ECLI:NL:RBMNE:2021:2355

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
3 juni 2021
Zaaknummer
C/16/510019 / HA ZA 20-646
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van boete wegens overtreding non-concurrentiebeding afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 juni 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap (hierna: eiseres) en een gedaagde. De eiseres vorderde betaling van een boete van € 50.000,- van de gedaagde, omdat deze volgens eiseres het non-concurrentiebeding in de koopovereenkomst had overtreden. De gedaagde was eerder operationeel directeur van een vennootschap waarvan de aandelen door eiseres waren gekocht. In de koopovereenkomst was een non-concurrentiebeding opgenomen dat de gedaagde verbood om gedurende twee jaar na de verkoop activiteiten te verrichten die concurreren met de vennootschappen van eiseres.

Tijdens de mondelinge behandeling op 29 april 2021 hebben partijen hun standpunten toegelicht. Eiseres stelde dat de gedaagde in strijd met het verbod had gehandeld door medewerkers van de vennootschappen te bewegen om voor zijn nieuwe vennootschap, [bedrijfsnaam 5] B.V., te gaan werken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de gedaagde het verbod heeft overtreden. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde geen boete of schadevergoeding aan eiseres verschuldigd was, omdat de medewerkers zelf contact met hem hadden opgenomen en niet door hem waren benaderd.

De rechtbank heeft de vordering van eiseres afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die zijn begroot op € 3.165,-. Dit vonnis benadrukt het belang van duidelijke bewijsvoering bij claims van overtreding van non-concurrentiebedingen en de noodzaak voor eiseres om haar stellingen te onderbouwen met feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/510019 / HA ZA 20-646
Vonnis van 9 juni 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. F. Rientsma,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.C.G.M. van den Heuvel.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 10
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 7
  • de akte overlegging producties 11 en 12 van [eiseres]
  • de akte aanvullende productie 8 van [gedaagde] .
1.2.
Op 29 april 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen hebben hun standpunten tijdens deze mondelinge behandeling toegelicht, waarbij [eiseres] spreekaantekeningen heeft gebruikt. Partijen hebben afgesproken dat zij zouden proberen om een regeling te treffen. Op 6 mei 2021 heeft [eiseres] de rechtbank bericht dat dit niet is gelukt en haar verzocht om vonnis te wijzen.

2.Het geschil

2.1.
Op 18 december 2018 heeft [eiseres] de aandelen in de vennootschappen [bedrijfsnaam 1] B.V., [bedrijfsnaam 2] B.V. en [bedrijfsnaam 3] B.V. gekocht van [bedrijfsnaam 4] B.V. [gedaagde] was (voorheen, zo begrijpt de rechtbank) medeaandeelhouder van [bedrijfsnaam 1] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 1] ) en hij was daar ten tijde van de verkoop operationeel directeur. Hij heeft de koopovereenkomst medeondertekend. Dat had te maken met de volgende daarin opgenomen bepaling:
“(…)
13.2.
de heer [gedaagde] verbindt zich voor zich ten behoeve van Koper( [eiseres] , toevoeging rechtbank)
en de Vennootschappen( [bedrijfsnaam 1] B.V., [bedrijfsnaam 2] B.V. en [bedrijfsnaam 3] B.V., toevoeging rechtbank)
om zich gedurende een periode van twee (2) jaar na de Transactiedatum zonder schriftelijke toestemming van Koper niet, direct of indirect, voor eigen rekening, of in dienst van, of anderszins voor rekening van een of meerdere derden, in Nederland, de volgende activiteiten te verrichten:
(…)
(c) het in dienst nemen van werknemers van de Vennootschappen (…), waaronder begrepen dient te worden werknemers die in de periode van twee (2) jaar voor de Transactiedatum werkzaam zijn geweest voor de Vennootschappen, behoudens voor zover die personen dit uit eigen beweging gedaan hebben, doen of uit eigen beweging bij de betreffende Vennootschap uit dienst zijn gegaan om elders hun carrière verder te zetten. Het is nadrukkelijk niet toegestaan die personen te benaderen teneinde hen te bewegen de arbeidsovereenkomst te beëindigen.
(…)
14. BOETE
14.1
Bij overtreding van het bepaalde in de Artikel 12.1 en/of 13 zal de betreffende Partij jegens de andere Partijen een onmiddellijke opeisbare boete verbeuren van EUR 50.000 (zegge: vijftig duizend euro) per overtreding en EUR 10.000 (zegge: tienduizend euro) voor iedere dag waarop een overtreding eventueel voortduurt, onverminderd de overige rechten van de andere Partijen krachtens de Wet- en Regelgeving of de Overeenkomst, zoals onder meer het recht van de andere Partijen om nakoming van de Overeenkomst, dan wel een verbod en/of schadevergoeding te vorderen.
(…)”
2.2.
[gedaagde] heeft zijn werkzaamheden voor [bedrijfsnaam 1] per 1 september 2019 beëindigd. In februari 2020 heeft hij een vennootschap opgericht met de naam [bedrijfsnaam 5] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 5] ). Deze vennootschap verricht, net als [bedrijfsnaam 1] , arbodiensten.
2.3.
Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] gehandeld in strijd met het verbod van artikel 13.2. sub c. van de koopovereenkomst en is hij de overeengekomen boete verschuldigd (en subsidiair schadevergoeding). Zij vordert daarom dat [gedaagde] wordt veroordeeld om
€ 50.000,- aan haar te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het vonnis en de proceskosten.
2.4.
[gedaagde] voert verweer en meent dat de vordering moet worden afgewezen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal de vordering afwijzen. Op grond van wat [eiseres] heeft aangevoerd, kan namelijk niet worden vastgesteld dat [gedaagde] het in artikel 13.2. sub c genoemde verbod heeft overtreden. [gedaagde] is daarom geen boete of schadevergoeding aan haar verschuldigd.
3.2.
Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] in de periode waarin het beding gold, namelijk tussen 18 december 2018 (in de overeenkomst aangeduid als “de Transactiedatum”) en 18 december 2020, drie medewerkers van [bedrijfsnaam 2] B.V. bewogen om naar zijn vennootschap [bedrijfsnaam 5] over te stappen.
3.3.
[gedaagde] heeft er echter op gewezen dat twee van de drie medewerkers (namelijk de heer [A] en mevrouw [B] ) niet bij [bedrijfsnaam 5] in dienst zijn getreden. Zij zijn, net als [gedaagde] , aandeelhouder en bestuurder van deze vennootschap geworden. Volgens [gedaagde] is [bedrijfsnaam 5] ontstaan uit een gelijkwaardige samenwerking tussen deze personen en hem. [eiseres] heeft dit niet betwist. Alleen al hierom heeft [gedaagde] wat betreft deze twee medewerkers het verbod niet overtreden; het is hem immers slechts verboden om een werknemer van de vennootschappen in dienst te nemen.
3.4.
Vast staat dat de andere medewerker (mevrouw [C] ) wel in dienst is getreden van [bedrijfsnaam 5] . Volgens [gedaagde] heeft hij haar daarvoor echter niet benaderd en heeft zij zelf contact met hem opgenomen omdat zij op zoek was naar een functie elders. [gedaagde] heeft een schriftelijke verklaring van deze werkneemster overgelegd, waaruit dit blijkt. Hierin valt namelijk onder meer te lezen:
“(…) Ik heb uiteindelijk gekozen om in loondienst verder te gaan, bij een bedrijf waarvan de waarden aansluiten bij mijn eigen waarde. Ik heb daarvoor dhr. [gedaagde] gebeld op 31 januari 2020 in de avond. Dhr. [gedaagde] heeft mij niet bewogen om [.] te verlaten dus. Hij heeft op mijn verzoek toelichting gegeven over [bedrijfsnaam 5] , nadat ik via een ander kanaal (het artsenoverleg van [.] in januari, onder andere via [D (voornaam)] ) had gehoord van het bestaan. (…)”. [eiseres] heeft hier niets tegenover gesteld. Haar stelling dat [gedaagde] deze medewerkster heeft benaderd om haar arbeidsovereenkomst met de vennootschappen te beëindigen om bij hem in dienst te treden, heeft zij dus niet onderbouwd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] nog betoogd dat de bepaling van artikel 13.2. sub c zó moet worden gelezen dat (een vennootschap van) [gedaagde] alleen een werknemer van de vennootschappen in dienst mag nemen als deze werknemer eerst ergens anders heeft gewerkt. Volgens haar blijkt dat uit de bewoordingen
“om elders hun carrière voort te zetten”in de zin
“behoudens voor zover die personen dit uit eigen beweging gedaan hebben, doen of uit eigen beweging bij de betreffende Vennootschap uit dienst zijn gegaan om elders hun carrière voort te zetten”.Deze taalkundige uitleg van dit artikel is echter onbegrijpelijk. Dat (beide) partijen dit desondanks zo hebben bedoeld, heeft [eiseres] niet onderbouwd. De rechtbank concludeert dan ook dat [gedaagde] ook ten aanzien van deze medewerkster het verbod niet heeft overtreden.
3.5.
[eiseres] heeft in de dagvaarding aangevoerd en tijdens de mondelinge behandeling benadrukt dat [gedaagde] al voor ondertekening van de koopovereenkomst van plan was om nadat hij zijn werkzaamheden voor [bedrijfsnaam 1] zou hebben beëindigd, met voormalige werknemers van de (zoals in de koopovereenkomst gedefinieerd) Vennootschappen te gaan werken. Volgens haar heeft hij daarom op de dag van ondertekening een wijziging in de tekst van artikel 13 lid 2 sub c van de koopovereenkomst voorgesteld, in die zin dat hij daaraan de al eerder aangehaalde zin
“behoudens voor zover die personen dit uit eigen beweging gedaan hebben, doen of uit eigen beweging bij de betreffende Vennootschap uit dienst zijn gegaan om elders hun carrière verder te zetten”heeft toegevoegd. Welk rechtsgevolg [eiseres] hieraan verbindt, is de rechtbank niet duidelijk. Vast staat bovendien dat [eiseres] met deze wijziging heeft ingestemd en tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat zij wist wat zij ondertekende. Ten overvloede: tijdens deze mondelinge behandeling heeft [gedaagde] onweersproken verklaard dat hij de toegevoegde tekst niet zelf had bedacht. De overeenkomst was opgesteld door adviseurs van [eiseres] en deze tekst was al opgenomen in artikel 13 lid 1, dat gaat over het verbod voor de andere (voormalige) aandeelhouders. [gedaagde] heeft slechts voorgesteld om hierbij aan te sluiten.
3.6.
Omdat de vordering zal worden afgewezen, zal [eiseres] de proceskosten van [gedaagde] moeten vergoeden. Deze worden begroot op:
- griffierecht € 937,00
- salaris advocaat
€ 2.228,00+ (2 punten × tarief IV € 1.114,00)
Totaal € 3.165,00

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot vandaag aan de kant van [gedaagde] begroot op € 3.165,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F. Hermans en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2021. [1]

Voetnoten

1.type: AH (4105)