ECLI:NL:RBMNE:2021:2418

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
9 juni 2021
Zaaknummer
16/321385-20, 16/051996-21 (gev. ttz) en 16/307908-19 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige verkrachting van een minderjarige en andere strafbare feiten door verdachte

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder de verkrachting van een 13-jarig meisje op 9 december 2020. De verdachte, samen met twee medeverdachten, heeft het slachtoffer naar een woning gelokt, de deur op slot gedaan en haar onder bedreiging en geweld gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten een bedreigende situatie hebben gecreëerd, waardoor het slachtoffer zich niet kon verzetten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 7 maanden en een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. Daarnaast zijn er meerdere andere feiten bewezen verklaard, waaronder mishandeling, diefstal en het vervaardigen en verspreiden van kinderporno. De rechtbank heeft de vordering van benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische problematiek van de verdachte en de noodzaak voor behandeling en begeleiding.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16/321385-20, 16/051996-21 (gev. ttz) en 16/307908-19 (tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 1 juni 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,geboren op [2004] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
op dit moment gedetineerd in de Rijks Justitiële Jeugdinrichting Den Hey-Acker te Breda.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen met gesloten deuren van 9 maart 2021, 7 april 2021 en 18 mei 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T. Tanghe en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. M.J. Bouwman, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen mr. J.A. Neslo, advocaat te Almere, namens benadeelde partij [slachtoffer 1] en [A] van Slachtofferhulp Nederland namens benadeelde partij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en de deskundigen I.N.F. Goedhart, raadsonderzoeker bij de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en [naam] , medewerker van Samen Veilig Midden-Nederland (hierna: SAVE), naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting van 18 mei 2021 gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, in het kort, op neer dat verdachte:
16/321385-20
feit 1
primair
op 9 december 2020 te Lelystad samen met anderen [slachtoffer 4] heeft verkracht;
subsidiair
op 9 december 2020 te Lelystad samen met anderen, met [slachtoffer 4] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd;
feit 2
op 9 december 2020 te Lelystad samen met anderen een iPhone van [slachtoffer 4] heeft gestolen;
feit 3
op 26 mei 2018 te Lelystad samen met anderen [slachtoffer 5] heeft aangerand;
feit 4
op 12 mei 2020 te Lelystad openlijk, op de Gooimeerstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] ;
feit 5
primair
op 1 maart 2020 te Lelystad heeft geprobeerd aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
subsidiair
op 1 maart 2020 te Lelystad [slachtoffer 1] heeft mishandeld, terwijl dit gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad;
feit 6
op 1 maart 2020 te Lelystad op/aan de Promesse in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] ;
feit 7
op 10 oktober 2020 te Lelystad een snorfiets heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
feit 8
in de periode van 3 december 2020 tot en met 4 december 2020 te Lelystad een telefoon van [slachtoffer 9] , heeft gestolen;
16-051996-21
feit 1(hierna
: feit 9)
op 21 februari 2020 te Lelystad samen met een ander met geweld en/of bedreiging met geweld een tas van [slachtoffer 10] heeft gestolen;
feit 2(hierna
: feit 10)
primair
in de periode van 1 februari 2020 tot en met 19 juni 2020 te Lelystad [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot afgifte van een geldbedrag, door meermalen tegen haar te zeggen dat hij geld wilde en dat hij anders een filmpje waarop die [slachtoffer 2] (deels) naakt te zien is, zou verspreiden;
subsidiair
in de periode van 1 februari 2020 tot en met 19 juni 2020 te Lelystad heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] te dwingen tot afgifte van een geldbedrag, door meermalen tegen haar te zeggen dat hij geld wilde en dat hij anders een filmpje waarop die [slachtoffer 2] (deels) naakt te zien is, zou verspreiden;
meer subsidiair
in de periode van 1 februari 2020 tot en met 19 juni 2020 te Lelystad door bedreiging met smaad en/of smaadschrift heeft geprobeerd [slachtoffer 2] te dwingen iets te doen, niet te doen en/of te dulden;
feit 3(hierna
: feit 11)
in de periode van 1 februari 2020 t/m 15 maart 2020 te Lelystad samen met (een) ander(en) earpods en/of een mobiele telefoon, die toebehoorden aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , heeft gestolen;
feit 4(hierna
: feit 12)
in de periode van 1 januari 2018 tot en met 3 juli 2020 te Lelystad een kinderpornografische afbeelding heeft vervaardigd en/of verspreid en/of een mobiele telefoon met een kinderpornografische afbeelding in bezit heeft gehad;
feit 5(hierna
: feit 13)
in de periode van 1 februari 2020 tot en met 3 juli 2020 te Lelystad door bedreiging met smaad en/of smaadschrift heeft geprobeerd [slachtoffer 3] , te dwingen iets te doen, niet te doen en/of te dulden;
feit 6(hierna
: feit 14)
in de periode van 3 juni 2020 tot en met 3 juli 2020 te Lelystad [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling.
De rechtbank nummert de bij de dagvaardingen met de parketnummers
16/321385-20en
16/051996-21ten laste gelegde feiten respectievelijk als de feiten 1 tot en met 8 en de feiten 9 tot en met 14.

3.VOORVRAGEN

Ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de onder 3, 10 en 13 tenlastegelegde feiten.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman aangevoerd dat van overschrijding van de redelijke termijn van berechtiging weliswaar geen sprake is, maar dat er wel een lange tijd is verstreken sinds het incident. Gelet op dit tijdsverloop en de jeugdige leeftijd van de betrokkenen is het niet meer mogelijk om getuigen te horen. Er kan daarom geen goede waarheidsvinding meer plaatsvinden. Bovendien is er niet consistent getoetst of het in belang van het kind is om deze strafzaak nog voort te zetten. Dit alles tezamen maakt dat er hier geen redelijke en billijke belangenafweging heeft plaatsgevonden alvorens deze zaak op zitting te plaatsen, zodat het openbaar ministerie ten aanzien van dit feit niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Ten aanzien van feit 10 heeft de raadsman aangevoerd dat het onder 10 tenlastegelegde feit een klachtdelict is en de klacht niet binnen de daarvoor geldende termijn is ingediend. Aangeefster was uiterlijk op 12 maart 2020 op de hoogte van het strafbare feit en heeft pas op 18 juni 2020 aangifte gedaan.
Met betrekking tot feit 13 heeft de raadsman bepleit dat ook dit feit een klachtdelict betreft, maar aangeefster geen concrete klacht ten aanzien van het tenlastegelegde heeft ingediend.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hij ontvankelijk is in de vervolging van verdachte voor de genoemde drie feiten. Er is bij feit 3 weliswaar sprake van tijdsverloop sinds het incident, maar dat dient niet te leiden tot niet-ontvankelijkheid. Ten aanzien van feit 10 heeft de officier van justitie aangevoerd dat voor zover er al sprake is van een te laat ingediende klacht, dit reparabel is. De termijn voor het indienen van een klacht is bovendien bedoeld als bedenktijd voor slachtoffers. Met betrekking tot feit 13 heeft de officier van justitie primair gesteld dat er wel een klacht in de aangifte is verwoord, die vervolgens is gekwalificeerd als een poging tot dwang. Subsidiair heeft hij gesteld dat er geen klacht nodig is, omdat het deel van de tenlastelegging dat ziet op het klachtdelict volgens de officier van justitie niet bewijsbaar is.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank stelt voorop dat van een overschrijding van de redelijke termijn geen sprake is en dat zelfs als daarvan sprake zou zijn geweest, dit volgens vaste jurisprudentie niet tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie leidt. Dat uitgangspunt geldt ook in zaken waarin het jeugdstrafrecht wordt toegepast (zie HR 8 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2465). Het enkele tijdsverloop sinds het incident en de aangifte is dus in ieder geval geen grond voor niet-ontvankelijkheid.
Voor wat betreft het standpunt van de raadsman dat er geen behoorlijke belangenafweging heeft plaatsgevonden bij de beslissing tot vervolging, overweegt de rechtbank dat zij dit zeer terughoudend dient te toetsen. Indien zij kijkt naar alle omstandigheden zoals die door de raadsman zijn benoemd en uit het dossier naar voren komen, ziet zij geen ruimte voor de conclusie dat het voortzetten van de vervolging reeds op voorhand onverenigbaar is met de beginselen van een goede procesorde.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het verweer van de raadsman moet worden verworpen en dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van het onder 3 tenlastegelegde.
Ten aanzien van feit 10
Afdreiging als bedoeld in artikel 318 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en dwang als bedoeld in artikel 284 lid 1, onder 2, Sr kunnen niet anders dan op klacht van degene tegen wie het is gericht, worden vervolgd. Een klacht is in beginsel een aangifte van een klachtdelict met een verzoek tot vervolging. Op grond van artikel 66 lid 1 Sr kan de klacht worden ingediend gedurende drie maanden na de dag waarop de tot klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit.
De tenlastelegging gaat ervan uit dat de (poging tot) afdreiging en/of de poging tot dwang zou(den) hebben plaatsgevonden op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2020 tot en met 19 juni 2020. Aangeefster [slachtoffer 2] heeft op 19 juni 2020 aangifte gedaan. Gelet op de strekking van het tenlastegelegde feit, de in die tenlastelegging genoemde periode en de datum van de aangifte, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een overschrijding van de klachttermijn. Anders dan door de raadsman is gesteld, blijkt uit het procesdossier ook niet dat aangeefster uiterlijk op 12 maart 2020 op de hoogte zou zijn geweest van een strafbaar feit. Aangeefster heeft in haar aangifte namelijk onder andere verklaard dat [B ] haar op 18 juni 2020 heeft verteld over de video van aangeefster die [B ] op 15 juni 2020 via een onbekend account heeft ontvangen. Van een te laat ingediende klacht is dan ook geen sprake. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van feit 10.
Ten aanzien van feit 13
De rechtbank stelt vast dat er door [slachtoffer 3] op 13 juni 2020 aangifte is gedaan. Volgens de verdediging volgt uit deze aangifte niet duidelijk dat de klager vervolging wenst voor de onder feit 13 tenlastegelegde poging tot dwang. De rechtbank stelt voorop dat de essentie van klachtdelicten is dat vaststaat of vastgesteld wordt dat vervolging van verdachte de instemming geniet van de aangever. Doorslaggevend is of op grond van het procesdossier en/of het onderzoek ter terechtzitting genoegzaam is komen vast te staan dat het ook de uitdrukkelijke wens is van de klager dat het Openbaar Ministerie vervolging instelt tegen de verdachte voor het tenlastegelegde. De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier voldoende blijkt dat [slachtoffer 3] de uitdrukkelijke wens heeft dat vervolging tegen verdachte wordt ingesteld voor het onder feit 13 tenlastegelegde. Dat er in de aangifte niet specifiek wordt gesproken over dwang in de zin van artikel 184 lid 1, onder 2, Sr doet daar niet aan af, nu dit slechts een juridische kwalificatie van de in de aangifte beschreven gedragingen betreft. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsman en verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van feit 13.
Ten aanzien van de overige feiten
De officier van justitie is ook ten aanzien van de overige tenlastegelegde feiten ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Overige voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte van het onder 8 tenlastegelegde vrij te spreken. Hij acht het onder 1 primair tot en met 5 primair, 6, 7, 9, 10 primair en 11 tot en met 14 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 (primair en subsidiair), 5 (primair en subsidiair), 6, 8, 11, 12 en 14 tenlastegelegde. Hij heeft – voor het geval de rechtbank de officier van justitie ontvankelijk zou achten – tevens vrijspraak bepleit van het onder 3, 10 en 13 tenlastegelegde. Ten aanzien van feit 7 heeft de raadsman betoogd dat alleen schuldheling en niet (ook) de tenlastegelegde opzetheling kan worden bewezen. De onder 9 tenlastegelegde diefstal kan volgens hem wel worden bewezen, met dien verstande dat er geen sprake is van diefstal met geweld en in vereniging gepleegd. De raadsman heeft zich gerefereerd wat betreft de bewezenverklaring van het onder 2 en 4 tenlastegelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 3
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte één van de jongens is die [slachtoffer 5] op 26 mei 2018 heeft aangerand. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het onder 3 tenlastegelegde.
Vrijspraak feit 5 primair
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de primair tenlastegelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] heeft begaan. Op grond van algemene ervaringsregels en de uiterlijke verschijningsvorm kan niet worden gesteld dat het steken in het bovenbeen de aanmerkelijke kans in het leven roept dat die ander, in dit geval aangever [slachtoffer 1] , hierdoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de onder 5 primair ten laste gelegde poging zware mishandeling.
Vrijspraak feit 6
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte samen met anderen op 1 maart 2020 aangever [slachtoffer 1] heeft geslagen en/of geschopt. Aangever heeft namelijk specifiek verklaard dat hij niet met verdachte heeft gevochten. Volgens aangever heeft verdachte hem wel gestoken, maar was dat na afloop van het gevecht. De rechtbank acht de verklaring van aangever betrouwbaar en volgt deze dan ook. Dat maakt dat er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 6 tenlastegelegde openlijke geweldpleging. De rechtbank spreekt verdachte daarvan vrij.
Vrijspraak feit 8
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de telefoon van [slachtoffer 9] heeft gestolen. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het onder 8 tenlastegelegde.
Vrijspraak feit 10
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte aangeefster [slachtoffer 2] heeft afgedreigd, geprobeerd af te dreigen en/of geprobeerd te dwingen iets te doen, niet te doen en/of te dulden. Op basis van het procesdossier kan de rechtbank enkel vaststellen dat er een video van [slachtoffer 2] , waarop zij deels naakt te zien is, is gaan circuleren op
social media. De verdere feitelijke gang van zaken en een mogelijke betrokkenheid van verdachte hierbij kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld.
Er zijn berichten op
social mediagestuurd door iemand met de naam ‘ [naam] ’, maar verdachte ontkent dat hij dit was. Uit het dossier blijkt ook niet dat het daadwerkelijk verdachte was die de berichten heeft verstuurd. Daar komt bij dat uit de berichten niet kan worden opgemaakt dat aangeefster of een vriend van haar is gedwongen tot het betalen van
€ 100,- omdat anders voornoemde video zou worden verspreid. Evenmin volgt uit die berichten dat tegen aangeefster is gezegd dat zij geen aangifte moet doen en/of geen grote mond moet geven tegen verdachte, omdat hij de video anders zou verspreiden. [slachtoffer 3] heeft weliswaar verklaard dat zij de betreffende video heeft ontvangen, maar kan niet met zekerheid zeggen dat zij dit van verdachte heeft gekregen. Ook blijkt uit haar verklaring niet dat zij uit eigen waarneming heeft vernomen dat een vriend van [slachtoffer 2] € 100,- heeft betaald voor het verwijderen van de video en/of dat [slachtoffer 2] door verdachte is verteld dat zij geen aangifte moest doen en/of een grote mond moest geven. Aangezien verdachte het tenlastegelegde ontkent, resteert dan enkel de aangifte van [slachtoffer 2] en dat is volgens de wet onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het onder 10 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde.
Vrijspraak feit 13
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte aangeefster [slachtoffer 3] heeft geprobeerd te dwingen geen aangifte te doen bij de politie en om niet stoer tegen hem te doen, omdat hij anders een video van [slachtoffer 3] waarop zij deels naakt te zien is, zou verspreiden. De rechtbank kan op basis van het procesdossier enkel vaststellen dat er een video van [slachtoffer 3] waarop zij deels naakt te zien is, is gaan circuleren op
social media. De verdere feitelijke gang van zaken en een mogelijke betrokkenheid van verdachte hierbij kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld. Er zijn berichten op
social mediagestuurd door iemand met de naam ‘ [naam] ’, maar verdachte ontkent dat hij dit was. Uit het dossier blijkt ook niet dat het daadwerkelijk verdachte was die de berichten heeft verstuurd. Daar komt bij dat uit de berichten niet volgt dat aangeefster geen aangifte moest doen en/of niet stoer moest doen, omdat anders voornoemde video zou worden verspreid. Aangezien verdachte het tenlastegelegde ontkent, resteert alleen de aangifte van [slachtoffer 3] en dat enkele bewijsmiddel is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het onder 13 tenlastegelegde.
Feiten 1 en 2
Bewijsmiddelen feiten 1 en 2 [1]
[slachtoffer 4]is op 16 december 2020 als getuige gehoord. Zij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
V: Waar is het gebeurd?
A: Bij [medeverdachte 1] thuis. Dit is de [adres] in [woonplaats] . Dat was vorige week woensdag (
gelet op de datum van het verhoor begrijpt de rechtbank: 9 december 2020)gebeurd. [2] [medeverdachte 1] stuurde mij een chatbericht via Snapchat om mij uit te nodigen om te komen eten. Ik ging daarheen. Toen ik in de woning kwam deed [medeverdachte 1] de achterdeur op slot en dat vond ik eigenlijk wel vreemd. We waren in de woonkamer toen ik geluiden hoorde komen uit een andere kamer. Ik dacht wat is dit nou weer en toen kwamen die andere 2 jongens dus tevoorschijn. [3] [verdachte] begon grapjes te maken en mij bang te maken. Echt naar mij gericht en zomaar uit het niets. Hij was een beetje agressief. En toen ineens tilde hij mij op. Hij pakte mij aan mijn jas boven bij mijn borst vast. [4] Ik was bang dat ze mij in elkaar zouden slaan. Hij kwam ook zo dichtbij en trok zijn vuist op alsof hij mij een vuistslag wilde geven. En toen ging het over mijn telefoon en die moest ik geven aan [verdachte] . Hij pakte gewoon mijn telefoon uit mijn zak. Ik probeerde dat nog te voorkomen en hield hem ook vast. Ineens zei [verdachte] dat ik iemand moest pijpen en dat ik dan mijn telefoon terug zou krijgen. Dat zei hij een paar keer. Ik zei ik kies [medeverdachte 1] dan. Eerst zei ik nog een paar keer dat ik het niet wilde doen maar uiteindelijk deed ik het toch uit angst. [verdachte] en die onbekende jongen stonden op en deden alsof ze weg gingen rennen met mijn telefoon. Eigenlijk staat alles op die telefoon dus ik wilde die telefoon niet kwijt. Dus toen deed ik het maar. [medeverdachte 1] deed zijn knoopje los en deed de broek een beetje losser en naar beneden. [5] Ik ben op mijn knieën gaan zitten. Dat deed ik uit mijzelf. Ik luisterde maar gewoon. Je weet maar nooit, straks ben je dood. Terwijl ik het niet eens wilde. Eerst had ik zijn piemel vast met mijn hand. [medeverdachte 1] hielp mij daarbij. Hij bracht mijn hand bij zijn piemel. Toen ging ik er met mijn mond naar toe. Die andere 2 jongens stonden ook steeds toe te kijken.
V: Je hebt de piemel in je mond genomen en je bent een paar keer heen en weer gegaan. Heb je verder nog iets gedaan?
A: Nee het was met mijn mond.
V: Hoe weet je dat die jongens toekeken?
A: Het was wel donker maar je kon ze wel zien staan. Ik zat op mijn knieën op de grond, [medeverdachte 1] zat op een stoel en de jongens stonden bij een muurtje. [medeverdachte 1] ging staan omdat het even stopte. [verdachte] kwam er ook bij staan en zei tegen mij dat ik hem ook moest pijpen. Mijn hoofd werd een beetje geduwd door [verdachte] en ik kreeg een beetje begeleiding hierbij. [verdachte] zei ook wel wat ik moest doen. Het ging toen een beetje om de beurt. Dus steeds afwisselend tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] . Ze begeleidden mij gewoon een beetje. Hoe ik het moest doen enzo. Ze zeiden dat ik moest likken en dat ik ballen moest zuigen ofzo.
V: Wie zijn ballen heb je gezogen?
A: Van [medeverdachte 1] en van [verdachte] .
V: Even voor onze duidelijkheid, van wie weet jij dan dat je aan ballen moest zuigen?
A: Eigenlijk zeiden ze het allebei. Het ging om de beurt. Die derde jongen liep op enig moment ook even naar de badkamer. [verdachte] ging toen op de stoel zitten en kwam toen ook klaar in mijn mond. Ik tufte het sperma uit. Toen de derde jongen terug kwam zei hij dat hij ook wel wilde. [verdachte] zei tegen mij dat ik hem ook moest pijpen.
V: Dan pijp je de derde jongen dus?
A: Nou ik was eerst nog even bezig met [medeverdachte 1] . Ik moest ook met hem naar de badkamer en daar moest ik hem nog even doen. Dan komt de derde jongen ook naar de badkamer. De derde jongen duwde met zijn hand op mijn achterhoofd om mijn hoofd te bewegen. Ik kokhalsde hier best wel heel vaak door.
V: Waar waren [verdachte] en [medeverdachte 1] ? [6]
A: Ze waren er nog wel even bij maar volgens mij liepen ze een beetje heen en weer tussen de slaapkamer en woonkamer. Ik heb toen nog tegen die derde jongen gezegd van mag ik alsjeblieft stoppen en toen zei hij: "Nog heel even."
V: Hoe is het gestopt met die derde jongen?
A: Volgens mij was hij er gewoon een beetje klaar mee. Ik mocht stoppen. Hij bewoog met zijn lijf naar achter en deed zijn broek weer aan. Ik stond op en liep de badkamer uit. De achterdeur waardoor ik naar binnen kwam was al wel open. Er werd gezegd dat mijn telefoon ergens lag maar daar lag hij niet meer. [7] Ik herinner mij nu ineens dat [verdachte] nog tegen mij zei die woensdag in het huis: "Ik ben gek in mijn hoofd, je weet niet wie ik ben. Als ik ergens mijn naam hoor dan ben je de lul." Iets van dat hij mij zou afmaken. [8]
[medeverdachte 1]is als verdachte gehoord. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
We waren in de woning aan de [adres] . Ik was met [verdachte] in de woning. Toen is er een andere jongen naar de woning gekomen en die heet [medeverdachte 2] . Vanaf mijn telefoon zijn er meisjes berichten gestuurd en gevraagd om te komen. Uiteindelijk heeft een meisje gereageerd en die kwam. Dat is [slachtoffer 4] dus. Toen ze binnenkwam heb ik de deur op slot gedraaid. [verdachte] en [medeverdachte 2] kwamen vervolgen tevoorschijn. We zaten in de woonkamer. [medeverdachte 2] zat links van mij en [verdachte] en [slachtoffer 4] zaten in de vensterbank. [verdachte] ging haar een beetje bang maken. Ik heb nog gezien dat [verdachte] haar tilde. Ik zag dat zij trilde. Toen op een gegeven moment wilde hij echt haar telefoon stelen. Ik zag dat hij de telefoon van haar afpakte. Ik zag dat hij dat deed terwijl [slachtoffer 4] de telefoon in haar hand had. [slachtoffer 4] zei dat ze de telefoon terug wilde. Ik hoorde dat [verdachte] zei "als je die telefoon wil dan moet je een van ons pijpen". [verdachte] stopte de telefoon in zijn zak. Toen zei [slachtoffer 4] oke dan doe ik het wel bij [medeverdachte 1] . [verdachte] stuurde er echt op aan. Hij zei "He man doe je broek naar beneden". Ik deed dat. Toen begon ze te pijpen.’. [slachtoffer 4] begon toen ook [verdachte] te pijpen. Ik ben toen de kamer weer ingegaan waar [verdachte] zich liet pijpen. Ik hoorde ook dat [slachtoffer 4] geluid maakte dat ze ging stikken. Ik hoorde [verdachte] zeggen: "he [medeverdachte 2] , jij moet je ook laten pijpen". [verdachte] was klaargekomen in de mond van [slachtoffer 4] en ik hoorde [slachtoffer 4] zeggen dat ze zich niet goed voelde, moest kotsen, ze voelde zich misselijk. Ze was naar de badkamer gegaan en ze was daar met [medeverdachte 2] bezig. Ik liep [slachtoffer 4] nog achterna, maar ze was al in de badkamer. [verdachte] liep ook naar de badkamer. Hij klopte op de deur en de deur werd open gedaan door [medeverdachte 2] . Wij zagen toen dat [slachtoffer 4] bezig was met [medeverdachte 2] . Ik hoorde [slachtoffer 4] vragen "waar is mijn telefoon, waar is mijn telefoon". De jongens zeiden "ik heb m niet".
V: [slachtoffer 4] vertelde dat er ook was gezegd dat ze aan ballen moest zuigen. Wat kan je daarover verklaren?
A: Dat kan zo zijn. [9]
0: Jij zegt wel [verdachte] was klaargekomen in haar mond. Hoe weet je dat?
A: Ik hoorde dat [slachtoffer 4] bijna stikte en ik hoorde haar zeggen ben je nu klaar gekomen in mijn mond?
V: Heb je het pijpen ook gezien tussen [slachtoffer 4] en [verdachte] ?
A: Ja [10]
[medeverdachte 2]is als verdachte gehoord. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Ik kreeg een berichtje van [medeverdachte 1] dat ik moest komen. Toen kwam er een meisje, die werd ook bericht. [11] Ze kwam binnen. Toen op gegeven moment gebeurde het gewoon. Toen trok ik mijn ding er uit. Ze ging een keer heen en weer en toen ben ik weggelopen. Even later ging ik met haar naar de badkamer en daar is ze verder gegaan. Ze vroeg of ze mocht stoppen. [12]
V: Toen gebeurde het gewoon en trok dat ding eruit, wat bedoel je daarmee?
A: Ja je lul.
V: En het toen gebeurde het gewoon?
A: Toen begon ze me te pijpen. Ik dacht nu kan het. Ik dacht toen niet aan haar situatie.
V: Waar merkte je aan dat ze het niet wilde?
A: Gewoon hoe ze deed. Ik zie dat gewoon, ze vond het niet fijn. Ze vroeg ook een keer of ze mocht stoppen. [13]
Verdachteheeft ter terechtzitting van 18 mei 2021 onder andere het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik zag dat [slachtoffer 4] [medeverdachte 1] aan het pijpen was. Ik ben er bij gekomen en toen heeft zij mij ook gepijpt. Ik ben volgens mij in haar mond klaargekomen. Daarna ging ze met [medeverdachte 2] naar de badkamer en heeft ze hem ook gepijpt. U, voorzitter, vraagt mij of het klopt dat ik [slachtoffer 4] op 9 december 2020 heb opgetild en tegen de muur heb gezet. Dat klopt. Het klopt ook dat ik toen haar iPhone heb gestolen.
Bewijsoverweging feiten 1 en 2
Uit bovenstaande bewijsmiddelen blijkt de volgende feitelijke gang van zaken. Aangeefster is op 9 december 2020 naar de woning aan de [adres] gegaan. In die woning waren verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] al aanwezig. Zodra aangeefster binnen was, heeft medeverdachte [medeverdachte 1] de deur op slot gedraaid. Verdachte begon aangeefster bang te maken en was agressief. Hij heeft aangeefster opgetild en tegen de muur gedrukt. Ook heeft hij een gebalde vuist in de richting van haar hoofd gehouden. Vervolgens heeft verdachte de telefoon van aangeefster afgepakt en tegen haar gezegd dat ze die pas terug zou krijgen als ze hem en/of de medeverdachten zou pijpen. Aangeefster heeft meerdere keren aangegeven dat ze dit niet wilde, maar heeft verdachte en zijn medeverdachten uiteindelijk uit angst toch gepijpt. Zij heeft eerst medeverdachte [medeverdachte 1] gepijpt en toen kwam verdachte erbij en zei tegen haar dat ze hem ook moest pijpen. Verdachte duwde haar hoofd en zei wat ze moest doen. Ze heeft toen afwisselend medeverdachte [medeverdachte 1] en verdachte oraal bevredigd, terwijl zij haar vertelden wat ze moest doen. Vervolgens heeft verdachte tegen haar gezegd dat ze ook medeverdachte [medeverdachte 2] moest pijpen. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft toen zijn hand op haar achterhoofd geduwd om haar hoofd te bewegen. Toen het klaar was, heeft aangeefster nog gezocht naar haar telefoon, maar die niet gevonden. De deur was ondertussen wel weer van het slot en aangeefster is weggegaan. Verdachte heeft die dag ook nog onder meer tegen aangeefster gezegd dat hij haar zou afmaken en dat ze ‘de lul’ is als hij zijn naam ergens hoort.
Gelet op de hierboven beschreven feitelijke gang van zaken, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich samen met de medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan verkrachting in de zin van artikel 242 Sr. Op grond van dat artikel is er sprake van verkrachting als iemand is gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, waaronder ook het dwingen tot orale seks wordt begrepen. De dwang moet van dien aard zijn dat de ander zich naar redelijke verwachting niet tegen de seksuele handelingen heeft kunnen verzetten of door toedoen van de verdachten in een zodanig bedreigende situatie is gebracht dat deze zich daaraan niet heeft kunnen onttrekken.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben verdachte en zijn medeverdachten een zodanig bedreigende situatie gecreëerd dat aangeefster zich niet aan de seksuele handelingen heeft kunnen onttrekken. Verdachte en zijn medeverdachten waren met zijn drieën en waren destijds 16 en 18 jaar oud. Aangeefster was alleen en pas 13 jaar oud. Zij werd afhankelijk gemaakt van het handelen van de jongens, doordat zij de deur op slot hadden gedraaid en doordat verdachte de telefoon van aangeefster had afgepakt. Verdachte heeft daarnaast geweld tegen aangeefster gebruikt en dreigende taal tegen haar geuit. Ook hebben de jongens haar verteld wat ze moest doen en haar fysiek daartoe bewogen.
De verklaring van verdachte dat aangeefster de jongens vrijwillig oraal heeft bevredigd, volgt de rechtbank niet. Aangeefster heeft verklaard dat zij dit niet wilde en dat zij dit meerdere malen kenbaar heeft gemaakt. Ook de medeverdachten hebben verklaard dat zij doorhadden dat aangeefster niet wilde en dat zij bang was. Aangeefster heeft naar het oordeel van de rechtbank een geloofwaardige verklaring afgelegd over de gang van zaken op 9 december 2020. Haar verklaring vindt bovendien steun in andere stukken in het dossier, te weten: de getuigenverklaring van [slachtoffer 9] , waaruit blijkt dat aangeefster de dag nadat het was gebeurd, huilend naar haar toe is gekomen en heeft verteld dat ze door verdachte is gedwongen om hem te pijpen (pagina’s 82 t/m 88 van het procesdossier); het bij die verklaring gevoegde gesprek tussen haar en medeverdachte [medeverdachte 1] , waarin hij onder meer zegt dat aangeefster helemaal trilde en het echt niet leuk vond (pagina’s 89 t/m 93 van het procesdossier); en het proces-verbaal van herkenning van verdachte van 15 december 2020, waaruit volgt dat aangeefster moest huilen toen haar een foto van verdachte werd getoond (pagina’s 42 en 43 van het procesdossier). Gelet op dit alles acht de rechtbank de verklaring van verdachte ongeloofwaardig en schuift de rechtbank deze terzijde.
De rechtbank acht daarmee de onder feit 1 tenlastegelegde verkrachting in vereniging wettig en overtuigend bewezen.
Daarnaast acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de telefoon van aangeefster heeft gestolen, zoals onder 2 ten laste is gelegd. De rechtbank zal verdachte daarbij partieel vrijspreken van het medeplegen van de diefstal, nu dit niet blijkt uit het dossier.
Feit 4
Bewijsmiddelen feit 4 [14]
[medeverdachte 3]is op 14 mei 2020 als verdachte gehoord. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
V: Hoe zag jouw dag er dinsdag (
gelet op de datum van het verhoor begrijpt de rechtbank: 12 mei 2020)uit? [15]
Ik kreeg van [C] via Snapchat een berichtje. In dit berichtje stond dat hij met mij wilde vechten en dat hij mij ging slaan. Ik ben gaan lopen met [medeverdachte 4] . We kwamen drie andere jongens tegen. [D] , [verdachte] en [E] . Ik kwam ze tegen bij de [naam] . Ze zeiden tegen mij dat ze ook ruzie hadden met [C] en dat hij in de buurt zou zijn. Zij zouden met hem willen vechten. Wij zijn naar de Gooimeerstraat gegaan. Daar was [C] . Toen we bij [C] aankwamen zeiden [verdachte] , [D] en [E] dat ze toch geen ruzie hadden met [C] , maar met ons. Ik werd aangevallen door [C] en [D] . Ze sloegen mij op mijn gezicht. [16] [C] sloeg mij met een vuist in mijn gezicht en op mijn hoofd. [D] sloeg mij ook met zijn vuist. Hij sloeg mij meerdere keren. Ik kreeg knietjes tegen mijn tand aan. Dit deed [C] . Ik voelde pijn aan mijn tand en in mijn gezicht.
V: Je broer kwam er vervolgens aan. En toen?
A: Hij kwam naar mij toegelopen of gerend. [verdachte] viel [getuige] aan, samen met [E] en [F] . Ik werd op de grond gegooid door [D] en [C] . Ik pakte [C] bij zijn jas en heb hem ook naar de grond getrokken. Hierdoor viel hij ook. Ik zag dat [getuige] nog steeds in elkaar werd geslagen door [verdachte] en [F] en [E] . [17]
[medeverdachte 4]is op 13 mei 2020 als verdachte gehoord. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Bij de school [naam] was [verdachte] met [D] en [E] . Ik, [verdachte] , [medeverdachte 3] , [D] en [E] zijn die kant op gegaan. Daar stond [C] met [F] . [18] Daar begon het gesprek tussen [medeverdachte 3] en [C] . Ik stond ernaast. Op een gegeven moment zag ik dat [C] [medeverdachte 3] sloeg met een vuist in het gezicht van [medeverdachte 3] . Ik zag dat [medeverdachte 3] in elkaar dook en op dat moment pakte [verdachte] mij. Hij gooide mij op de grond en [D] , [E] , [C] en [F] vielen toen [medeverdachte 3] aan. Ik lag op de grond en werd door [verdachte] op mijn hoofd geslagen. Ik heb [verdachte] teruggeslagen en kon daardoor opstaan en ik ben daarop weggerend. Ik zag nog wel dat de broer van [medeverdachte 3] aan kwam lopen. Dat is [getuige] dus. En toen ik weg liep kon ik nog net zien dat [getuige] probeerde iedereen uit elkaar te halen en dat hij op de grond werd gegooid. [19]
[getuige]is op 13 mei 2020 als getuige gehoord. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Op een gegeven moment zei [G] : “Het lijkt wel of jouw broertje ruzie heeft.” Daarop ben ik gaan kijken want ik wil niet dat [medeverdachte 3] in de problemen komt. Ik heb toen mijn auto gepakt en ben naar de plek gegaan waar de ruzie vermoedelijk plaats zou vinden. Toen ik aankwam toen waren ze aan het stoeien of vechten. Ik wilde de jongens uit elkaar halen. Ik heb [medeverdachte 3] er tussenuit getrokken. Op dat moment werd ik aangevallen door drie jongens. Ik kwam op de grond terecht. [20]
Verdachteheeft ter terechtzitting van 18 mei 2021 onder andere het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
U, voorzitter, vraagt mij of ik nog kan herinneren wat er op 12 mei 2020 aan de Gooimeerstraat is gebeurd. [C] had ruzie met [medeverdachte 3] . Er is toen een vechtafspraak gemaakt bij de school [naam] . Ik was met [C] , [D] , [F] en [E] . Wij gingen met zijn vijven naar de afgesproken plek. Wij zijn daar met zo’n grote groep heen gegaan, omdat wij er rekening mee hielden dat er zou worden gevochten. De andere groep bestond onder andere uit [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [getuige] . [D] heeft [medeverdachte 3] gevloerd. Ik heb [medeverdachte 4] naar de grond gewerkt. Ik ben toen naar [getuige] gegaan en heb samen met [D] met hem gevochten. Ik heb [getuige] geslagen.
Feit 5 subsidiair
Bewijsmiddelen feit 5 subsidiair [21]
[aangever 1]heeft aangifte gedaan. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Op 1 maart 2020 om ongeveer 01.45 uur aan de Promesse te Lelystad zag ik een groepje jongeren de hoek om komen fietsen. Ik hoorde:" He [aangever 1] ". Ik hoorde dat het meisje van de groep mijn naam riep. De groep bestond uit 5 personen, waarvan 1 meisje. Ik ben er naartoe gelopen. [22] Ik kreeg in de gaten dat ik omsingeld werd door de jongens. Ik heb een jongen van mij weggeduwd. Toen zag ik dat de kleine jongen iets uit zijn tas haalde. De kleine jongen stond links en opeens voelde ik een steek in mijn been. Ik dacht nog bij mezelf hij heeft mij gewoon gestoken met een mes. Ik voelde een stekende pijn op dat moment. [23] Jongen 2 welke gestoken heeft heet [naam] . [24]
[aangever 1]is aanvullend als aangever gehoord. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
V: Hoe weet je dat ze jou kennen?
A. Omdat het meisje mijn naam heeft genoemd. Ze heet [medeverdachte 5] en ze heeft een jonger broertje dat [naam] heet. [25]
V: Wat kun jij vertellen over [naam] ? [26]
Man.
Kort haar.
Getinte huidkleur.
Hij is ongeveer 155 centimeter lang.
15jaaroud.
Zwart Adidas pak met 2 strepen. Die liepen over zijn mouwen en zijn lichaam, bij de broek liep het ook door.
Hij had een zwart schoudertasje om.
Zwarte New York Yankee pet.
A: Ik heb een foto van deze jongen. Het is de linker persoon op de foto. [27]
Verbalisant [verbalisant 2]heeft in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, voor zover relevant voor het bewijs:
Op 10 maart 2020 sprak ik met een medewerker van de districtsrecherche die mij een foto toonde met daarop twee personen. Ik kreeg het verzoek om deze foto te bekijken voor een eventuele herkenning. Ik ben ruim acht jaren wijkagent jeugd in de gemeente Lelystad en in deze hoedanigheid heb ik veelvuldig contact met jeugdigen en bijkomende problematiek. Ik ben daardoor in staat om veel jeugdigen te herkennen op foto of videobeelden. Ik bekeek de foto en herkende direct ambtshalve de mij bekende persoon: [verdachte] . [verdachte] is de linker persoon op de foto. Ik herken [verdachte] van eerdere incidenten op straat waar ik persoonlijk contact heb gehad met [verdachte] . [verdachte] herken ik aan zijn gezicht, postuur en kleding. [28]
Drs. J.A. Kortmann, forensisch arts bij de GGD Flevoland, heeft op 9 juni 2020 een geneeskundige verklaring met betrekking tot het letsel van [slachtoffer 1] opgesteld, zakelijk weergegeven:
Ongeveer halverwege de buitenkant van het linker bovenbeen is een lijnvormige huiddoorklieving zichtbaar die gehecht is met 4 hechtingen waaroverheen 5 hechtpleisters zijn geplakt.
Soort: steekwond
Het letsel past zeer goed bij de gemelde toedracht. [29]
[medeverdachte 5]is als verdachte gehoord. Zij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
V: Wat heb jij gedaan op zaterdagavond 29 februari 2020 en zondagnacht 1 maart 2020?
A: Er kwam een jongen aanlopen. Ik dacht dat ik die jongen kende, dus ik riep zijn naam. Ik denk dat die [aangever 1] heet.
V: Als ik het goed begrepen heb was je samen met [verdachte] . Klopt dat?
A: Ja. [30]
Verdachteheeft ter terechtzitting van 18 mei 2021 onder andere het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik was in de nacht van 1 maart 2020 aan de Promesse in Lelystad. Ik was toen met een groep, waaronder met mijn zus [medeverdachte 5] . Er is toen gevochten met [aangever 1] .
Bewijsoverweging feit 5 subsidiair
Op basis van bovenstaande bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat aangever in de nacht van 1 maart 2020 aan de Promesse in Lelystad door verdachte in zijn bovenbeen is gestoken. Aangever heeft dezelfde dag nog aangifte gedaan en daarin de persoon omschreven die hem heeft gestoken en verteld dat die persoon ‘ [naam] ’ heet. Het door aangever omschreven signalement komt overeen met het uiterlijk van verdachte. Aangever heeft ook heel specifiek en gedetailleerd verklaard hoe het precies is gegaan en dat hij door “de kleine jongen” is gestoken. Op een later moment heeft aangever een foto van deze ‘ [naam] ’ aan de politie verstrekt. De politie heeft ‘ [naam] ’ herkend als verdachte. Ook hebben zowel verdachte als zijn zus bevestigd dat verdachte die nacht aan de Promesse in Lelystad aanwezig was bij de vechtpartij kort voorafgaand de steekpartij. Dit alles maakt dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte degene is geweest die aangever in zijn bovenbeen heeft gestoken. Dit levert naar het oordeel van de rechtbank mishandeling met enig lichamelijk letsel tot gevolg op, zoals onder feit 5 subsidiair ten laste is gelegd.
Feit 7
Bewijsmiddelen feit 7 [31]
[aangever 2]heeft aangifte gedaan. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Mijn scooter is gestolen. [kenteken]
Pleeg
Tijdstip achtergelaten 30-09-2020 23:45
Tijdstip geconstateerd 01-10-2020 07:00 [32]
Verbalisant [verbalisant 3]heeft in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, voor zover relevant voor het bewijs:
Op 10 oktober 2020 in Lelystad zag ik een snorfiets rijden. Ik zag dat de snorfiets tot stilstand kwam en er twee personen van de snorfiets afstapten. Ik ben direct naar deze personen gelopen. Ik vorderde van de bestuurder een rijbewijs. Deze persoon bleek later te zijn genaamd: [verdachte] . Ik zag dat het kenteken van de snorfiets waarop beide personen zaten betrof: [kenteken] . Ik heb dit kenteken gecontroleerd in het politiesysteem BVI-IB. Op de snorfiets zat een signalering A87, voertuig gestolen met proces-verbaal. De snorfiets zou op 1 oktober 2020 zijn weggenomen in Almere. [33]
Verdachteheeft ter terechtzitting van 18 mei 2021 onder andere het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
U, voorzitter, vraagt mij of het klopt dat ik op 10 oktober 2020 in Lelystad op een gestolen scooter heb gereden. Dat klopt. Ik had die scooter via Marktplaats gekocht. Toen ik de scooter ging ophalen vertrouwde ik het al niet. Er zaten geen papieren of een sleutel bij. Het contactslot was verbroken.
Bewijsoverweging feit 7
Uit bovenstaande bewijsmiddelen volgt dat de snorfiets waarop verdachte is aangetroffen, was gestolen. Gelet op de verklaring van verdachte ter zitting is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook wist dat de snorfiets was gestolen en dat het dus een door misdrijf verkregen goed betrof. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan opzetheling in de zin van artikel 416 lid 1, onder a, Sr. De rechtbank acht het onder feit 7 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 9
Bewijsmiddelen feit 9 [34]
[slachtoffer 10]heeft aangifte gedaan. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Ik was op 21 februari 2020 in Lelystad. Ik zag dat twee jongens aan kwamen fietsen. [35] Ik hoorde jongen twee vragen 'mag ik eens in je tas kijken'. Ik antwoordde met 'ja is goed'. Ik opende mijn Louis Vuitton tas. Ik zag dat jongen twee gelijk met zijn linkerhand mijn tas vast pakte en met zijn rechter hand in mijn tas ging. Ik voelde dat mijn tas heen en weer ging. Dit kwam doordat zijn hand hard in mijn tas ging. Ik had mijn tas met beide handen vast. Hierop hoorde ik jongen nummer twee zeggen 'doe je tas eens af'. Hierop voelde ik mij niet veilig. Ik was bang dat één van de jongens een mes of een wapen bij zich had. Jongen twee kwam vanaf dat moment agressief op mij over. Hierop zei ik tegen hem 'nee dan ga je hem stelen'. Op dit moment deed ik mijn tas over mijn hoofd maar had ik hem nog stevig met twee handen vast. Beide jongens stonden nog steeds ongeveer 1 meter van mij af. Ik zag dat jongen nummer 2 naar mijn tas greep. Ik voelde een ruk aan mijn tas. Ik voelde dat de tas uit mijn handen gleed. Ik zag dat jongen hard aan mijn tas trok. Ik zag dat hij een beetje naar achter viel. Toen jongen twee mijn tas had, hoorde ik hem roepen 'haha deze is van mij'. Hierop zag ik beide jongens heel hard wegfietsen. [36]
Verdachteheeft ter terechtzitting van 18 mei 2021 onder andere het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
U, voorzitter, houdt de aangifte van [slachtoffer 10] voor en vraagt mij of ik zijn Louis Vuitton tas heb gestolen. Ja, dat heb ik gedaan. [D] wist dat ik die tas wilde stelen. Dat hadden wij al besproken. [D] stond erbij. De tien euro die in de tas zat heb ik aan [D] gegeven.
Bewijsoverweging feit 9
De rechtbank stelt vast dat verdachte de tas van aangever heeft gestolen door de tas uit zijn handen te trekken. Volgens vaste rechtspraak dient het uit de handen trekken van (in dit geval) een tas te worden gekwalificeerd als diefstal met geweld. Uit de bewijsmiddelen volgt daarnaast dat verdachte de diefstal samen met een ander, te weten [D] , heeft gepleegd. Verdachte heeft immers verklaard dat hij met [D] had besproken dat hij de tas wilde gaan stelen, dat [D] erbij stond en dat [D] vervolgens de tien euro die in de tas zat, heeft ontvangen. Gelet daarop is er naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en [D] . De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van de onder feit 9 tenlastegelegde diefstal met geweld in vereniging gepleegd.
Feit 11
Bewijsmiddelen feit 11
[slachtoffer 3]heeft aangifte gedaan. Zij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Hierbij doe ik aangifte tegen [verdachte] . [37] Mijn vriendin [slachtoffer 2] heeft haar telefoon via [verdachte] uitgeleend aan [D] . Die jongen mocht die telefoon 5 dagen gebruiken. [slachtoffer 2] en ik hadden een afspraak om die telefoon op te halen. Toen pakten de jongens mijn earpods en renden weg. [38]
[slachtoffer 2]heeft aangifte gedaan. Zij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Medio februari 2020 heb ik mijn iPhone uitgeleend aan [D] omdat zijn telefoon stuk was. [39]
In het geschrift dat als bijlage bij de aangifte is gevoegd heeft [slachtoffer 2] geschreven:
We spraken af dat hij die na 5 dagen terug zou geven. Toen we ( [verdachte] , [D] , [slachtoffer 3] en ik) elkaar troffen om dat te doen pakten ze de earpods van [slachtoffer 3] en ze renden weg. [40]
Bewijsoverweging feit 11
Uit bovenstaande bewijsmiddelen volgt dat verdachte samen met een ander de AirPods die aangeefster op dat moment in haar bezit had, van haar heeft afgepakt en heeft meegenomen. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging gepleegd. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het onder feit 11 tenlastegelegde.
Feit 12
Bewijsmiddelen feit 12
[slachtoffer 3]heeft op 13 juni 2020 aangifte gedaan. Zij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Hierbij doe ik aangifte tegen [verdachte] . [41] In 2018 wij hebben een klein half jaar een relatie gehad. Een keer wilde hij dat ik mijn spijkerbroek uittrok en in mijn onderbroek bij hem op schoot kwam zitten. Dat wilde ik niet, hij kneep me hard en hij dwong me daartoe zo te gaan zitten. Toen heeft hij twee video's gemaakt dat ik bij hem op schoot zat. Ik had wel bovenkleding aan. Hij heeft die video's intussen verspreid. [42]
Verbalisant [verbalisant 2]heeft in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, voor zover relevant voor het bewijs:
Ik bekeek een filmpje welke als bewijs is geleverd door aangeefster [slachtoffer 3] .
Ik zag dat een vrouw, met de rug naar de camera toe, op schoot zat bij een man. Ik zag alleen de onderzijde van het vest van de man en bovenzijde broek ter hoogte van zijn kruis. Ik zag dat de vrouw schaars gekleed was. Ik zag dat zij als kleding een string droeg zwart van kleur met een witte band. Ik zag dat zij daarboven een kort zwart shirtje droeg. Ik zag dat de vrouw roterende bewegingen maakte op schoot van de man ter hoogte van zijn geslachtsdeel. Dit is te interpreteren als een erotische beweging. Ik zag dat de man zijn rechterhand naar de linker bil van de vrouw bracht. Ik zag dat de man de bil tweemaal vastpakte en er in kneep. Bijlage: screenshots filmpje. [43]
Verbalisant [verbalisant 2]heeft in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, voor zover relevant voor het bewijs:
Ik heb [H] gebeld en hem gevraagd wat hij mij kon vertellen. Ik hoorde hem zeggen dat [verdachte] hem een tijd geleden had gevraagd een groep aan te maken op Snapchat en dat [verdachte] vervolgens een filmpje in de groep heeft gezet. Ik heb [H] vervolgens gevraagd wat voor filmpje dit dan was. Ik hoorde [H] zeggen: "Dit was een filmpje waarbij [slachtoffer 3] op schoot bij [verdachte] zat". [44]
Bewijsoverweging feit 12
Uit bovenstaande bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien volgt dat verdachte een video van seksuele strekking van aangeefster heeft gemaakt, in zijn bezit heeft gehad en heeft verspreid. Aangeefster was op het moment van het verspreiden van de video 15 jaar oud.
De raadsman heeft aangevoerd dat er van kinderporno geen sprake is, omdat het gaat om vrijwillig gemaakte beelden tussen leeftijdsgenoten waarbij aangeefster een string draagt en verder is gekleed. De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] blijkt duidelijk dat er sprake is van een video met een seksuele strekking. Het is daarnaast voor een bewezenverklaring van kinderporno niet relevant of de video al dan niet vrijwillig is gemaakt. Voor zover de raadsman heeft bedoeld dit verweer te voeren in het kader van de strafbaarheid van de feiten, merkt de rechtbank ten overvloede op dat uit het dossier niet blijkt dat aangeefster toestemming heeft gegeven voor het maken (laat staan verspreiden) van de betreffende video. Integendeel, aangeefster heeft juist verklaard dat zij niet (deels) ontkleed op de schoot van verdachte wilde zitten, maar dat verdachte haar daartoe had gedwongen en vervolgens heeft gefilmd. Dat aangeefster niet heeft ingestemd met het maken van de video vindt verder ook steun in het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 2] van 6 juli 2020 (pagina 113 van het procesdossier) waarin de verbalisant beschrijft dat op de video een vrouwenstem is te horen die – zo vermoedt zij – zegt: “oh kankerzooi”. De rechtbank acht feit 12 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 14
Bewijsmiddelen feit 14
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 14 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 18 mei 2021;
  • een proces-verbaal van bevindingen;
- een proces-verbaal van bevindingen; [46]
- een proces-verbaal van bevindingen. [47]
De hiervoor genoemde bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
primair
op 9 december 2020 te Lelystad, tezamen en in vereniging met anderen, door geweld en andere feitelijkheden en bedreiging met geweld en andere feitelijkheden, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders
- met [slachtoffer 4] afgesproken en haar naar een woning gelegen aan de [adres] laten komen en
- toen die [slachtoffer 4] in de woning gelegen aan de [adres] was de
achterdeur waardoor zij naar binnen is gekomen op slot gedaan en een getalsmatig en fysiek (vanwege een leeftijdsverschil) overwicht gecreëerd in die woning waardoor die [slachtoffer 4] zich niet aan die situatie kon onttrekken en
- dreigende taal geuit tegen die [slachtoffer 4] en
- die [slachtoffer 4] vastgepakt aan haar kleding en opgetild en tegen een muur gedrukt en
- een gebalde vuist in de richting van het hoofd van die [slachtoffer 4] gehouden en
- de telefoon van die [slachtoffer 4] uit haar handen gepakt en tegen die [slachtoffer 4] gezegd dat zij deze pas terug krijgt als zij hem, verdachte, en zijn mededaders zou pijpen en
- meermalen tegen die [slachtoffer 4] gezegd dat zij hem, verdachte, en zijn mededaders moest pijpen en hun ballen in haar mond moest nemen en
- haar hand op de penis van zijn mededader gelegd en haar hoofd vastgepakt en bewogen en
- tegen die [slachtoffer 4] gezegd ‘ik ben gek in mijn hoofd. Als ik mijn naam ergens hoor dan ben je de lul. Dan maak ik je af’, althans woorden van gelijke dreigende aard en strekking,
[slachtoffer 4] (geboren op [2007] ) gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 4] , te weten het brengen en houden van hun penissen en ballen in de mond van die [slachtoffer 4] ;
feit 2
op 9 december 2020 te Lelystad een iPhone, die aan [slachtoffer 4] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 4
op 12 mei 2020 te Lelystad openlijk, te weten op de Gooimeerstraat in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] door een of meerdere malen
- op het hoofd van die [medeverdachte 4] te slaan en
- met kracht die [slachtoffer 8] en die [medeverdachte 4] en die [slachtoffer 6] te duwen en/of op de grond te gooien en
- op het lichaam van die [slachtoffer 8] te slaan;
feit 5
subsidiair
op 1 maart 2020 te Lelystad, althans in Nederland, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 1] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in het bovenbeen te steken, terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een steekwond voor voornoemde [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
feit 7
op 10 oktober 2020 te Lelystad een snorfiets heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
feit 9
op 21 februari 2020 te Lelystad tezamen en in vereniging met een ander een tasdieaan [slachtoffer 10] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld met geweld tegen die [slachtoffer 10] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken door voornoemde tas vast te pakken en uit de handen van die [slachtoffer 10] te trekken;
feit 11
in of omstreeks de periode van 1 februari 2020 t/m 15 maart 2020 te Lelystad tezamen en in vereniging met een ander, AirPods die aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 12
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 3 juli 2020 in Nederland, , een gegevensdrager, bevattende een afbeelding te weten een video van seksuele gedragingen, waarbij een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, te weten [slachtoffer 3] (geboren op [2004] ), is betrokken heeft vervaardigd en verspreid door deze video via Snapchat aan anderen te versturen en in bezit heeft gehad welke seksuele gedragingen – zakelijk weergegeven – bestonden uit: het met de hand betasten en/of aanraken van de (ontblote) billen van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en het gedeeltelijk naakt filmen van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt waarbij deze persoon een erotisch getinte houding aanneemt en door het camerastandpunt en de wijze van kleden van deze persoon en de uitsnede van de video nadrukkelijk de ontblote billen van die persoon in beeld gebracht worden, waarbij de afbeelding aldus een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en/of strekt tot seksuele prikkeling;
feit 14
in de periode van 3 juni 2020 tot en met 3 juli 2020 te Lelystad [slachtoffer 3] heeft bedreigd met zware mishandeling door in een spraakbericht tegen [H] te zeggen: ‘Ik ga die chicky de kanker in slaan’ en ‘Ik ga al haar tanden eruit slaan’.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 primair, 2, 4, 5 subsidiair, 7, 9, 11, 12 en 14 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Noodweerverweer ten aanzien van feit 4
6.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij heeft gehandeld uit noodweer. Verdachte heeft zich verdedigd tegen een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding van hemzelf en anderen uit de groep, waartegen verdediging gepast en geboden was. Hij heeft zich namelijk pas gemengd in het gevecht op het moment dat er een boksbeugel te zien was bij [medeverdachte 4] toen deze zich in de richting van [C] bewoog.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het verweer feitelijke grondslag mist. Subsidiair heeft hij gesteld dat verdachte niet proportioneel heeft gehandeld en anders had kunnen handelen dan dat hij heeft gedaan. Het verweer dient daarom te worden verworpen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat gedragingen van de verdachte voorafgaand aan een eventuele wederrechtelijke aanranding in de weg kunnen staan aan het slagen van een beroep op noodweer, maar slechts onder bijzondere omstandigheden. Van zulke bijzondere omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn als de verdachte uit was op een confrontatie of wanneer hij willens en wetens de confrontatie heeft gezocht (zie HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456). Naar het oordeel van de rechtbank deed dit zich in onderhavig geval voor. Uit het procesdossier volgt dat verdachte de afspraak heeft gemaakt voor de confrontatie. Verdachte is vervolgens met vier anderen naar de afgesproken plek gegaan en heeft daar met de andere groep gevochten. Verdachte heeft zelf ook aangegeven dat hij er rekening mee hield dat er zou worden gevochten. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat verdachte zichzelf verwijtbaar in de situatie van het gevecht heeft gebracht. Hij heeft willens en wetens de confrontatie opgezocht. Het beroep op noodweer slaagt daarom niet. De rechtbank verwerpt het verweer.
Strafbaarheid feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 primair
verkrachting, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigede personen;
feit 2
diefstal;
feit 4
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
feit 5 subsidiair
mishandeling;
feit 7
opzetheling;
feit 9
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl dit feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 11
diefstal, terwijl dit feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 12
een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, vervaardigen en verspreiden
en
een gegevensdrager bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, in bezit hebben;
feit 14
bedreiging met zware mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Uit de Pro Justitia-rapportage van M. van Loenen, kinder- en jeugdpsychiater met supervisante A.A. Smits, kinder- en jeugdpsychiater en P.M.A. van Oss, gezondheidszorgpsycholoog, volgt niet dat de bewezen verklaarde feiten aan verdachte in het geheel niet kunnen worden toegerekend. Er is ook overigens niet gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 7 maanden, met aftrek van het voorarrest;
- een plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel), geheel voorwaardelijk onder de voorwaarden dat verdachte:
* meewerkt aan een plaatsing in een drie milieus voorziening, zolang de jeugdreclasseerder dit nodig acht;
* meewerkt aan behandeling gericht op psycho-educatie ten aanzien van zijn LVB-problematiek in combinatie met verdachtes ODD;
* meewerkt aan behandeling gericht op het vergroten van het inzicht op (seksueel) grensoverschrijdend gedrag;
* meewerkt aan behandeling gericht op agressieregulatie;
* meewerkt aan school dan wel een passende dagbesteding, te bepalen door de
jeugdreclaseerder;
* meewerkt aan behandeling dan wel voorlichting over het gebruik van middelen
en de risico's hiervan, zoals lachgas;
* meewerkt aan eventuele andere behandeling indien nodig, te bepalen door de jeugdreclasseerder;
* een contactverbod opgelegd krijgt met de slachtoffers.
De officier van justitie heeft gevorderd de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: WSS) de opdracht te geven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden. De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Indien de voorlopige hechtenis dan wel een vrijheidsbenemende straf of maatregel niet zou aansluiten op een plaatsing in een drie-milieus-voorziening, waardoor verdachte weer bij zijn moeder zou komen te wonen, heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte in die overbruggingsperiode ook Elektronische Controle op te leggen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht – conform het advies van de psychiaters en psycholoog – de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Het is van groot belang dat verdachte zo snel mogelijk wordt behandeld voor zijn persoonlijkheidsproblematiek. Anders dan door de deskundigen is geadviseerd en door de officier van justitie is gevorderd, heeft de raadsman verzocht om aan verdachte geen voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Hij heeft verzocht aan verdachte een maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige (hierna: GBM) op te leggen. Een andere optie zou zijn om een plaatsing bij [instelling] te regelen via een civielrechtelijke machtiging uithuisplaatsing. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft het dadelijk uitvoerbaar verklaren van (bijzondere) voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel dan wel van de GBM. Daarnaast heeft de raadsman verzocht verdachte geen langere jeugddetentie op te leggen dan de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf/maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de strafbare feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan negen strafbare feiten. Hij heeft op 9 december 2020 samen met twee anderen de destijds 13-jarige [slachtoffer 4] verkracht. De jongens hebben het slachtoffer naar een woning laten komen en daar aangekomen de deur op slot gedaan. Vervolgens heeft verdachte geweld tegen het slachtoffer gebruikt, haar bedreigd en haar telefoon afgepakt. Verdachte heeft het slachtoffer met zijn medeverdachten gedwongen om hen oraal te bevredigen. De telefoon van het slachtoffer heeft verdachte mee naar huis genomen en dus gestolen. Verdachte en zijn medeverdachten hebben het slachtoffer in een zodanig bedreigende situatie gebracht dat zij zich daar niet aan heeft kunnen onttrekken. Hij heeft aldus zijn eigen lustgevoelens botgevierd en zich niet bekommerd om de gevoelens van het slachtoffer. Verdachte heeft daarbij een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van het jonge slachtoffer. Hij heeft haar samen met anderen seksueel misbruikt en haar behandeld als een gebruiksvoorwerp. Het is een feit van algemene bekendheid dat feiten als deze vaak langdurige en ernstige schade kunnen toebrengen aan de geestelijke gezondheid van een slachtoffer. Uit het verhoor met het slachtoffer blijkt ook dat zij erg bang is geweest.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het maken, in het bezit hebben en het verspreiden via
social mediavan een video met een onmiskenbare seksuele strekking van [slachtoffer 3] . Zij had hiervoor geen toestemming gegeven en was op het moment van het verspreiden van de video slechts 15 jaar oud. Ook heeft verdachte haar bedreigd en heeft hij samen met een ander de AirPods die het slachtoffer op dat moment in haar bezit had, gestolen. Verdachte heeft met zijn handelen de door het slachtoffer aangegeven grenzen volledig genegeerd en geen rekening gehouden met de gevolgen van zijn handelen voor haar. Uit de aangifte van het slachtoffer blijkt ook dat zij heel bang is (geweest) voor verdachte. Verdachte heeft ook nog bedreigd. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zo’n ernstige inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het jonge slachtoffer.
Verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer 1] op 1 maart 2020, waarbij hij het slachtoffer plots in zijn bovenbeen heeft gestoken. Verdachte heeft door zijn handelen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig geschonden. Het slachtoffer heeft – zo blijkt uit de ingediende vordering tot schadevergoeding – een tijdlang fysiotherapie moeten volgen en niet kunnen werken. Daar komt bij dat het een feit van algemene bekendheid is dat slachtoffers van dit soort misdrijven een langere tijd psychische gevolgen hiervan kunnen ondervinden, wat ook is gebleken uit de slachtofferverklaring die namens hem ter zitting is voorgelezen. Bovendien zorgen feiten als de onderhavige voor gevoelens van onveiligheid voor de samenleving in zijn algemeenheid. Dat laatste geldt ook voor het openlijk geweld waar verdachte zich op 12 mei 2020 schuldig aan heeft gemaakt.
Verdachte heeft verder op 21 februari 2020 samen met een ander de tas van [slachtoffer 10] met geweld gestolen door deze uit zijn handen te trekken. Daarmee (en ook met het stelen van de hierboven genoemde telefoon en AirPods) heeft verdachte laten zien geen enkel respect te hebben voor andermans eigendom. Tot slot heeft verdachte op 10 oktober 2020 op een gestolen snorfiets gereden en zich daarmee schuldig gemaakt aan opzetheling.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 23 april 2021 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor mishandeling.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage van 25 april 2021 van M. van Loenen en A.A.M. Smits, kinder- en jeugdpsychiaters, waaruit blijkt dat bij verdachte sprake is van een lichtelijk verstandelijke beperking en een oppositioneel opstandige gedragsstoornis. De psychiaters beschrijven dat verdachte beperkte zelfkennis heeft en niet tot reflectie komt, de empathische vermogens en de gewetensfunctie beperkt zijn, het denken egocentrisch is en de neiging tot onmiddellijke behoeftebevrediging het sociaal gedrag negatief beïnvloedt. Zijn vermogen tot sociaal aangepast functioneren wordt verder ondermijnd door de oppositioneel opstandige gedragsstoornis die hij heeft ontwikkeld in de loop van zijn leven. Verdachte voelt zich daardoor verhoogd aangesproken, is snel geërgerd en boos en verliest dan zijn kalmte, waardoor hij makkelijk ruzie krijgt en agressief kan zijn. Gezien het functioneren van verdachte kan hij zich niet anders gedragen dan zoals hierboven geschetst. De psychiaters concluderen dat de geconstateerde stoornissen aanwezig waren ten tijde van de tenlastegelegde feiten en adviseren verdachte alle feiten verminderd toe te rekenen. De psychiaters achten het risico op herhaling van delinquent (gewelddadig) gedrag zonder behandeling en begeleiding hoog. Als de zedendelicten bewezen worden geacht, achten zij de kans op herhaling van zedendelicten matig tot hoog vanwege de opportunistische neiging tot directe behoefte bevrediging, zonder dat sprake is van een specifiek seksueel profiel.
De psychiaters zijn van mening dat een intensieve, langerdurende, gespecialiseerde behandeling en begeleiding van verdachte noodzakelijk is om het recidiverisico te beperken en voor de zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte. Gezien de aard en ernst van de problematiek in combinatie met de turbulente thuissituatie verwachten de psychiaters onvoldoende effect van een ambulante behandeling. De hulpverleningsgeschiedenis heeft dit ook uitgewezen. Verdachte heeft daarnaast, passend bij zijn problematiek, niet een intrinsieke motivatie tot verandering. Gelet daarop en gelet op het hoge recidiverisico wordt een gedwongen kader door de psychiaters noodzakelijk geacht om de behandeling te borgen. Bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf en een GBM borgen die noodzakelijk geachte behandeling niet. In het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt verdachte wel de kans geboden om buiten detentie tot een optimale ontwikkeling te komen en het recidiverisico te verminderen. De psychiaters adviseren daarom een voorwaardelijke PIJ-maatregel met als voorwaarde dat verdachte zich laat behandelen binnen een drie-milieus-voorziening gespecialiseerd voor jongeren met een licht verstandelijke beperking en gedragsproblemen.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage van 26 april 2021 van P.M.A. van Oss, GZ-psycholoog. De psycholoog komt tot een gelijkluidend advies als de psychiaters.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een rapport van de Raad van 6 mei 2021, waarin de Raad de rechtbank adviseert om aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie en daarnaast een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen onder de algemene en bijzondere voorwaarden zoals genoemd in het rapport. Ter zitting heeft de raadsonderzoeker toegelicht dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel wat betreft de Raad de enige passende maatregel is, omdat de behandelnoodzaak via een ander kader (zoals bijvoorbeeld een GBM) onvoldoende wordt geborgd. Daarnaast adviseert de Raad om WSS de opdracht te geven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden, omdat WSS meer gespecialiseerd is in het toezicht houden op en begeleiden van personen met een lichtelijk verstandelijke beperking.
De rechtbank heeft tot slot kennisgenomen van een rapport van SAVE van 12 mei 2021 en de toelichting ter zitting van de reclasseringsmedewerker, waaruit blijkt dat de reclassering zich aansluit bij het advies van de Raad.
Conclusie
De rechtbank is met de psychiaters en de psycholoog van oordeel dat verdachtes problematiek ook ten tijde van de tenlastegelegde feiten aan de orde was en dat dit de gedragskeuzes van verdachte op dat moment heeft beïnvloed. Naar het oordeel van de rechtbank geldt dit voor alle bewezen verklaarde feiten. De rechtbank concludeert daarom dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte wordt toegerekend.
De op te leggen maatregel en straf
PIJ-maatregel
De rechtbank acht het met de deskundigen noodzakelijk dat verdachte wordt behandeld en begeleid. Behandeling en begeleiding als voorwaarden bij een voorwaardelijke straf zijn – gelet op de problematiek van verdachte en het recidiverisico – ontoereikend om verdachtes ontwikkeling in positieve richting om te buigen. Met de deskundigen acht de rechtbank daarom een meer gedwongen kader nodig. In de hierboven genoemde rapporten hebben de deskundigen de kaders van een GBM en een PIJ-maatregel tegen elkaar afgewogen om tot het meest passende kader te komen. De conclusie van de deskundigen is dat een GBM in het geval van verdachte niet passend is, omdat de noodzakelijke behandeling dan onvoldoende kan worden geborgd. Op het moment dat verdachte de voorwaarden overtreedt, zou verdachte namelijk naar de jeugdgevangenis moeten en dat wordt door alle deskundigen niet wenselijk geacht. De behandelnoodzaak staat voorop en dat kan volgens de deskundigen alleen worden gegarandeerd middels een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel heeft daarnaast ook een grotere kans van slagen, zowel ten gunste van de ontwikkeling van verdachte als om het recidiverisico te verkleinen, aldus de deskundigen. De rechtbank volgt deze bevindingen en adviezen van de deskundigen en acht een GBM – gelet op bovenstaande redenen – ontoereikend. De rechtbank vindt de oplegging van een PIJ-maatregel in dit geval passend. De rechtbank ziet zich daarom vervolgens voor de vraag gesteld of aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van de PIJ-maatregel is voldaan.
Om een PIJ-maatregel op te kunnen leggen, moet zijn voldaan aan de verschillende voorwaarden die in artikel 77s Sr worden genoemd.
Ten eerste moet verdachte een gebrekkige ontwikkeling of stoornis hebben. De psychiaters en psycholoog hebben vastgesteld dat bij verdachte tijdens het plegen van (volgens de psycholoog in ieder geval een deel van) de strafbare feiten sprake was van een lichtelijk verstandelijke beperking en een oppositioneel opstandige gedragsstoornis. Aan de eerste voorwaarde is dus voldaan.
Ten tweede moet het feit waarvoor de maatregel wordt opgelegd een misdrijf zijn waarop
naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld of het
feit moet behoren tot één van de misdrijven omschreven in onder andere artikel 285 Sr. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere misdrijven waarop een gevangenisstraf van vier jaren of meer staan en aan een misdrijf omschreven in artikel 285 Sr,. Er is daarom aan de tweede voorwaarde voldaan.
Ten derde moet de PIJ-maatregel volgens de wet noodzakelijk zijn voor de veiligheid van
andere personen of goederen. Ook aan deze voorwaarde is voldaan, omdat uit de rapporten van de psychiaters en de psycholoog blijkt dat er een hoge kans is dat verdachte opnieuw delinquent (gewelddadig) gedrag zal vertonen en een matig tot hoge kans op herhaling van zedendelicten, als hij niet op de juiste manier zal worden behandeld.
Als laatste moet de PIJ-maatregel in het belang van de ontwikkeling van verdachte zijn.
Gelet op hetgeen hierboven is beschreven ten aanzien van de bevindingen en adviezen van
de psychiaters en de psycholoog is ook aan die voorwaarde voldaan. Aan alle voorwaarden
om een PIJ-maatregel op te kunnen leggen, is dus voldaan.
De rechtbank zal dan ook een voorwaardelijke PIJ-maatregel aan verdachte opleggen met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad en onderschreven door de reclassering. De rechtbank zal een proeftijd van twee jaren verbinden aan de voorwaardelijke PIJ-maatregel.
Toezicht
Anders dan door de Raad en SAVE is geadviseerd, zal de rechtbank SAVE de opdracht geven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden. Ter zitting is door de reclasseringsmedewerker aangegeven dat WSS nog niet op de hoogte is van (het geval van) verdachte en er ook nog geen contact heeft plaatsgevonden tussen SAVE en WSS over een eventuele overdracht. Ter zitting is bovendien besproken dat alle betrokkenen het erover eens zijn dat voor verdachte zo snel mogelijk een plek moeten worden geregeld bij [instelling] te [woonplaats] of een soortgelijke instelling. SAVE heeft hiervoor al contacten gelegd. De rechtbank vreest dat, wanneer er pas na datum vonnis contact gelegd zal worden tussen SAVE en WSS voor een eventuele overdracht, hiermee kostbare tijd verloren gaat. Gelet op de op te leggen voorwaarden, de reeds aanwezige kennis van de zaak en de reeds ingezette acties door de medewerker van SAVE in combinatie met de noodzaak om zo snel mogelijk een plek in [instelling] of een soortgelijke instelling voor verdachte te regelen, geeft de rechtbank de opdracht om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden aan SAVE. Mocht het later in het belang van verdachte blijken te zijn om het toezicht over te dragen aan WSS, dan kan daartoe een verzoek tot wijziging worden ingediend.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Verdachte heeft strafbare feiten gepleegd die gericht zijn tegen de onaantastbaarheid van
personen. De deskundigen hebben de kans dat verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen
ingeschat op hoog. De rechtbank neemt dat oordeel over. Om die reden beveelt de
rechtbank dat de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar
zijn.
Jeugddetentie
Gelet op de aard en ernst van de feiten en straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, zal de rechtbank aan verdachte – naast de voorwaardelijke PIJ-maatregel – een jeugddetentie opleggen voor de duur van 7 maanden (210 dagen), met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Verdachte heeft tot de dag van de uitspraak in totaal 168 dagen in voorarrest doorgebracht, bestaande uit: 163 dagen in het kader van feiten 1 en 2, drie dagen in het kader van feit 5 en twee dagen in het kader van feit 7.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Eventuele overbruggingsperiode
De rechtbank ziet geen ruimte om – zoals door de officier van justitie is gevorderd – een beslissing te nemen over een eventueel vangnet voor verdachte in het geval dat verdachte niet direct uit detentie in [instelling] of een soortgelijke instelling terecht kan. De rechtbank kan enkel meegeven dat, uit alles wat hiervoor is overwogen over de op te leggen straf in combinatie met de voorwaardelijke PIJ-maatregel, volgt dat de rechtbank het starten van de juiste behandeling bij [instelling] of een soortgelijke drie milieus voorziening, direct aansluitend op de op te leggen jeugddetentie, heel erg belangrijk vindt. Een overbruggingsperiode op een andere plek of thuis acht de rechtbank niet in het belang van de ontwikkeling van verdachte.

9.BENADEELDE PARTIJEN

[slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.974,17. Dit bedrag bestaat uit € 1.574,17 aan materiële schade en € 1.400 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 5 en 6 tenlastegelegde.
[slachtoffer 10]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 60,-. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 9 tenlastegelegde.
[slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.107,25. Dit bedrag bestaat uit € 607, 25 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 10 en 11 tenlastegelegde.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
[slachtoffer 1] , [slachtoffer 10] en [slachtoffer 2]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de gevorderde schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
[slachtoffer 1]
De schadepost ‘kleding’
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in dit deel van de vordering, omdat niet, althans onvoldoende is gebleken van een direct verband tussen de gestelde schade en het onder 5 en 6 tenlastegelegde.
De schadepost ‘eigen risico’
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft toewijzing van dit deel van de vordering.
De schadepost ‘gederfde inkomsten’
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in dit deel van de vordering, omdat deze post onvoldoende is onderbouwd en aanhouding van de strafzaak voor aanvulling van die onderbouwing een onevenredige belasting van het strafproces oplevert.
De immateriële schade
De raadsman heeft zich niet tegen toewijzing van (een deel van) de immateriële schade verzet, maar heeft wel verzocht de eventueel toe te kennen schadevergoeding te matigen.
[slachtoffer 10]
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft toewijzing van de vordering.
[slachtoffer 2]
De materiële schade
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij, gelet op de door hem bepleite vrijspraak, niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
De immateriële schade
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij daadwerkelijk letsel heeft opgelopen. De benadeelde partij dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1]
De schadeposten ‘’eigen risico’ en ‘kleding’
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 5 subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. De schade voor zover die betrekking heeft op het eigen risico ter hoogte van in totaal € 385,- en de kleding ter hoogte van € 150,- komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom de vordering op die punten toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 1 maart 2020 tot aan de dag van volledige betaling.
De schadepost ‘gederfde inkomsten’
De rechtbank stelt daarnaast vast dat de beoordeling en vaststelling van (de omvang van) de schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost ‘gederfde inkomsten’ ter hoogte van in totaal € 1.039,17 een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank is van oordeel dat een nadere onderbouwing van deze kostenpost noodzakelijk is om deze voor vergoeding in aanmerking te kunnen laten komen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De immateriële schade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 5 subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. Gelet op wat in vergelijkbare gevallen aan immateriële schadevergoeding wordt toegewezen en de onderbouwing van de vordering, waardeert de rechtbank deze schade op € 750,-. De rechtbank zal het immateriële deel van de vordering tot dat bedrag toewijzen en verdachte veroordelen tot betaling van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 1 maart 2020 tot aan de dag van volledige betaling
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering tot het bedrag van in totaal € 1.285,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 1 maart 2020 tot de dag van volledige betaling. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
[slachtoffer 10]
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 9 bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op
€ 60,- en zal de vordering tot dat bedrag hoofdelijk toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 21 februari 2020 tot de dag van volledige betaling. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
[slachtoffer 2]
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu verdachte van het onder 10 en 11 tenlastegelegde (voor zover dat betrekking heeft op [slachtoffer 2] ) wordt vrijgesproken. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

De vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/307908-19
Bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 30 juni 2020 is aan verdachte een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 20 uren voorwaardelijk opgelegd. De officier van justitie heeft gevorderd deze straf geheel ten uitvoer te leggen. De raadsman heeft zich daartegen verzet en verzocht de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen. Gelet op de straf en maatregel – en de voorwaarden die daaraan zijn verbonden – die zij aan verdachte zal opleggen, acht zij het niet opportuun de werkstraf ten uitvoer te leggen.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141, 240b, 242, 248, 285, 300, 310, 311, 312 en 416van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 3, 5 primair, 6, 8, 10 en 13 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair, 2, 4, 5 subsidiair, 7, 9, 11, 12 en 14 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 primair, 2, 4, 5 subsidiair, 7, 9, 11, 12 en 14 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 primair, 2, 4, 5 subsidiair, 7, 9, 11, 12 en 14 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievan
7 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, te weten 168 dagen tot de uitspraak op 1 juni 2021, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- legt aan verdachte op
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
- bepaalt dat de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen
niet zal worden ten uitvoer gelegd,
tenzijde rechter later anders gelast, op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaren vast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
* meewerkt aan een plaatsing in een drie-milieus-voorziening [instelling] of een soortgelijke instelling, zolang de jeugdreclasseerder dit nodig acht;
* meewerkt aan behandeling gericht op psycho-educatie ten aanzien van zijn LVB-problematiek in combinatie met zijn ODD;
* meewerkt aan behandeling gericht op het vergroten van het inzicht op (seksueel) grensoverschrijdend gedrag;
* meewerkt aan behandeling gericht op agressieregulatie;
* meewerkt aan school dan wel een passende dagbesteding, te bepalen door de
jeugdreclaseerder;
* meewerkt aan behandeling dan wel voorlichting over het gebruik van middelen
en de risico's hiervan, zoals lachgas;
* meewerkt aan eventuele andere behandeling indien nodig, te bepalen door de jeugdreclasseerder;
* gedurende de proeftijd of zoveel korter als het Openbaar Ministerie nodig acht, op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
 [slachtoffer 4] , geboren op [2007] te [geboorteplaats] (Macedonië);
 [slachtoffer 6] , geboren op [2004] te [geboorteplaats] ;
 [slachtoffer 7] , geboren op [2005] te [geboorteplaats] ;
 [slachtoffer 8] , geboren op [2002] te [geboorteplaats] ;
 [slachtoffer 1] , geboren op [2000] te [geboorteplaats] ;
 [slachtoffer 10] , geboren op [2004] te [geboorteplaats] en
 [slachtoffer 3] , geboren op [2004] in Afghanistan;
- geeft aan Samen Veilig Midden Nederland, regio Flevoland de opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 1.285,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2020 tot de dag van volledige betaling;
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] wat betreft het meer gevorderde af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat
€ 1.285,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met nul (0) dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 10]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 10] geheel toe tot een bedrag van € 60,-;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 10] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2020 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 10] aan de Staat € 60,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2020 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met nul (0) dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
  • verklaart [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/307908-19
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.C. Kool, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. D.S. Terporten-Hop en mr. A.A.M. Elzakkers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Carbo griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 juni 2021.
Mr. D.S. Terporten-Hop en mr. A.A.M. Elzakkers zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
16/321385-20
feit 1
primair
hij op of omstreeks 9 december 2020 te Lelystad, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, door geweld of één of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of één of meer andere feitelijkhe(i)d(en), immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader(s)
- met [slachtoffer 4] afgesproken en haar naar een woning (gelegen aan de [adres]
) laten komen en/of
- toen die [slachtoffer 4] in de woning (gelegen aan de [adres] ) was de
(achter)deur waardoor zij naar binnen is gekomen op slot gedaan en/of een getalsmatig en/of fysiek (vanwege een leeftijdsverschil) overwicht gecreëerd in die woning waardoor die [slachtoffer 4] zich niet aan die situatie kon onttrekken en/of
- dreigende taal geuit tegen die [slachtoffer 4] en/of
- die [slachtoffer 4] vastgepakt aan haar kleding en/of opgetild en/of tegen een muur gedrukt en/of
- een gebalde vuist in de richting van het hoofd van die [slachtoffer 4] gehouden en/of
- de telefoon van die [slachtoffer 4] uit haar zak en/of hand(en) gepakt en/of tegen die [slachtoffer 4] gezegd dat zij deze pas terug krijgt als zij hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) zou pijpen en/of
- meermalen, althans éénmaal, tegen die [slachtoffer 4] gezegd dat zij hem, verdachte, en/of zijn medader(s) moest pijpen en/of zijn/hun ballen in haar mond moest nemen en/of
- terwijl die [slachtoffer 4] hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) aan het pijpen was, haar hand op zijn/hun penis gelegd en/of haar hoofd vastgepakt en bewogen en/of
- tegen die [slachtoffer 4] gezegd ‘ik ben gek in mijn hoofd. Als ik mijn naam ergens hoor dan ben je de lul. Dan maak ik je af’, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, [slachtoffer 4] (geboren op [2007] ) heeft/hebben gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 4] , te weten het brengen en/of houden van zijn/hun penis(sen) en/of ballen in de mond van die [slachtoffer 4] ;
subsidiair
hij op of omstreeks 9 december 2020 te Lelystad, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met [slachtoffer 4] , geboren op [2007] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft/hebben gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 4] , te weten het brengen en/of houden van zijn/hun penis(sen) en/of bal(len) in de mond van [slachtoffer 4] ;
feit 2
hij op of omstreeks 9 december 2020 te Lelystad, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een iPhone, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 4] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 3
hij op of omstreeks 26 mei 2018 te Lelystad, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door
- die [slachtoffer 5] terwijl zij fietste aan te spreken/roepen en/of
- ( vervolgens nadat die [slachtoffer 5] was gestopt) met meerdere perso(o)n(en) (rond)om die [slachtoffer 5] en/of de fiets waarop die [slachtoffer 5] zat (heen) te gaan staan en/of
- die [slachtoffer 5] (vervolgens) onverhoeds meermalen, althans éénmaal, en met meerdere personen tegelijk te betasten aan haar (met kleding bedekte) been en/of geslachtsdeel en/of te betasten aan en/of te knijpen in haar (met kleding bedekte) borst(en) en/of bil(len), die [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het betasten van haar (met kleding bedekte) bovenbeen en/of billen en/of borst(en) en/of geslachtsdeel;
feit 4
hij op of omstreeks 12 mei 2020 te Lelystad openlijk, te weten, op de Gooimeerstraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] door een of meerder malen
- op/tegen het hoofd althans het lichaam van die [slachtoffer 7] te slaan en/of te stompen en/of
- ( met kracht) die [slachtoffer 8] en/of die [slachtoffer 7] en/of die [slachtoffer 6] te duwen en/of op de grond te gooien en/of
- op/tegen het (boven)lichaam van die [slachtoffer 8] te slaan en/of te stompen;
feit 5
primair
hij op of omstreeks 1 maart 2020 te Lelystad, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen voornoemde [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, in het (boven)been, althans het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 1 maart 2020 te Lelystad, althans in Nederland, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 1] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in het (boven)been te steken en/of snijden, terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten een steekwond en/of een snijwond en/of letsel waarvoor meerdere hechtingen nodig waren om de wond te dichten en/of een blijvend litteken op het (boven)been voor voornoemde [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
feit 6
hij op of omstreeks 1 maart 2020 te Lelystad, althans in Nederland, openlijk, te weten op/aan de Promesse, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] door voornoemde [slachtoffer 1] tegen het hoofd en/of de buik en/of de rug, althans het lichaam, te slaan/stompen en/of te schoppen/trappen;
feit 7
hij op of omstreeks 10 oktober 2020 te Lelystad, een goed, te weten een snorfiets heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
feit 8
hij in of omstreeks de periode van 3 december 2020 tot en met 4 december 2020 te Lelystad
een telefoon (merk Huawei, type Xiaomi Redmi 6, IMEI [IMEI nummer] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 9] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
16-051996-21
feit 1
hij op of omstreeks 21 februari 2020 te Lelystad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een tas (merk Louis Vuitton, kleur zwart/grijs geblokt), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 10] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 10] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op
heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door voornoemde tas vast te pakken en/of over het hoofd van die [slachtoffer 10] te proberen te trekken en/of uit de handen van die [slachtoffer 10] te trekken/grissen;
feit 2
primair
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 februari 2020 tot en met 19 juni 2020 te Lelystad en/of elders in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad, smaadschrift en/of openbaring van een geheim [slachtoffer 2] en/of een onbekend gebleven persoon heeft gedwongen tot afgifte van een geldbedrag van 100 euro, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 2] en/of aan een derde toebehoorde door meermalen tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat hij, verdachte, geld wilde en dat hij anders een filmpje waarop die [slachtoffer 2] (deels) naakt te zien is, zou verspreiden;
subsidiair
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 februari 2020 tot en met 19 juni 2020 te Lelystad en/of elders in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad, smaadschrift en/of openbaring van een geheim [slachtoffer 2] en/of een onbekend gebleven persoon te dwingen tot de afgifte van één of meerdere geldbedrag(en), welke geheel of ten dele aan die [slachtoffer 2] en/of aan een derde toebehoorde, meermalen tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd dat hij, verdachte, geld wilde en dat hij anders een filmpje waarop die [slachtoffer 2] (deels) naakt te zien is, zou verspreiden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 februari 2020 tot en met 19 juni 2020 te Lelystad en/of elders in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een ander, te weten [slachtoffer 2] , door bedreiging met smaad en/of smaadschrift gericht tegen die [slachtoffer 2] , te dwingen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten het niet doen van aangifte bij de politie en/of het niet geven van een grote mond, meermalen, althans éénmaal tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd dat die [slachtoffer 2] geen aangifte moest doen bij de politie en/of dat die [slachtoffer 2] geen grote mond tegen hem, verdachte, mocht hebben en dat hij anders een filmpje waarop die [slachtoffer 2] (deels) naakt te zien is, zou verspreiden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 3
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2020 t/m 15 maart 2020 te Lelystad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, earpods en/of een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 4
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 3 juli 2020 te Lelystad en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, een afbeelding en/of gegevensdragers, bevattende afbeeldingen te weten een video en/of een mobiele telefoon met daarop een video van seksuele gedragingen, waarbij een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, te weten [slachtoffer 3] (geboren op [2004] ), is betrokken heeft vervaardigd en/of verspreid door deze video via Whatsapp en/of Instagram en/of Snapchat aan één of meer anderen te versturen en/of in bezit heeft gehad welke seksuele gedragingen – zakelijk weergegeven - bestonden uit: het met de hand betasten en/of aanraken van de (ontblote) billen van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en/of het geheel of gedeeltelijk naakt poseren/filmen van/door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt waarbij deze persoon een (erotisch getinte) houding aanneemt en/of (waarna) door het camerastandpunt en/of de
wijze van kleden van deze persoon en/of de uitsnede van de video nadrukkelijk de (ontblote) billen van die persoon in beeld gebracht worden, (waarbij) de afbeelding (aldus) (telkens) een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en/of strekt tot seksuele prikkeling
( [naam] .mp4);
feit 5
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 februari 2020 tot en met 3 juli 2020 te Lelystad en/of elders in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een ander, te weten [slachtoffer 3] , door bedreiging met smaad en/of smaadschrift gericht tegen die [slachtoffer 3] , te dwingen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten het niet doen van aangifte bij de politie en/of het niet stoer doen tegen hem, verdachte, meermalen, althans éénmaal tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd dat die die [slachtoffer 3] geen aangifte moest doen bij de politie en/of dat die [slachtoffer 3] niet stoer moet doen tegen hem, verdachte, en dat hij anders een filmpje waarop (het lichaam van) die [slachtoffer 3] (deels) naakt te zien is, zou verspreiden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 6
hij in of omstreeks de periode van 3 juni 2020 tot en met 3 juli 2020 te Lelystad en/of elders in Nederland, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door die [slachtoffer 3] op 3 juni 2020 op school op te wachten met één of meer andere perso(o)n(en) en/of door via Snapchat aan die [slachtoffer 3] te sturen:
- ‘ Ik ga jou doodmaken als ik jou zie’
en/of
door in een spraakbericht tegen [H] te zeggen:
- ‘ Maak gg met mij en [slachtoffer 3] . Nu. Ga haar. Doodmaken’ en/of ‘Ik ga die chicky de
kanker in slaan’ en/of ‘Ik ga al haar tanden eruit slaan’.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 5 maart 2021, genummerd 20210305.1200.4366 (onderzoek Oceaan) opgemaakt door politie Midden-Nederland, dienst regionale recherche, doorgenummerd pagina 1 tot en met pagina 249. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 20.
3.Pagina 21.
4.Pagina 22.
5.Pagina 23.
6.Pagina 24.
7.Pagina 25.
8.Pagina 27.
9.Pagina 215.
10.Pagina 216.
11.Pagina 244.
12.Pagina 243.
13.Pagina 245.
14.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 14 mei 2020, met onderzoeksnummer MD2R020116 (onderzoek Horsham) opgemaakt door politie Midden-Nederland, district Flevoland, basisteam Lelystad/Zeewolde, doorgenummerd pagina 1 tot en met pagina 307. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
15.Pagina 30.
16.Pagina 31.
17.Pagina 32.
18.Pagina 101.
19.Pagina 102.
20.Pagina 82.
21.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 12 oktober 2020, genummerd 2020330244 opgemaakt door politie Midden-Nederland, district Flevoland, basisteam Lelystad/Zeewolde, doorgenummerd pagina 1 tot en met pagina 41. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
22.Pagina 13.
23.Pagina 14.
24.Pagina 15.
25.Pagina 23.
26.Pagina 26.
27.Pagina 27 en de foto in de bijlage op pagina 29.
28.Pagina 58 en de foto in de bijlage op pagina 60.
29.Een geschrift, te weten een letselverklaring van GGD Flevoland, bladzijde 3.
30.Pagina 71.
31.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 4 juli 2020, met onderzoeksnummer MD2R020067 (onderzoek Glossop) opgemaakt door politie Midden-Nederland, districtsrecherche Flevoland, doorgenummerd pagina 1 tot en met pagina 154. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
32.Pagina 1.
33.Pagina 3.
34.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 25 januari 2021, genummerd 2020225056 opgemaakt door politie Midden-Nederland, district Flevoland, basisteam Lelystad/Zeewolde, doorgenummerd pagina 1 tot en met pagina 157. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
35.Pagina 1.
36.Pagina 2.
37.Pagina 80.
38.Pagina 81.
39.Pagina 47.
40.Pagina 50.
41.Pagina 80.
42.Pagina 81.
43.Pagina 115 en de fotobijlage op pagina 117 en 118.
44.Pagina 121.
45.Pagina 105 en 106.
46.Pagina 121.
47.Pagina 122.