ECLI:NL:RBMNE:2021:2307

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 juni 2021
Publicatiedatum
2 juni 2021
Zaaknummer
C/16/519501 / FO RK 21-298
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake gezag en zorgregeling voor minderjarigen met hulpverleningstraject

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 juni 2021 een tussenbeschikking genomen in een procedure betreffende de gezags- en zorgregeling van twee minderjarigen, [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2]. De ouders van de kinderen hebben gezamenlijk het gezag, maar de kinderen willen hun hoofdverblijfplaats wijzigen van de vader naar de moeder. De rechtbank heeft de verzoeken van de kinderen uitgesteld tot de zitting op 10 augustus 2021, in afwachting van het hulpverleningstraject bij [organisatie 2]. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om, voor het geval het hulpverleningstraject zonder resultaat eindigt, een onderzoek uit te voeren naar de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van de kinderen. De ouders zijn in juni 2019 een ouderschapsovereenkomst aangegaan, maar de kinderen geven aan dat zij bij hun moeder willen wonen en een weekendregeling met hun vader willen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de situatie complex is en dat het hulpverleningstraject mogelijk invloed kan hebben op de uiteindelijke beslissing. De rechtbank heeft de ouders verzocht om de rechtbank tijdig te informeren over het verloop van het hulpverleningstraject en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/519501 / FO RK 21-298
Beschikking van 4 juni 2021
in de zaak over:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2009 in [geboorteplaats] , wonende in [woonplaats 1] , hierna: [voornaam van minderjarige 1] ;
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2013 in [geboorteplaats] , wonende in [woonplaats 1] , hierna: [voornaam van minderjarige 2] .
In welke zaak de rechtbank als belanghebbende aanmerkt:
[belanghebbende 1], wonende in [woonplaats 2] , hierna: de moeder;
[belanghebbende 2], wonende in [woonplaats 1] , hierna: de vader,
advocaat: mr. F Boor.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • van de rechtbank Den Haag een brief van de [organisatie 1] van 5 februari 2021, met als bijlage een brief van [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] ;
  • van de rechtbank Den Haag een verwijzingsbeschikking van 2 maart 2021;
  • van de vader een brief van 14 mei 2021 met vijf bijlagen;
  • van vader een brief van 17 mei 2021 met aanvullende bijlage 6.
1.2.
De kinderrechter heeft [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] uitgenodigd om te praten over hun brief aan de rechtbank. [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] hebben hierover op 15 april 2021 met de kinderrechter gepraat.
1.3.
De verzoeken van [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] zijn daarna besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 18 mei 2021. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder;
  • de vader en zijn advocaat;
  • mevrouw [A] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

2.Waar gaat het over?

2.1.
De ouders hebben samen het gezag over [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] . Dat betekent dat zij samen de belangrijke beslissingen over hen nemen.
2.2.
[voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] stonden in de periode van 4 december 2017 tot 4 maart 2020 onder toezicht van de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland. Tijdens deze ondertoezichtstelling heeft deze rechtbank – bij beschikking van 8 oktober 2018 – de verzoeken van de moeder tot vervangende toestemming voor verhuizing van de kinderen naar [gemeente 1] ( [plaatsnaam] ) en de daarmee samenhangende verzoeken tot wijziging van de zorgregeling afgewezen. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft deze beschikking op 28 maart 2019 bekrachtigd. [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] wonen sindsdien bij de vader in [woonplaats 1] .
2.3.
[voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] hebben bij de rechtbank Den Haag gebruik gemaakt van hun “informele rechtsingang”. Dat betekent dat [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] de kinderrechter hebben gevraagd om gebruik te maken van haar ambtshalve bevoegdheid tot het geven van een beslissing over de uitoefening van het gezag van de ouders. [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] kunnen zo’n officieel verzoek namelijk niet zelfstandig indienen.
2.4.
De rechtbank Den Haag heeft daarna – bij beschikking van 2 maart 2021 – de zaak doorverwezen naar deze rechtbank. De rechtbank Den Haag heeft deze beslissing genomen omdat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vader in [woonplaats 1] hebben.
2.5.
[voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] willen dat hun hoofdverblijfplaats wordt gewijzigd van de vader naar de moeder. Dat betekent dat zij voortaan bij de moeder willen wonen. Daarnaast willen de kinderen dat de rechter een zorgregeling vaststelt waarbij de vader eens in de twee weken een weekend voor hen zorgt.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank stelt een beslissing op de verzoeken van [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] uit tot de zitting bij deze rechtbank op 10 augustus 2021 om 09:00 uur, in afwachting van het hulpverleningstraject van [organisatie 2] . De rechtbank verzoekt daarbij de Raad voorwaardelijk - voor het geval dat het hulpverleningstraject bij [organisatie 2] er niet toe leidt dat de ouders samen afspraken maken over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] - om een onderzoek uit te voeren naar het hoofdverblijf en de zorgregeling voor [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] en de rechtbank hierover te informeren. Deze beslissing legt de rechtbank hierna uit.
3.2.
Nadat de rechtbank - en daarna ook het gerechtshof –de vervangende toestemming voor de verhuizing heeft geweigerd, hebben de ouders in juni 2019 in een ouderschapsovereenkomst nieuwe afspraken gemaakt over de zorgregeling en de feestdagen en de vakanties. De kinderen zijn daarna – aan het begin van het schooljaar van 2019 - bij de vader in [woonplaats 1] (gemeente [gemeente 2] ) gaan wonen. De moeder is toen in de gemeente [gemeente 1] gaan wonen.
3.3.
Hierdoor is er een grote afstand ontstaan tussen woonplaats van de vader en de kinderen en de moeder en zien de kinderen de moeder veel minder dan daarvoor. De kinderen geven nu aan dat zij bij hun moeder willen wonen en een weekendregeling willen met de vader.
3.4.
De moeder vindt dat de keuze van de kinderen moet worden gevolgd. Zij vindt het ook belangrijk dat [voornaam van minderjarige 1] zelf kan kiezen waar hij het komende schooljaar – als hij overstapt naar de middelbare school - op school zit (in de buurt van de moeder of van de vader).
3.5.
De vader vindt dat de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling in het belang van de kinderen niet gewijzigd moeten worden. De kinderen zijn na enige tijd wennen, nu gesetteld bij de vader. De situatie bij hem is nu rustig en stabiel. Dit doet de kinderen goed. [voornaam van minderjarige 2] heeft zelfs de meeste groei in zijn klas laten zien. De kinderen hebben ook allebei vriendjes in de buurt waar ze mee spelen. Daar komt bij dat onlangs een hulpverleningstraject voor [voornaam van minderjarige 1] bij [organisatie 2] is gestart omdat hij kampt met concentratieproblemen, emotionele problemen (boosheid) en een loyaliteitsconflict.
3.6.
Uit het hulpverleningsplan van [organisatie 2] van mei 2021 blijkt dat de problemen van [voornaam van minderjarige 1] waarschijnlijk het gevolg zijn van de complexe gezinsdynamiek waarin [voornaam van minderjarige 1] (en dus ook [voornaam van minderjarige 2] ) is opgegroeid, waarbij onvoldoende ruimte en veiligheid is geweest om zijn eigen emoties en behoeftes te ervaren. Uit het hulpverleningsplan blijkt verder dat zowel behandeling voor [voornaam van minderjarige 1] als de ouders geïndiceerd en noodzakelijk is. Op de zitting hebben de ouders aangegeven dat zij voor de geïndiceerde behandeling open staan.
3.7.
Gelet op deze situatie is het voor de rechtbank op dit moment onvoldoende duidelijk welke beslissing over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling het meest in het belang van de kinderen is. De rechtbank verwacht daarbij dat het hulpverleningstraject van [organisatie 2] verandering brengt in de situatie. De rechtbank wil daarom afwachten of dat traject ertoe leidt dat de ouders zelf afspraken maken over het hoofdverblijf en de zorgregeling van [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] .
3.8.
In het geval de ouders er binnen het hulpverleningstraject niet uitkomen vindt de rechtbank dat de situatie dermate ernstig is dat de Raad een onderzoek moet doen naar welke beslissing het meest in het belang van [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] is. Om te voorkomen dat daarvoor eerst een nieuwe beslissing van de rechtbank nodig is geeft de rechtbank de Raad bij deze beschikking alvast een (voorwaardelijke) opdracht voor dat onderzoek. Als het traject zonder resultaat wordt beëindigd, moeten de ouders de rechtbank en de Raad daarover informeren en kan de Raad direct aan het onderzoek beginnen.
3.9.
[voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] zijn hierover per brief geïnformeerd.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
houdt een beslissing over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] aan tot de zitting van
10 augustus 2021 om 09:00 uur, in afwachting van het hulpverleningstraject bij [organisatie 2] ;
4.2.
verzoekt
de oudersom de rechtbank tijdig voor die zitting op de hoogte te stellen van het verloop van het hulpverleningstraject bij [organisatie 2] ;
4.3.
verzoekt
de oudersom de Raad en de rechtbank direct te informeren als het hulpverleningstraject van de ouders bij [organisatie 2] zonder resultaat wordt beëindigd;
4.4.
verzoekt
de Raadvoorwaardelijk– indien en zodra het hulpverleningstraject bij [organisatie 2] van de ouders zonder resultaat is beëindigd - een onderzoek uit te voeren naar welke hoofdverblijfplaats en zorgregeling het meest in het belang van [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] is;
4.5.
verzoekt
de griffierom de ouders en de Raad voor de zitting van 10 augustus 2021 om 09:00 uur op te roepen;
4.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door (kinder)rechter mr. I.L. Rijnbout, in samenwerking met mr. K.A.H. Verhoeven als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2021.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.