouder van de ouders was, is het niet aannemelijk dat hij dit bedrag destijds uitsluitend baseerde op de verklaring van [voornaam van eiser] . Veel aannemelijker is dat hij dit bedrag mede baseerde op gegevens die hij al had, bijvoorbeeld in het kader van eerdere belastingaangiftes voor vader. Partijen gingen in de jaren sinds het overlijden van vader dan ook van dat bedrag uit. Door nu pas in het kader van deze procedure voor het eerst de hoogte bij gebrek aan wetenschap te ontkennen, wordt [voornaam van eiser] in bewijsproblemen gebracht. Het is niet redelijk hem na 11 jaar voor het eerst te vragen bewijs te leveren van deze aflossing. Verweerders geven op hun beurt ook geen concrete reden waarom ze twijfelen aan de aflossing. Zij geven als enige reden op dat zij geen betalingsbewijs hebben gezien van de aflossing. Dat is in de gegeven omstandigheden niet afdoende.
Gedwongen schuldtoerekening
4.3.
[voornaam van eiser] doet een beroep op gedwongen schuldtoerekening met zijn aandeel in de nalatenschappen. Volgens verweerders kan [voornaam van eiser] als schuldenaar daar geen beroep op doen.
4.4.
De rechtbank geeft verweerders hierin gelijk. Alleen een andere erfgenaam kan langs deze weg de schuldenaar/erfgenaam dwingen een schuld met zijn aandeel te verrekenen. Verweerders deden echter geen beroep op gedwongen schuldtoerekening.
Verrekening
4.5.
[voornaam van eiser] doet verder een beroep op verrekening van de hypothecaire schuld met zijn erfdeel per datum van overlijden van vader. Hij stelt dat hij met verweerders hierover sprak bij de notaris in 2009/2010 en dat hij veronderstelde dat ze het daarmee eens waren.
4.6.
Verweerders betwisten dat [voornaam van eiser] in 2009/2010 een beroep deed op verrekening.
4.7.
Ten eerste stellen verweerders dat verrekening is uitgesloten in de hypotheekakte. Dit is inderdaad het geval. Uit het desbetreffende beding, dat de rechtbank beschouwt als een standaardbeding, kan echter niet worden afgeleid dat dit ook ziet op de situatie na overlijden van vader, waarbij de schuldenaar een van de erfgenamen is. Het is niet aannemelijk dat vader bedoeld zou hebben dat deze schuld niet met [voornaam van eiser(-s)] erfdeel uit zijn nalatenschap mag worden verrekend.
4.8.
[voornaam van eiser] heeft op de zitting erkend dat hij in 2009/2010 niet expliciet een beroep deed op verrekening. Hij noemde in 2009/2010 slechts tegen een van de verweerders de mogelijkheid van verrekening. Bovendien voldeed hij toen niet aan alle voorwaarden voor verrekening. Verrekening is alleen mogelijk als de beide prestaties opeisbaar en soortgelijk zijn, zoals bijvoorbeeld bij geldvorderingen. [voornaam van eiser(-s)] verplichting bestond uit het betalen van een geldsom, terwijl de nalatenschappen nog deels uit onroerend goed bestonden. De liquide middelen van de nalatenschappen waren lang niet genoeg om zijn hypotheekschuld mee te verrekenen. Verrekening was daarom pas echt mogelijk toen de woning en winkel van ouders verkocht werden en meer liquide middelen in de boedel aanwezig waren. Dit was pas in 2016. Dit betekent dat in 2009/2010 in beginsel niet kon worden verrekend althans niet voor het geheel.
4.9.
Partijen kunnen wel overeenkomen de wettelijke mogelijkheid tot verrekening te verruimen. [voornaam van eiser] beroept zich op een dergelijke afspraak. Hij stelt dat hij in 2009/2010 verrekening van de hypotheeksom met zijn erfdeel mondeling aan een van verweerders voorstelde. Hij erkent echter dat verweerders niet expliciet met die verrekening instemden. In de jaren daarna maanden verweerders hem niet aan tot betaling van rente en daarom nam hij aan dat hij geen rente meer hoefde te betalen. Dit is echter alleen zijn veronderstelling, die hij niet navroeg bij verweerders. Van een afspraak is daarom geen sprake.
4.10.
Het bovenstaande brengt echter niet met zich mee dat verweerders [voornaam van eiser] onverkort mogen houden aan de renteverplichtingen die uit de hypothecaire lening voortvloeiden. De rechtsverhouding tussen broers en zussen als deelgenoten in een nog onverdeelde boedel wordt namelijk ook beheerst door de redelijkheid en billijkheid.
Daarbij is van belang dat niet alleen [voornaam van eiser] , maar ook [voornaam van verweerster sub 2] en [voornaam verweerster sub 4] , zij het voor kleinere bedragen, hypothecaire leningen hadden bij vader. Na zijn overlijden zijn zij alle drie gestopt met betalen van rente. Uit de in het geding gebrachte correspondentie blijkt niet dat daar tot 2016 woorden aan vuil zijn gemaakt. [voornaam van eiser] betaalde ook geen rente en verweerders hebben hem in de eerste jaren ook niet daaraan herinnerd of aangemaand. Pas in 2016, als er een accountant wordt ingeschakeld om ieders nog resterende erfdeel te berekenen, komt ineens ter sprake dat [voornaam van eiser] nog rente zou zijn verschuldigd vanaf 2009 en nog wel voor een percentage dat aanzienlijk hoger lag dan het op dat moment voor hypothecaire geldleningen gangbare percentage.
De rechtbank acht verder van belang dat alle kinderen in de loop der jaren voorschotten uit de erfenissen hebben ontvangen. De hoogte van de voorschotten varieert sterk, maar bij enkelen gaat het om zeer aanzienlijke bedragen. Er zijn destijds geen afspraken gemaakt over rente die over de voorschotten betaald zou moeten worden. Pas achteraf in 2016 stellen verweerders dat ook over de voorschotten afzonderlijk rente moet worden berekend. Enige opportuniteit kan aan dit standpunt niet ontzegd worden.
De rechtbank acht het gelet op het vorenstaande niet redelijk om achteraf over de hypothecaire lening van [voornaam van eiser] rente te berekenen voor een periode die oploopt tot twaalf jaar. Als partijen daar na het openvallen van de nalatenschappen over gesproken hadden en hierover eerder expliciet waren geweest tegenover [voornaam van eiser] dan had [voornaam van eiser] tenminste de keuze gehad om zijn lening (deels) af te lossen met voorschotten, concrete afspraken te maken over verrekening of de lening (deels) te herfinancieren voor een veel lager percentage.
4.11.
Daarom acht de rechtbank het redelijk om bij de berekening van het bedrag dat [voornaam van eiser] nog aan de boedel verschuldigd is uit te gaan van verrekening voor zover er liquide middelen waren in de boedels. Deze liquide middelen waren gedeeltelijk al beschikbaar bij het openvallen van de nalatenschappen in 2009, namelijk de saldi van de betaal- en spaarrekeningen. In 2016 was de verkoopopbrengst van de woning en winkel van de ouders beschikbaar. Verweerders hebben daartegen aangevoerd dat het mede of vooral aan [voornaam van eiser] heeft gelegen dat de liquide middelen lang onverdeeld zijn gebleven, omdat deze gereserveerd moesten worden vanwege de exploitatieplannen van [voornaam van eiser] voor de winkel en het woonhuis van de ouders. Dat moge zo zijn maar verweerders zijn daar allemaal zelf bij geweest. Verder hebben verweerders aangevoerd dat het aan [voornaam van eiser] heeft gelegen dat de woning en winkel zo laat pas zijn verkocht. De rechtbank acht dit laatste echter niet erg aannemelijk. Toen de vader overleed verkeerde de woningmarkt op een historisch dieptepunt. Dit zal een doorslaggevende factor zijn geweest bij de vertraagde verkoop en kan niet, of in ieder geval niet grotendeels aan [voornaam van eiser] worden tegengeworpen.
Rente
4.12.
Partijen hebben geschil over de hoogte van de rente.
4.13.
De stelling van [voornaam van eiser] dat partijen 4% rente zijn overeengekomen acht de rechtbank ongegrond. [voornaam van verweerster sub 2] bood in haar e-mailberichten van 6 februari 2017 en 28 mei 2017 in het kader van onderhandelingen 4% aan. Deze e-mailberichten zien echter op een aanbod om tot een schikking te komen. [voornaam van eiser] accepteerde dit aanbod niet en er kwam dus geen afspraak tot stand.
4.14.
Verweerders stemmen wel in met de stelling van [voornaam van eiser] dat hij mondeling met zijn vader is overeengekomen om het percentage van de enkelvoudige rente te verlagen van 6 % naar 5%. Daarom zal de rechtbank daarvan uitgaan.
Verjaring
4.15.
Op de zitting heeft [voornaam van eiser] een beroep gedaan op verjaring van de verschenen rente. Verweerders stellen dat deze verjaring is gestuit door het e-mailbericht van 18 maart 2010 van [voornaam verweerster sub 4] en door de erkenning in de brief van 1 december 2016 van mr. [D] , de vorige advocaat van [voornaam van eiser] .
4.16.
In het e-mailbericht van [voornaam verweerster sub 4] van 18 maart 2010 ziet de rechtbank geen stuiting van de verjaring. Dit e-mailbericht bevat alleen een bijlage met algemene informatie over het afwikkelen van nalatenschappen en verplichtingen van erfgenamen. Hierin is [voornaam van eiser] niet concreet aangemaand tot betaling van rente over zijn schuld.
4.17.
Pas als de accountant, mevrouw [E] , in 2016 een berekening maakt van de verplichtingen van de erfgenamen wordt gerekend met 4% rente over de hypotheeksom van [voornaam van eiser] . Na deze berekening van 18 juni 2016 van [E] ontstond een ook schriftelijk gevoerde discussie tussen partijen over de rente. Daarbij hielden verweerders vast aan de verplichting van [voornaam van eiser] rente te betalen. De rechtbank merkt dit aan als stuiting van de verjaring. De verjaringstermijn bedraagt 5 jaar. De rente tot vijf jaar vóór 18 juni 2016 is verjaard, dus tot 18 juni 2011.
Berekening schuld [voornaam van eiser]
4.18.
De schuld van [voornaam van eiser] bedroeg bij overlijden van vader € 160.000,-.
4.19.
Het saldo van de liquide middelen bij vaders overlijden was € 372.260,-. Elk kind had daarvan recht op een vijfde deel, dus € 74.452,- per kind. Verrekening van dit bedrag op de schuld resteert in een restantschuld (€ 160.000 - € 74.452 =) € 85.548,-. [voornaam van eiser] was vervolgens vanaf 18 juni 2011 5% enkelvoudige rente verschuldigd over het openstaande bedrag van € 85.548,-.
4.20.
Bij verkoop en levering van de woning van de ouders in maart 2016 had [voornaam van eiser] met een vijfde deel van de opbrengst van € 350.000,- kunnen verrekenen, namelijk € 70.000,-. Inmiddels had [voornaam van eiser] ook een voorschot op zijn erfdeel ontvangen van € 7.083,07. Dit bedrag besteedde hij aan iets anders dan aflossing. Daarmee resteerde nog een schuld van (€ 85.548 - € 70.000 + € 7.083,07 =) € 22.631,07.
Vanaf 2016 dient [voornaam van eiser] 5% rente te betalen over dat bedrag.
4.21.
Op 22 december 2018 betaalde [voornaam van eiser] € 12.500,- aan verweerders. Er staat dan nog een schuld open van (€ 22.631,07 - € 12.500 =) € 10.131,07.
4.22.
De rente berekent de rechtbank als volgt:
van 18 juni 2011 tot 18 juni 2016 5% over € 85.548,- x 5 jaren = €21.387,00
van 18 juni 2016 tot 22 december 2018 5% over € 22.631,07 x 2,5 jaren = € 2.828,88
van 22 december 2018 tot datum vonnis 5% over € 10.131,07 x 2,25 jaren =
€ 1.139,74
rente bedraagt in totaal €25.355,62
4.23.
[voornaam van eiser] dient op grond van deze berekening nog een bedrag van (restant geldvordering € 10.131,07 + rente € 25.355,62 =) € 35.486,69 te betalen aan de boedel. Hij is daar zelf echter voor een vijfde deel in gerechtigd. Dus aan verweerders dient [voornaam van eiser] nog 4/5 deel daarvan te betalen, dus € 28.389,35.
Doorhaling hypothecaire inschrijving
4.24.
Onder de voorwaarde dat [voornaam van eiser] zijn restantschuld betaalt, voeren verweerders geen verweer tegen de vordering van [voornaam van eiser] tot doorhaling van de hypothecaire inschrijving op zijn woning ten behoeve van de erfgenamen. Aangezien [voornaam van eiser] na verrekening met zijn erfdeel nog niet zijn volledige hypothecaire lening heeft voldaan, acht de rechtbank de voorwaarde van verweerders redelijk. Dit recht van hypotheek is immers ooit verleend voor zekerheid tot betaling van de schuld door [voornaam van eiser] . De rechtbank zal daarom deze vordering met deze voorwaarde toewijzen.
4.25.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [eiser] tot betaling van € 28.389,35 (achtentwintigduizenddriehonderdnegenentachtig euro en vijfendertig cent) aan verweerders, te vermeerderen met een rente van 5% over dit bedrag vanaf de datum van dit vonnis tot aan het moment van algehele voldoening;
5.2.
verstaat dat hiermee de schuld van [voornaam van eiser] aan de nalatenschappen geheel is verrekend met zijn aandeel in de liquide middelen en met de verkoopopbrengst van de woning/winkel van zijn ouders;
5.3.
veroordeelt verweerders hun medewerking te verlenen aan het doorhalen van de hypothecaire inschrijving op het woonhuis aan de [adres] in [woonplaats 1] door een verklaring af te geven dat het recht van hypotheek is vervallen; verweerders hoeven deze verklaring pas af te geven als [eiser] heeft voldaan aan zijn veroordeling hiervoor onder 5.1 genoemd,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2021. [1]

Voetnoten

1.type: BJ