In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 19 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten. Verzoeker had in beroep gegaan tegen een besluit van verweerder, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat hem verplichtte een bedrag van € 1.727,19 terug te betalen. Na een beslissing van verweerder op 26 januari 2021, waarin het bezwaar van verzoeker gegrond werd verklaard, trok verzoeker zijn beroep in en vroeg hij om vergoeding van zijn proceskosten.
De rechtbank overweegt dat, wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener tegemoet is gekomen, de rechtbank kan bepalen dat verweerder de proceskosten moet vergoeden. Dit is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder de proceskosten van verzoeker moet vergoeden, conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.068,-, bestaande uit 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 534,-. Daarnaast moet verweerder ook het griffierecht aan verzoeker betalen, zoals bepaald in artikel 8:41, zevende lid van de Awb. De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Moed en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.