ECLI:NL:RBMNE:2021:2413

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
UTR 21/1278
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening wegens gebrek aan connexiteit met bezwaarprocedure

In de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 26 april 2021, in de zaak met zaaknummer UTR 21/1278, is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekster, een verpleegkundige, had verzocht om schorsing van de inschrijving als voorlopige voorziening in het BIG-register, die door de Minister voor Medische Zorg was opgelegd. Dit besluit was genomen op 17 maart 2021, waarbij de schorsing per 15 februari 2021 was ingegaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen bezwaar- of administratief-beroepsprocedure liep tegen het primaire besluit, wat noodzakelijk is voor het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter benadrukte dat een verzoek om voorlopige voorziening alleen kan worden ingediend als er een connexiteit bestaat met een lopende bezwaar- of beroepsprocedure. Aangezien het verzoek om voorlopige voorziening niet voldeed aan deze vereisten, werd het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1278

uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 april 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster.

en

de Minister voor Medische Zorg, verweerder(gemachtigde: mr. S.J.D. Eillyas).

Procesverloop

In het besluit van 17 maart 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de opgelegde schorsing van de inschrijving als voorlopige voorziening in het BIG-register (Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg) per 15 februari 2021 aangetekend voor het beroep van eiseres als verpleegkundige.
Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In het verzoek om voorlopige voorziening verwijst verzoekster naar het primaire besluit. De voorzieningenrechter stelt vast dat tegen dat besluit geen bezwaar- of administratief-beroepsprocedure loopt. Dat is wel noodzakelijk. Alleen als dat wel het geval is, kan iemand een verzoek om voorlopige voorziening doen. Een verzoek om een voorlopige voorziening kan op grond van het in artikel 8:81 van de Awb neergelegde connexiteitsvereiste worden ingediend hangende het bezwaar tegen een primair besluit of hangende het beroep (bij de rechtbank) tegen een beslissing op bezwaar. Van schorsing van het primaire besluit totdat uitspraak is gedaan door de rechtbank in de procedure
UTR 20/3498 kan daarom geen sprake zijn. Die procedure gaat over een ander geschil, namelijk over een verzoek op grond van de AVG. Het verzoek om voorlopige voorziening is daarom niet-ontvankelijk.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. De beslissing is uitgesproken op 26 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.