ECLI:NL:RBMNE:2021:2437

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juni 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
UTR 20/1812 en UTR 20/3296
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde aanvraag inzage politiegegevens en verzoek om aanpassing van politieregistraties

In deze zaak heeft eiser, een persoon die verzocht om inzage in politiegegevens, een herhaalde aanvraag ingediend op 16 maart 2020. Dit verzoek betrof inzage in twee politieregistraties, die eerder al aan hem waren getoond. De korpschef van politie, als verweerder, had eerder op 12 december 2018 eisers verzoek om inzage toegewezen, maar weigerde de herhaalde aanvraag op basis van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen. Eiser had eerder inzage gekregen op 7 februari en 23 oktober 2019.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder terecht was. Eiser had geen nieuwe feiten of omstandigheden gepresenteerd die een hernieuwde inzage rechtvaardigden. De rechtbank benadrukte dat het verzoek van eiser om inzage in dezelfde registraties als eerder, kwalificeert als een herhaalde aanvraag. Eiser werd ook gewezen op de mogelijkheid om een nieuw verzoek in te dienen voor inzage in registraties die na zijn laatste inzage zijn gemaakt.

Daarnaast heeft de rechtbank de afwijzing van eisers verzoek om aanpassing van de politieregistraties beoordeeld. Eiser had aangevoerd dat de registraties onjuist waren en dat hij recht had op inzage in de onleesbaar gemaakte delen. De rechtbank oordeelde dat de verzoeken van eiser niet voldeden aan de voorwaarden van de Wet politiegegevens (Wpg) en dat verweerder terecht had afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1812 en UTR 20/3296

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. L.J. Hamstra).

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2018 heeft verweerder beslist op het verzoek van eiser van 26 november 2018 om kennis te kunnen nemen van politiegegevens die over hem zijn ontvangen en geregistreerd. Verweerder heeft eisers aanvraag toegewezen onder toepassing van artikel 27 van de Wet politiegegevens (Wpg). Eiser heeft vervolgens op 7 februari en 23 oktober 2019 inzage gehad in deze gegevens.
Eiser heeft op 16 maart 2020 verzocht om op grond van artikel 25 van de Wpg nogmaals inzage te krijgen in twee politieregistraties. Het gaat om de nummers [registratienummer 1] (hierna: [registratienummer 1] ) en [registratienummer 2] (hierna: [registratienummer 2] ). Daarnaast heeft eiser verzocht om aanpassing van deze registraties op grond van artikel 28 van de Wpg.
Bij besluit van 31 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om op grond van artikel 25 van de Wpg om nogmaals inzage te krijgen in registraties met nummer [registratienummer 1] en nummer [registratienummer 2] afgewezen, met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet Bestuursrecht (Awb). In hetzelfde besluit heeft verweerder het verzoek om aanpassing van deze registraties op grond van artikel 28 van de Wpg afgewezen.
UTR 20/3296
Eiser heeft op 11 mei 2020 bezwaar ingediend tegen de afwijzing met toepassing van artikel 4:6 van de Awb van zijn verzoek om inzage.
Bij besluit van 30 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 10 september 2020 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
UTR 20/1812
Eiser heeft op 11 mei 2020 beroep ingediend tegen het primaire besluit gericht tegen zijn verzoek om aanpassing van politiegegevens.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft de gelakte en de ongelakte versies van politieregistraties met nummers [registratienummer 1] en [registratienummer 2] aan de rechtbank overgelegd. De rechtbank heeft beslist dat beperking van de kennisneming van deze registraties gerechtvaardigd is. Eiser heeft de rechtbank toestemming verleend om kennis te nemen van deze stukken en mede op basis daarvan uitspraak te doen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2021 via een skypeverbinding met de toenmalige gemachtigde van eiser, mr. M. Ellens, en de gemachtigde van verweerder en via een telefonische verbinding met eiser.
Bij brief van 12 maart 2021 heeft mr. Ellens laten weten dat hij zich onttrekt als gemachtigde van eiser.

Overwegingen

Aanvraag
1. Eiser heeft op grond van artikel 25 en artikel 28 van de Wpg verzocht om inzage en aanpassing van twee politieregistraties die over hem gaan, met nummers [registratienummer 1] en [registratienummer 2] .
Besluitvorming
2. Verweerder heeft het verzoek in het primaire besluit afgewezen en deze afwijzing in het bestreden besluit bevestigd. Verweerder legt aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag dat bij besluit van 12 december 2018 het eerdere verzoek van eiser van 26 november 2018 is toegewezen en dat aan eiser vervolgens ook inzage in de gegevens is verleend op 7 februari 2019 en op 29 oktober 2019. Dit besluit staat in rechte vast. Met het verzoek van 16 maart 2020 vraagt eiser om nogmaals inzage te krijgen in twee van de politieregistraties die al eerder aan hem zijn getoond. Dat is een herhaalde aanvraag en omdat eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen, wijst verweerder het verzoek om inzage op grond van artikel 25 van de Wpg af, met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Het verzoek om aanpassing van de politieregistraties op grond van artikel 28 van de Wpg wijst verweerder af, omdat eiser met dit verzoek eigenlijk (ook) beoogt de registraties in te zien en artikel 28 van de Wpg daarvoor niet is bedoeld.
UTR 20/3296:
Wettelijk kader
3. Op grond van artikel 4:6 van de Awb is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Het standpunt van eiser en de beoordeling daarvan door de rechtbank
4. Volgens eiser is er geen sprake van een herhaalde aanvraag en heeft verweerder de aanvraag daarom ten onrechte afgedaan onder toepassing van artikel 4:6 van de Awb. Eiser voert daarbij verschillende gronden aan.
5. Eiser voert aan dat verweerder miskent dat er na de laatste inzage nieuwe persoons-gegevens van hem kunnen zijn verwerkt. Eiser moet dus op ieder moment opnieuw om inzage kunnen vragen. Eiser voert verder nog aan dat verweerder niet heeft meegedeeld waar zijn beleid dat er slechts één keer inzage wordt toegestaan is vastgelegd. Dat beleid miskent dat er nieuwe registraties kunnen zijn of wijzigingen in al eerder bekeken registraties.
5.1
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Eiser wilde met zijn verzoek van 16 maart 2020 nogmaals inzage krijgen in twee politieregistraties waarvan hem al eerder inzage is verleend, bij het besluit van 12 december 2018. Eiser heeft niet verzocht om nieuwe politieregistraties in te mogen zien. Het beoogde rechtsgevolg van eisers aanvraag is daarom hetzelfde als het beoogde rechtsgevolg van zijn eerdere aanvraag en daarom is sprake van een herhaalde aanvraag. Het beoordelingskader is ook beperkt tot de inzage in deze twee registraties. Als eiser politieregistraties wil inzien die dateren van na zijn laatste inzage op 23 oktober 2019 kan hij daarvoor alsnog een verzoek indienen. Het beleid van verweerder om in beginsel slechts eenmaal inzage te bieden is in lijn met de wettelijke bepalingen inzake herhaalde aanvragen en laat bovendien ruimte om, in geval van nieuwe feiten en omstandigheden, alsnog een verzoek om inzage te doen.
6. Eiser voert verder aan dat hem bij de tweede inzage op 23 oktober 2019 meer is getoond dan tijdens de eerste inzage op 7 februari 2019. Zo was bij de tweede inzage ten aanzien van registratie [registratienummer 2] te zien op welke datum en locatie de registratie is opgemaakt. Dat er de tweede keer meer informatie getoond is, is volgens eiser een nieuw feit en dit maakt dat een hernieuwde inzage gewenst is. Verder heeft een klachtenfunctionaris mededeling gedaan over een registratie uit 2016 en ook dat is een novum.
6.1
De rechtbank volgt eiser hierin niet en overweegt dat niet is gebleken dat er in de registraties met nummers [registratienummer 1] en [registratienummer 2] sinds eisers inzage in 2019 meer of andere persoons-gegevens over eiser zijn geregistreerd. Dat er wellicht, zoals eiser stelt, tijdens de tweede inzage meer gegevens zijn getoond dan tijdens de eerste inzage, of dat er een mededeling is gedaan over een registratie uit 2016, is geen novum zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Het gaat immers nog steeds om dezelfde registraties als waar eerder inzage in is verleend.
7. Eiser voert tevens aan dat verweerder beter moet motiveren waarom de anonimisering van delen van de politieregistraties op grond van (thans) artikel 27, eerste lid, onder d, van de Wpg noodzakelijk is in het belang van rechten en vrijheden van derden. Eiser moet immers kunnen controleren of een melding die nagenoeg volledig is weggelakt, zoals in registratie [registratienummer 2] , wel echt over hem gaat. Bovendien vindt eiser het vreemd dat verweerder niet direct antwoord heeft gegeven op zijn vraag of er ook gegevens van hem zijn verstrekt aan derden. Dat verweerder dit alleen doet als er sprake is van zo’n verstrekking leidt volgens eiser tot onduidelijkheid.
7.1
De rechtbank overweegt hierover dat eiser het inhoudelijke standpunt over de noodzaak van de anonimisering van gegevens in de eerdere procedure aan de orde had moeten stellen. Bovendien zijn in de leesbare stukken van registratie [registratienummer 2] , die eiser wel heeft ingezien, de persoonsgegevens van eiser weergegeven, zodat eiser heeft kunnen controleren dat registratie [registratienummer 2] daadwerkelijk over hem gaat. Ook had eiser zijn stelling dat het onduidelijk is dat er geen verstrekkingen aan derden zijn geweest als verweerder dat niet meldt, in de eerdere procedure aan de orde moeten stellen. Verweerder heeft niettemin hierover in het verweerschrift vermeld dat de gegevens van eiser in de periode februari 2015 tot februari 2019 niet zijn verstrekt aan derde personen of instanties en de rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid van deze mededeling te twijfelen.
Conclusie
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag die eiser op grond van artikel 25 van de Wpg heeft gedaan heeft mogen afwijzen met toepassing van artikel 4:6, tweede lid van de Awb.
UTR 20/1812
Wettelijk kader
9. Artikel 28 van de Wpg ziet op - kort gezegd - het correctierecht. Na inzage op grond van artikel 25 van de Wpg kan de aanvrager verzoeken om gegevens te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen indien deze feitelijk onjuist zijn, of voor het doel van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn, dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Dit recht kan alleen worden uitgeoefend als het gaat om het corrigeren van feitelijk onjuiste gegevens.
Het standpunt van eiser en de beoordeling daarvan door de rechtbank
10. Eiser voert over registratie [registratienummer 2] aan dat niet valt te controleren dat die registratie op eiser zelf ziet, omdat nagenoeg de hele registratie onleesbaar is gemaakt door verweerder. Eiser heeft daarom aanpassing daarvan gevraagd.
10.1
De rechtbank heeft kennis genomen van de genoemde registratie. Op die registratie staan op pagina twee persoonsgegevens van eiser vermeld. Dat is de reden dat deze registratie aan eiser getoond is. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat eiser tijdens zijn inzage een andere exemplaar is getoond. Eiser kon dus controleren dat de registratie hem betrof. Wat eiser eigenlijk beoogt met zijn verzoek ten aanzien van registratie [registratienummer 2] is om op grond van artikel 28 van de Wpg de mogelijkheid geboden te krijgen om ook de onleesbaar gemaakte informatie in te zien. Verweerder heeft hierover echter terecht gesteld dat deze informatie niet ziet op persoonsgegevens van eiser die hij op grond van artikel 25 van de Wpg mag inzien, maar op een melding van een derde. Eiser heeft dus geen recht van inzage hierop. Verweerder heeft daarom terecht gesteld dat eiser niet met een beroep op artikel 28 van de Wpg of met een beroep op artikel 25 van de Wpg inzage kan krijgen in de onleesbaar gemaakte delen van politieregistratie [registratienummer 2] .
11. Eiser voert ten aanzien van registratie [registratienummer 1] aan dat daarin informatie is opgenomen die geen relatie heeft met eisers eigen melding van vandalisme. Eiser verzoekt verweerder om aan te geven hoe informatie van derden in registratie [registratienummer 1] terecht is gekomen en hij verzoekt verweerder om dit aan te passen.
11.1
De rechtbank overweegt hierover dat ter zitting al aan eiser is medegedeeld dat het hier niet gaat om een melding van een derde die (onterecht) aan hem is gekoppeld. Verweerder heeft voorts toegelicht dat er nog contact is opgenomen met de desbetreffende verbalisant en dat deze er zeker van is dat het gemuteerde in registratie [registratienummer 1] een weergave is van wat eiser zelf tegenover haar heeft verklaard. De enkele stelling van eiser dat de mutatie niet juist is, geeft de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om aan de inhoud van de mutatie en de verklaring van de verbalisant hierover te twijfelen, mede gelet op de redactie van de mutatie zelf.
Conclusie
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag die eiser op grond van artikel 28 van de Wpg heeft gedaan, heeft mogen afwijzen.
13. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskosten-veroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De beslissing is uitgesproken op 11 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.