4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 3
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte één van de jongens is die [slachtoffer 5] op 26 mei 2018 heeft aangerand. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het onder 3 tenlastegelegde.
Vrijspraak feit 5 primair
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de primair tenlastegelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] heeft begaan. Op grond van algemene ervaringsregels en de uiterlijke verschijningsvorm kan niet worden gesteld dat het steken in het bovenbeen de aanmerkelijke kans in het leven roept dat die ander, in dit geval aangever [slachtoffer 1] , hierdoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de onder 5 primair ten laste gelegde poging zware mishandeling.
Vrijspraak feit 6
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte samen met anderen op 1 maart 2020 aangever [slachtoffer 1] heeft geslagen en/of geschopt. Aangever heeft namelijk specifiek verklaard dat hij niet met verdachte heeft gevochten. Volgens aangever heeft verdachte hem wel gestoken, maar was dat na afloop van het gevecht. De rechtbank acht de verklaring van aangever betrouwbaar en volgt deze dan ook. Dat maakt dat er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 6 tenlastegelegde openlijke geweldpleging. De rechtbank spreekt verdachte daarvan vrij.
Vrijspraak feit 8
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de telefoon van [slachtoffer 9] heeft gestolen. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het onder 8 tenlastegelegde.
Vrijspraak feit 10
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte aangeefster [slachtoffer 2] heeft afgedreigd, geprobeerd af te dreigen en/of geprobeerd te dwingen iets te doen, niet te doen en/of te dulden. Op basis van het procesdossier kan de rechtbank enkel vaststellen dat er een video van [slachtoffer 2] , waarop zij deels naakt te zien is, is gaan circuleren op
social media. De verdere feitelijke gang van zaken en een mogelijke betrokkenheid van verdachte hierbij kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld.
Er zijn berichten op
social mediagestuurd door iemand met de naam ‘ [naam] ’, maar verdachte ontkent dat hij dit was. Uit het dossier blijkt ook niet dat het daadwerkelijk verdachte was die de berichten heeft verstuurd. Daar komt bij dat uit de berichten niet kan worden opgemaakt dat aangeefster of een vriend van haar is gedwongen tot het betalen van
€ 100,- omdat anders voornoemde video zou worden verspreid. Evenmin volgt uit die berichten dat tegen aangeefster is gezegd dat zij geen aangifte moet doen en/of geen grote mond moet geven tegen verdachte, omdat hij de video anders zou verspreiden. [slachtoffer 3] heeft weliswaar verklaard dat zij de betreffende video heeft ontvangen, maar kan niet met zekerheid zeggen dat zij dit van verdachte heeft gekregen. Ook blijkt uit haar verklaring niet dat zij uit eigen waarneming heeft vernomen dat een vriend van [slachtoffer 2] € 100,- heeft betaald voor het verwijderen van de video en/of dat [slachtoffer 2] door verdachte is verteld dat zij geen aangifte moest doen en/of een grote mond moest geven. Aangezien verdachte het tenlastegelegde ontkent, resteert dan enkel de aangifte van [slachtoffer 2] en dat is volgens de wet onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het onder 10 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde.
Vrijspraak feit 13
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte aangeefster [slachtoffer 3] heeft geprobeerd te dwingen geen aangifte te doen bij de politie en om niet stoer tegen hem te doen, omdat hij anders een video van [slachtoffer 3] waarop zij deels naakt te zien is, zou verspreiden. De rechtbank kan op basis van het procesdossier enkel vaststellen dat er een video van [slachtoffer 3] waarop zij deels naakt te zien is, is gaan circuleren op
social media. De verdere feitelijke gang van zaken en een mogelijke betrokkenheid van verdachte hierbij kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld. Er zijn berichten op
social mediagestuurd door iemand met de naam ‘ [naam] ’, maar verdachte ontkent dat hij dit was. Uit het dossier blijkt ook niet dat het daadwerkelijk verdachte was die de berichten heeft verstuurd. Daar komt bij dat uit de berichten niet volgt dat aangeefster geen aangifte moest doen en/of niet stoer moest doen, omdat anders voornoemde video zou worden verspreid. Aangezien verdachte het tenlastegelegde ontkent, resteert alleen de aangifte van [slachtoffer 3] en dat enkele bewijsmiddel is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het onder 13 tenlastegelegde.
Bewijsmiddelen feiten 1 en 2
[slachtoffer 4]is op 16 december 2020 als getuige gehoord. Zij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
V: Waar is het gebeurd?
A: Bij [medeverdachte 1] thuis. Dit is de [adres] in [woonplaats] . Dat was vorige week woensdag (
gelet op de datum van het verhoor begrijpt de rechtbank: 9 december 2020)gebeurd.[medeverdachte 1] stuurde mij een chatbericht via Snapchat om mij uit te nodigen om te komen eten. Ik ging daarheen. Toen ik in de woning kwam deed [medeverdachte 1] de achterdeur op slot en dat vond ik eigenlijk wel vreemd. We waren in de woonkamer toen ik geluiden hoorde komen uit een andere kamer. Ik dacht wat is dit nou weer en toen kwamen die andere 2 jongens dus tevoorschijn.[verdachte] begon grapjes te maken en mij bang te maken. Echt naar mij gericht en zomaar uit het niets. Hij was een beetje agressief. En toen ineens tilde hij mij op. Hij pakte mij aan mijn jas boven bij mijn borst vast.Ik was bang dat ze mij in elkaar zouden slaan. Hij kwam ook zo dichtbij en trok zijn vuist op alsof hij mij een vuistslag wilde geven. En toen ging het over mijn telefoon en die moest ik geven aan [verdachte] . Hij pakte gewoon mijn telefoon uit mijn zak. Ik probeerde dat nog te voorkomen en hield hem ook vast. Ineens zei [verdachte] dat ik iemand moest pijpen en dat ik dan mijn telefoon terug zou krijgen. Dat zei hij een paar keer. Ik zei ik kies [medeverdachte 1] dan. Eerst zei ik nog een paar keer dat ik het niet wilde doen maar uiteindelijk deed ik het toch uit angst. [verdachte] en die onbekende jongen stonden op en deden alsof ze weg gingen rennen met mijn telefoon. Eigenlijk staat alles op die telefoon dus ik wilde die telefoon niet kwijt. Dus toen deed ik het maar. [medeverdachte 1] deed zijn knoopje los en deed de broek een beetje losser en naar beneden.Ik ben op mijn knieën gaan zitten. Dat deed ik uit mijzelf. Ik luisterde maar gewoon. Je weet maar nooit, straks ben je dood. Terwijl ik het niet eens wilde. Eerst had ik zijn piemel vast met mijn hand. [medeverdachte 1] hielp mij daarbij. Hij bracht mijn hand bij zijn piemel. Toen ging ik er met mijn mond naar toe. Die andere 2 jongens stonden ook steeds toe te kijken.
V: Je hebt de piemel in je mond genomen en je bent een paar keer heen en weer gegaan. Heb je verder nog iets gedaan?
A: Nee het was met mijn mond.
V: Hoe weet je dat die jongens toekeken?
A: Het was wel donker maar je kon ze wel zien staan. Ik zat op mijn knieën op de grond, [medeverdachte 1] zat op een stoel en de jongens stonden bij een muurtje. [medeverdachte 1] ging staan omdat het even stopte. [verdachte] kwam er ook bij staan en zei tegen mij dat ik hem ook moest pijpen. Mijn hoofd werd een beetje geduwd door [verdachte] en ik kreeg een beetje begeleiding hierbij. [verdachte] zei ook wel wat ik moest doen. Het ging toen een beetje om de beurt. Dus steeds afwisselend tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] . Ze begeleidden mij gewoon een beetje. Hoe ik het moest doen enzo. Ze zeiden dat ik moest likken en dat ik ballen moest zuigen ofzo.
V: Wie zijn ballen heb je gezogen?
A: Van [medeverdachte 1] en van [verdachte] .
V: Even voor onze duidelijkheid, van wie weet jij dan dat je aan ballen moest zuigen?
A: Eigenlijk zeiden ze het allebei. Het ging om de beurt. Die derde jongen liep op enig moment ook even naar de badkamer. [verdachte] ging toen op de stoel zitten en kwam toen ook klaar in mijn mond. Ik tufte het sperma uit. Toen de derde jongen terug kwam zei hij dat hij ook wel wilde. [verdachte] zei tegen mij dat ik hem ook moest pijpen.
V: Dan pijp je de derde jongen dus?
A: Nou ik was eerst nog even bezig met [medeverdachte 1] . Ik moest ook met hem naar de badkamer en daar moest ik hem nog even doen. Dan komt de derde jongen ook naar de badkamer. De derde jongen duwde met zijn hand op mijn achterhoofd om mijn hoofd te bewegen. Ik kokhalsde hier best wel heel vaak door.
V: Waar waren [verdachte] en [medeverdachte 1] ?
A: Ze waren er nog wel even bij maar volgens mij liepen ze een beetje heen en weer tussen de slaapkamer en woonkamer. Ik heb toen nog tegen die derde jongen gezegd van mag ik alsjeblieft stoppen en toen zei hij: "Nog heel even."
V: Hoe is het gestopt met die derde jongen?
A: Volgens mij was hij er gewoon een beetje klaar mee. Ik mocht stoppen. Hij bewoog met zijn lijf naar achter en deed zijn broek weer aan. Ik stond op en liep de badkamer uit. De achterdeur waardoor ik naar binnen kwam was al wel open. Er werd gezegd dat mijn telefoon ergens lag maar daar lag hij niet meer.Ik herinner mij nu ineens dat [verdachte] nog tegen mij zei die woensdag in het huis: "Ik ben gek in mijn hoofd, je weet niet wie ik ben. Als ik ergens mijn naam hoor dan ben je de lul." Iets van dat hij mij zou afmaken.
[medeverdachte 1]is als verdachte gehoord. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
We waren in de woning aan de [adres] . Ik was met [verdachte] in de woning. Toen is er een andere jongen naar de woning gekomen en die heet [medeverdachte 2] . Vanaf mijn telefoon zijn er meisjes berichten gestuurd en gevraagd om te komen. Uiteindelijk heeft een meisje gereageerd en die kwam. Dat is [slachtoffer 4] dus. Toen ze binnenkwam heb ik de deur op slot gedraaid. [verdachte] en [medeverdachte 2] kwamen vervolgen tevoorschijn. We zaten in de woonkamer. [medeverdachte 2] zat links van mij en [verdachte] en [slachtoffer 4] zaten in de vensterbank. [verdachte] ging haar een beetje bang maken. Ik heb nog gezien dat [verdachte] haar tilde. Ik zag dat zij trilde. Toen op een gegeven moment wilde hij echt haar telefoon stelen. Ik zag dat hij de telefoon van haar afpakte. Ik zag dat hij dat deed terwijl [slachtoffer 4] de telefoon in haar hand had. [slachtoffer 4] zei dat ze de telefoon terug wilde. Ik hoorde dat [verdachte] zei "als je die telefoon wil dan moet je een van ons pijpen". [verdachte] stopte de telefoon in zijn zak. Toen zei [slachtoffer 4] oke dan doe ik het wel bij [medeverdachte 1] . [verdachte] stuurde er echt op aan. Hij zei "He man doe je broek naar beneden". Ik deed dat. Toen begon ze te pijpen.’. [slachtoffer 4] begon toen ook [verdachte] te pijpen. Ik ben toen de kamer weer ingegaan waar [verdachte] zich liet pijpen. Ik hoorde ook dat [slachtoffer 4] geluid maakte dat ze ging stikken. Ik hoorde [verdachte] zeggen: "he [medeverdachte 2] , jij moet je ook laten pijpen". [verdachte] was klaargekomen in de mond van [slachtoffer 4] en ik hoorde [slachtoffer 4] zeggen dat ze zich niet goed voelde, moest kotsen, ze voelde zich misselijk. Ze was naar de badkamer gegaan en ze was daar met [medeverdachte 2] bezig. Ik liep [slachtoffer 4] nog achterna, maar ze was al in de badkamer. [verdachte] liep ook naar de badkamer. Hij klopte op de deur en de deur werd open gedaan door [medeverdachte 2] . Wij zagen toen dat [slachtoffer 4] bezig was met [medeverdachte 2] . Ik hoorde [slachtoffer 4] vragen "waar is mijn telefoon, waar is mijn telefoon". De jongens zeiden "ik heb m niet".
V: [slachtoffer 4] vertelde dat er ook was gezegd dat ze aan ballen moest zuigen. Wat kan je daarover verklaren?
A: Dat kan zo zijn.
0: Jij zegt wel [verdachte] was klaargekomen in haar mond. Hoe weet je dat?
A: Ik hoorde dat [slachtoffer 4] bijna stikte en ik hoorde haar zeggen ben je nu klaar gekomen in mijn mond?
V: Heb je het pijpen ook gezien tussen [slachtoffer 4] en [verdachte] ?
A: Ja
[medeverdachte 2]is als verdachte gehoord. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Ik kreeg een berichtje van [medeverdachte 1] dat ik moest komen. Toen kwam er een meisje, die werd ook bericht.Ze kwam binnen. Toen op gegeven moment gebeurde het gewoon. Toen trok ik mijn ding er uit. Ze ging een keer heen en weer en toen ben ik weggelopen. Even later ging ik met haar naar de badkamer en daar is ze verder gegaan. Ze vroeg of ze mocht stoppen.
V: Toen gebeurde het gewoon en trok dat ding eruit, wat bedoel je daarmee?
A: Ja je lul.
V: En het toen gebeurde het gewoon?
A: Toen begon ze me te pijpen. Ik dacht nu kan het. Ik dacht toen niet aan haar situatie.
V: Waar merkte je aan dat ze het niet wilde?
A: Gewoon hoe ze deed. Ik zie dat gewoon, ze vond het niet fijn. Ze vroeg ook een keer of ze mocht stoppen.
Verdachteheeft ter terechtzitting van 18 mei 2021 onder andere het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik zag dat [slachtoffer 4] [medeverdachte 1] aan het pijpen was. Ik ben er bij gekomen en toen heeft zij mij ook gepijpt. Ik ben volgens mij in haar mond klaargekomen. Daarna ging ze met [medeverdachte 2] naar de badkamer en heeft ze hem ook gepijpt. U, voorzitter, vraagt mij of het klopt dat ik [slachtoffer 4] op 9 december 2020 heb opgetild en tegen de muur heb gezet. Dat klopt. Het klopt ook dat ik toen haar iPhone heb gestolen.
Bewijsoverweging feiten 1 en 2
Uit bovenstaande bewijsmiddelen blijkt de volgende feitelijke gang van zaken. Aangeefster is op 9 december 2020 naar de woning aan de [adres] gegaan. In die woning waren verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] al aanwezig. Zodra aangeefster binnen was, heeft medeverdachte [medeverdachte 1] de deur op slot gedraaid. Verdachte begon aangeefster bang te maken en was agressief. Hij heeft aangeefster opgetild en tegen de muur gedrukt. Ook heeft hij een gebalde vuist in de richting van haar hoofd gehouden. Vervolgens heeft verdachte de telefoon van aangeefster afgepakt en tegen haar gezegd dat ze die pas terug zou krijgen als ze hem en/of de medeverdachten zou pijpen. Aangeefster heeft meerdere keren aangegeven dat ze dit niet wilde, maar heeft verdachte en zijn medeverdachten uiteindelijk uit angst toch gepijpt. Zij heeft eerst medeverdachte [medeverdachte 1] gepijpt en toen kwam verdachte erbij en zei tegen haar dat ze hem ook moest pijpen. Verdachte duwde haar hoofd en zei wat ze moest doen. Ze heeft toen afwisselend medeverdachte [medeverdachte 1] en verdachte oraal bevredigd, terwijl zij haar vertelden wat ze moest doen. Vervolgens heeft verdachte tegen haar gezegd dat ze ook medeverdachte [medeverdachte 2] moest pijpen. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft toen zijn hand op haar achterhoofd geduwd om haar hoofd te bewegen. Toen het klaar was, heeft aangeefster nog gezocht naar haar telefoon, maar die niet gevonden. De deur was ondertussen wel weer van het slot en aangeefster is weggegaan. Verdachte heeft die dag ook nog onder meer tegen aangeefster gezegd dat hij haar zou afmaken en dat ze ‘de lul’ is als hij zijn naam ergens hoort.
Gelet op de hierboven beschreven feitelijke gang van zaken, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich samen met de medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan verkrachting in de zin van artikel 242 Sr. Op grond van dat artikel is er sprake van verkrachting als iemand is gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, waaronder ook het dwingen tot orale seks wordt begrepen. De dwang moet van dien aard zijn dat de ander zich naar redelijke verwachting niet tegen de seksuele handelingen heeft kunnen verzetten of door toedoen van de verdachten in een zodanig bedreigende situatie is gebracht dat deze zich daaraan niet heeft kunnen onttrekken.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben verdachte en zijn medeverdachten een zodanig bedreigende situatie gecreëerd dat aangeefster zich niet aan de seksuele handelingen heeft kunnen onttrekken. Verdachte en zijn medeverdachten waren met zijn drieën en waren destijds 16 en 18 jaar oud. Aangeefster was alleen en pas 13 jaar oud. Zij werd afhankelijk gemaakt van het handelen van de jongens, doordat zij de deur op slot hadden gedraaid en doordat verdachte de telefoon van aangeefster had afgepakt. Verdachte heeft daarnaast geweld tegen aangeefster gebruikt en dreigende taal tegen haar geuit. Ook hebben de jongens haar verteld wat ze moest doen en haar fysiek daartoe bewogen.
De verklaring van verdachte dat aangeefster de jongens vrijwillig oraal heeft bevredigd, volgt de rechtbank niet. Aangeefster heeft verklaard dat zij dit niet wilde en dat zij dit meerdere malen kenbaar heeft gemaakt. Ook de medeverdachten hebben verklaard dat zij doorhadden dat aangeefster niet wilde en dat zij bang was. Aangeefster heeft naar het oordeel van de rechtbank een geloofwaardige verklaring afgelegd over de gang van zaken op 9 december 2020. Haar verklaring vindt bovendien steun in andere stukken in het dossier, te weten: de getuigenverklaring van [slachtoffer 9] , waaruit blijkt dat aangeefster de dag nadat het was gebeurd, huilend naar haar toe is gekomen en heeft verteld dat ze door verdachte is gedwongen om hem te pijpen (pagina’s 82 t/m 88 van het procesdossier); het bij die verklaring gevoegde gesprek tussen haar en medeverdachte [medeverdachte 1] , waarin hij onder meer zegt dat aangeefster helemaal trilde en het echt niet leuk vond (pagina’s 89 t/m 93 van het procesdossier); en het proces-verbaal van herkenning van verdachte van 15 december 2020, waaruit volgt dat aangeefster moest huilen toen haar een foto van verdachte werd getoond (pagina’s 42 en 43 van het procesdossier). Gelet op dit alles acht de rechtbank de verklaring van verdachte ongeloofwaardig en schuift de rechtbank deze terzijde.
De rechtbank acht daarmee de onder feit 1 tenlastegelegde verkrachting in vereniging wettig en overtuigend bewezen.
Daarnaast acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de telefoon van aangeefster heeft gestolen, zoals onder 2 ten laste is gelegd. De rechtbank zal verdachte daarbij partieel vrijspreken van het medeplegen van de diefstal, nu dit niet blijkt uit het dossier.
Bewijsmiddelen feit 4
[medeverdachte 3]is op 14 mei 2020 als verdachte gehoord. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
V: Hoe zag jouw dag er dinsdag (
gelet op de datum van het verhoor begrijpt de rechtbank: 12 mei 2020)uit?
Ik kreeg van [C] via Snapchat een berichtje. In dit berichtje stond dat hij met mij wilde vechten en dat hij mij ging slaan. Ik ben gaan lopen met [medeverdachte 4] . We kwamen drie andere jongens tegen. [D] , [verdachte] en [E] . Ik kwam ze tegen bij de [naam] . Ze zeiden tegen mij dat ze ook ruzie hadden met [C] en dat hij in de buurt zou zijn. Zij zouden met hem willen vechten. Wij zijn naar de Gooimeerstraat gegaan. Daar was [C] . Toen we bij [C] aankwamen zeiden [verdachte] , [D] en [E] dat ze toch geen ruzie hadden met [C] , maar met ons. Ik werd aangevallen door [C] en [D] . Ze sloegen mij op mijn gezicht.[C] sloeg mij met een vuist in mijn gezicht en op mijn hoofd. [D] sloeg mij ook met zijn vuist. Hij sloeg mij meerdere keren. Ik kreeg knietjes tegen mijn tand aan. Dit deed [C] . Ik voelde pijn aan mijn tand en in mijn gezicht.
V: Je broer kwam er vervolgens aan. En toen?
A: Hij kwam naar mij toegelopen of gerend. [verdachte] viel [getuige] aan, samen met [E] en [F] . Ik werd op de grond gegooid door [D] en [C] . Ik pakte [C] bij zijn jas en heb hem ook naar de grond getrokken. Hierdoor viel hij ook. Ik zag dat [getuige] nog steeds in elkaar werd geslagen door [verdachte] en [F] en [E] .
[medeverdachte 4]is op 13 mei 2020 als verdachte gehoord. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Bij de school [naam] was [verdachte] met [D] en [E] . Ik, [verdachte] , [medeverdachte 3] , [D] en [E] zijn die kant op gegaan. Daar stond [C] met [F] .Daar begon het gesprek tussen [medeverdachte 3] en [C] . Ik stond ernaast. Op een gegeven moment zag ik dat [C] [medeverdachte 3] sloeg met een vuist in het gezicht van [medeverdachte 3] . Ik zag dat [medeverdachte 3] in elkaar dook en op dat moment pakte [verdachte] mij. Hij gooide mij op de grond en [D] , [E] , [C] en [F] vielen toen [medeverdachte 3] aan. Ik lag op de grond en werd door [verdachte] op mijn hoofd geslagen. Ik heb [verdachte] teruggeslagen en kon daardoor opstaan en ik ben daarop weggerend. Ik zag nog wel dat de broer van [medeverdachte 3] aan kwam lopen. Dat is [getuige] dus. En toen ik weg liep kon ik nog net zien dat [getuige] probeerde iedereen uit elkaar te halen en dat hij op de grond werd gegooid.
[getuige]is op 13 mei 2020 als getuige gehoord. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Op een gegeven moment zei [G] : “Het lijkt wel of jouw broertje ruzie heeft.” Daarop ben ik gaan kijken want ik wil niet dat [medeverdachte 3] in de problemen komt. Ik heb toen mijn auto gepakt en ben naar de plek gegaan waar de ruzie vermoedelijk plaats zou vinden. Toen ik aankwam toen waren ze aan het stoeien of vechten. Ik wilde de jongens uit elkaar halen. Ik heb [medeverdachte 3] er tussenuit getrokken. Op dat moment werd ik aangevallen door drie jongens. Ik kwam op de grond terecht.
Verdachteheeft ter terechtzitting van 18 mei 2021 onder andere het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
U, voorzitter, vraagt mij of ik nog kan herinneren wat er op 12 mei 2020 aan de Gooimeerstraat is gebeurd. [C] had ruzie met [medeverdachte 3] . Er is toen een vechtafspraak gemaakt bij de school [naam] . Ik was met [C] , [D] , [F] en [E] . Wij gingen met zijn vijven naar de afgesproken plek. Wij zijn daar met zo’n grote groep heen gegaan, omdat wij er rekening mee hielden dat er zou worden gevochten. De andere groep bestond onder andere uit [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [getuige] . [D] heeft [medeverdachte 3] gevloerd. Ik heb [medeverdachte 4] naar de grond gewerkt. Ik ben toen naar [getuige] gegaan en heb samen met [D] met hem gevochten. Ik heb [getuige] geslagen.
Bewijsmiddelen feit 5 subsidiair
[aangever 1]heeft aangifte gedaan. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Op 1 maart 2020 om ongeveer 01.45 uur aan de Promesse te Lelystad zag ik een groepje jongeren de hoek om komen fietsen. Ik hoorde:" He [aangever 1] ". Ik hoorde dat het meisje van de groep mijn naam riep. De groep bestond uit 5 personen, waarvan 1 meisje. Ik ben er naartoe gelopen.Ik kreeg in de gaten dat ik omsingeld werd door de jongens. Ik heb een jongen van mij weggeduwd. Toen zag ik dat de kleine jongen iets uit zijn tas haalde. De kleine jongen stond links en opeens voelde ik een steek in mijn been. Ik dacht nog bij mezelf hij heeft mij gewoon gestoken met een mes. Ik voelde een stekende pijn op dat moment.Jongen 2 welke gestoken heeft heet [naam] .
[aangever 1]is aanvullend als aangever gehoord. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
V: Hoe weet je dat ze jou kennen?
A. Omdat het meisje mijn naam heeft genoemd. Ze heet [medeverdachte 5] en ze heeft een jonger broertje dat [naam] heet.
V: Wat kun jij vertellen over [naam] ?
Man.
Kort haar.
Getinte huidkleur.
Hij is ongeveer 155 centimeter lang.
15jaaroud.
Zwart Adidas pak met 2 strepen. Die liepen over zijn mouwen en zijn lichaam, bij de broek liep het ook door.
Hij had een zwart schoudertasje om.
Zwarte New York Yankee pet.
A: Ik heb een foto van deze jongen. Het is de linker persoon op de foto.
Verbalisant [verbalisant 2]heeft in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, voor zover relevant voor het bewijs:
Op 10 maart 2020 sprak ik met een medewerker van de districtsrecherche die mij een foto toonde met daarop twee personen. Ik kreeg het verzoek om deze foto te bekijken voor een eventuele herkenning. Ik ben ruim acht jaren wijkagent jeugd in de gemeente Lelystad en in deze hoedanigheid heb ik veelvuldig contact met jeugdigen en bijkomende problematiek. Ik ben daardoor in staat om veel jeugdigen te herkennen op foto of videobeelden. Ik bekeek de foto en herkende direct ambtshalve de mij bekende persoon: [verdachte] . [verdachte] is de linker persoon op de foto. Ik herken [verdachte] van eerdere incidenten op straat waar ik persoonlijk contact heb gehad met [verdachte] . [verdachte] herken ik aan zijn gezicht, postuur en kleding.
Drs. J.A. Kortmann, forensisch arts bij de GGD Flevoland, heeft op 9 juni 2020 een geneeskundige verklaring met betrekking tot het letsel van [slachtoffer 1] opgesteld, zakelijk weergegeven:
Ongeveer halverwege de buitenkant van het linker bovenbeen is een lijnvormige huiddoorklieving zichtbaar die gehecht is met 4 hechtingen waaroverheen 5 hechtpleisters zijn geplakt.
Soort: steekwond
Het letsel past zeer goed bij de gemelde toedracht.
[medeverdachte 5]is als verdachte gehoord. Zij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
V: Wat heb jij gedaan op zaterdagavond 29 februari 2020 en zondagnacht 1 maart 2020?
A: Er kwam een jongen aanlopen. Ik dacht dat ik die jongen kende, dus ik riep zijn naam. Ik denk dat die [aangever 1] heet.
V: Als ik het goed begrepen heb was je samen met [verdachte] . Klopt dat?
A: Ja.
Verdachteheeft ter terechtzitting van 18 mei 2021 onder andere het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik was in de nacht van 1 maart 2020 aan de Promesse in Lelystad. Ik was toen met een groep, waaronder met mijn zus [medeverdachte 5] . Er is toen gevochten met [aangever 1] .
Bewijsoverweging feit 5 subsidiair
Op basis van bovenstaande bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat aangever in de nacht van 1 maart 2020 aan de Promesse in Lelystad door verdachte in zijn bovenbeen is gestoken. Aangever heeft dezelfde dag nog aangifte gedaan en daarin de persoon omschreven die hem heeft gestoken en verteld dat die persoon ‘ [naam] ’ heet. Het door aangever omschreven signalement komt overeen met het uiterlijk van verdachte. Aangever heeft ook heel specifiek en gedetailleerd verklaard hoe het precies is gegaan en dat hij door “de kleine jongen” is gestoken. Op een later moment heeft aangever een foto van deze ‘ [naam] ’ aan de politie verstrekt. De politie heeft ‘ [naam] ’ herkend als verdachte. Ook hebben zowel verdachte als zijn zus bevestigd dat verdachte die nacht aan de Promesse in Lelystad aanwezig was bij de vechtpartij kort voorafgaand de steekpartij. Dit alles maakt dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte degene is geweest die aangever in zijn bovenbeen heeft gestoken. Dit levert naar het oordeel van de rechtbank mishandeling met enig lichamelijk letsel tot gevolg op, zoals onder feit 5 subsidiair ten laste is gelegd.
[aangever 2]heeft aangifte gedaan. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Mijn scooter is gestolen. [kenteken]
Pleeg
Tijdstip achtergelaten 30-09-2020 23:45
Tijdstip geconstateerd 01-10-2020 07:00
Verbalisant [verbalisant 3]heeft in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, voor zover relevant voor het bewijs:
Op 10 oktober 2020 in Lelystad zag ik een snorfiets rijden. Ik zag dat de snorfiets tot stilstand kwam en er twee personen van de snorfiets afstapten. Ik ben direct naar deze personen gelopen. Ik vorderde van de bestuurder een rijbewijs. Deze persoon bleek later te zijn genaamd: [verdachte] . Ik zag dat het kenteken van de snorfiets waarop beide personen zaten betrof: [kenteken] . Ik heb dit kenteken gecontroleerd in het politiesysteem BVI-IB. Op de snorfiets zat een signalering A87, voertuig gestolen met proces-verbaal. De snorfiets zou op 1 oktober 2020 zijn weggenomen in Almere.
Verdachteheeft ter terechtzitting van 18 mei 2021 onder andere het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
U, voorzitter, vraagt mij of het klopt dat ik op 10 oktober 2020 in Lelystad op een gestolen scooter heb gereden. Dat klopt. Ik had die scooter via Marktplaats gekocht. Toen ik de scooter ging ophalen vertrouwde ik het al niet. Er zaten geen papieren of een sleutel bij. Het contactslot was verbroken.
Bewijsoverweging feit 7
Uit bovenstaande bewijsmiddelen volgt dat de snorfiets waarop verdachte is aangetroffen, was gestolen. Gelet op de verklaring van verdachte ter zitting is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook wist dat de snorfiets was gestolen en dat het dus een door misdrijf verkregen goed betrof. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan opzetheling in de zin van artikel 416 lid 1, onder a, Sr. De rechtbank acht het onder feit 7 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsmiddelen feit 9
[slachtoffer 10]heeft aangifte gedaan. Hij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Ik was op 21 februari 2020 in Lelystad. Ik zag dat twee jongens aan kwamen fietsen.Ik hoorde jongen twee vragen 'mag ik eens in je tas kijken'. Ik antwoordde met 'ja is goed'. Ik opende mijn Louis Vuitton tas. Ik zag dat jongen twee gelijk met zijn linkerhand mijn tas vast pakte en met zijn rechter hand in mijn tas ging. Ik voelde dat mijn tas heen en weer ging. Dit kwam doordat zijn hand hard in mijn tas ging. Ik had mijn tas met beide handen vast. Hierop hoorde ik jongen nummer twee zeggen 'doe je tas eens af'. Hierop voelde ik mij niet veilig. Ik was bang dat één van de jongens een mes of een wapen bij zich had. Jongen twee kwam vanaf dat moment agressief op mij over. Hierop zei ik tegen hem 'nee dan ga je hem stelen'. Op dit moment deed ik mijn tas over mijn hoofd maar had ik hem nog stevig met twee handen vast. Beide jongens stonden nog steeds ongeveer 1 meter van mij af. Ik zag dat jongen nummer 2 naar mijn tas greep. Ik voelde een ruk aan mijn tas. Ik voelde dat de tas uit mijn handen gleed. Ik zag dat jongen hard aan mijn tas trok. Ik zag dat hij een beetje naar achter viel. Toen jongen twee mijn tas had, hoorde ik hem roepen 'haha deze is van mij'. Hierop zag ik beide jongens heel hard wegfietsen.
Verdachteheeft ter terechtzitting van 18 mei 2021 onder andere het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
U, voorzitter, houdt de aangifte van [slachtoffer 10] voor en vraagt mij of ik zijn Louis Vuitton tas heb gestolen. Ja, dat heb ik gedaan. [D] wist dat ik die tas wilde stelen. Dat hadden wij al besproken. [D] stond erbij. De tien euro die in de tas zat heb ik aan [D] gegeven.
Bewijsoverweging feit 9
De rechtbank stelt vast dat verdachte de tas van aangever heeft gestolen door de tas uit zijn handen te trekken. Volgens vaste rechtspraak dient het uit de handen trekken van (in dit geval) een tas te worden gekwalificeerd als diefstal met geweld. Uit de bewijsmiddelen volgt daarnaast dat verdachte de diefstal samen met een ander, te weten [D] , heeft gepleegd. Verdachte heeft immers verklaard dat hij met [D] had besproken dat hij de tas wilde gaan stelen, dat [D] erbij stond en dat [D] vervolgens de tien euro die in de tas zat, heeft ontvangen. Gelet daarop is er naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en [D] . De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van de onder feit 9 tenlastegelegde diefstal met geweld in vereniging gepleegd.
Feit 11
Bewijsmiddelen feit 11
[slachtoffer 3]heeft aangifte gedaan. Zij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Hierbij doe ik aangifte tegen [verdachte] .Mijn vriendin [slachtoffer 2] heeft haar telefoon via [verdachte] uitgeleend aan [D] . Die jongen mocht die telefoon 5 dagen gebruiken. [slachtoffer 2] en ik hadden een afspraak om die telefoon op te halen. Toen pakten de jongens mijn earpods en renden weg.
[slachtoffer 2]heeft aangifte gedaan. Zij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Medio februari 2020 heb ik mijn iPhone uitgeleend aan [D] omdat zijn telefoon stuk was.
In het geschrift dat als bijlage bij de aangifte is gevoegd heeft [slachtoffer 2] geschreven:
We spraken af dat hij die na 5 dagen terug zou geven. Toen we ( [verdachte] , [D] , [slachtoffer 3] en ik) elkaar troffen om dat te doen pakten ze de earpods van [slachtoffer 3] en ze renden weg.
Bewijsoverweging feit 11
Uit bovenstaande bewijsmiddelen volgt dat verdachte samen met een ander de AirPods die aangeefster op dat moment in haar bezit had, van haar heeft afgepakt en heeft meegenomen. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging gepleegd. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het onder feit 11 tenlastegelegde.
Bewijsmiddelen feit 12
[slachtoffer 3]heeft op 13 juni 2020 aangifte gedaan. Zij heeft het volgende verklaard, voor zover relevant voor het bewijs:
Hierbij doe ik aangifte tegen [verdachte] .In 2018 wij hebben een klein half jaar een relatie gehad. Een keer wilde hij dat ik mijn spijkerbroek uittrok en in mijn onderbroek bij hem op schoot kwam zitten. Dat wilde ik niet, hij kneep me hard en hij dwong me daartoe zo te gaan zitten. Toen heeft hij twee video's gemaakt dat ik bij hem op schoot zat. Ik had wel bovenkleding aan. Hij heeft die video's intussen verspreid.
Verbalisant [verbalisant 2]heeft in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, voor zover relevant voor het bewijs:
Ik bekeek een filmpje welke als bewijs is geleverd door aangeefster [slachtoffer 3] .
Ik zag dat een vrouw, met de rug naar de camera toe, op schoot zat bij een man. Ik zag alleen de onderzijde van het vest van de man en bovenzijde broek ter hoogte van zijn kruis. Ik zag dat de vrouw schaars gekleed was. Ik zag dat zij als kleding een string droeg zwart van kleur met een witte band. Ik zag dat zij daarboven een kort zwart shirtje droeg. Ik zag dat de vrouw roterende bewegingen maakte op schoot van de man ter hoogte van zijn geslachtsdeel. Dit is te interpreteren als een erotische beweging. Ik zag dat de man zijn rechterhand naar de linker bil van de vrouw bracht. Ik zag dat de man de bil tweemaal vastpakte en er in kneep. Bijlage: screenshots filmpje.
Verbalisant [verbalisant 2]heeft in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, voor zover relevant voor het bewijs:
Ik heb [H] gebeld en hem gevraagd wat hij mij kon vertellen. Ik hoorde hem zeggen dat [verdachte] hem een tijd geleden had gevraagd een groep aan te maken op Snapchat en dat [verdachte] vervolgens een filmpje in de groep heeft gezet. Ik heb [H] vervolgens gevraagd wat voor filmpje dit dan was. Ik hoorde [H] zeggen: "Dit was een filmpje waarbij [slachtoffer 3] op schoot bij [verdachte] zat".
Bewijsoverweging feit 12
Uit bovenstaande bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien volgt dat verdachte een video van seksuele strekking van aangeefster heeft gemaakt, in zijn bezit heeft gehad en heeft verspreid. Aangeefster was op het moment van het verspreiden van de video 15 jaar oud.
De raadsman heeft aangevoerd dat er van kinderporno geen sprake is, omdat het gaat om vrijwillig gemaakte beelden tussen leeftijdsgenoten waarbij aangeefster een string draagt en verder is gekleed. De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] blijkt duidelijk dat er sprake is van een video met een seksuele strekking. Het is daarnaast voor een bewezenverklaring van kinderporno niet relevant of de video al dan niet vrijwillig is gemaakt. Voor zover de raadsman heeft bedoeld dit verweer te voeren in het kader van de strafbaarheid van de feiten, merkt de rechtbank ten overvloede op dat uit het dossier niet blijkt dat aangeefster toestemming heeft gegeven voor het maken (laat staan verspreiden) van de betreffende video. Integendeel, aangeefster heeft juist verklaard dat zij niet (deels) ontkleed op de schoot van verdachte wilde zitten, maar dat verdachte haar daartoe had gedwongen en vervolgens heeft gefilmd. Dat aangeefster niet heeft ingestemd met het maken van de video vindt verder ook steun in het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 2] van 6 juli 2020 (pagina 113 van het procesdossier) waarin de verbalisant beschrijft dat op de video een vrouwenstem is te horen die – zo vermoedt zij – zegt: “oh kankerzooi”. De rechtbank acht feit 12 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsmiddelen feit 14
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 14 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 18 mei 2021;
- een proces-verbaal van bevindingen;
- een proces-verbaal van bevindingen;
- een proces-verbaal van bevindingen.
De hiervoor genoemde bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.