In deze wrakingszaak heeft verzoeker, wonende in Zweden, meerdere wrakingsverzoeken ingediend tegen de leden van de wrakingskamer van de rechtbank Midden-Nederland en tegen de behandelend rechter mr. F.H. Charbon. De wrakingskamer heeft op 9 juni 2021 uitspraak gedaan op deze verzoeken. De verzoeker heeft zijn eerste wrakingsverzoek op 23 april 2021 ingediend, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het verzoek te laat was ingediend. De gronden voor de wraking waren al bekend tijdens de zitting van 16 maart 2021, maar verzoeker heeft gewacht met indienen tot vijf weken later. De wrakingskamer oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het tijdsverloop rechtvaardigden.
De verzoeker heeft ook de leden van de wrakingskamer gewraakt, maar deze verzoeken werden eveneens buiten behandeling gesteld. De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker misbruik maakte van het wrakingsmiddel, omdat hij de wraking gebruikte om zijn zaak door een andere rechtbank te laten behandelen, wat niet de bedoeling van het wrakingsmiddel is.
De wrakingskamer heeft uiteindelijk alle wrakingsverzoeken van verzoeker afgewezen en hem niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken. Tevens werd er een wrakingsverbod opgelegd aan verzoeker voor toekomstige verzoeken in de procedure met zaaknummer 8698689
UE VERZ 20/253, omdat zijn herhaalde verzoeken de voortgang van de hoofdzaak ernstig belemmerden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 9 juni 2021.