Overwegingen
Eiser voert aan dat het bestreden besluit ten onrechte is genomen. Uit artikel 22.2, onder k, derde lid van de planregels van het bestemmingsplan [locatie] (het bestemmingsplan) volgt dat het totale oppervlakte aan bijgebouwen bij eiser niet meer mag bedragen dan 50 m². In artikel 1.1, onder n van de planregels wordt het begrip bijgebouw gedefinieerd. Volgens eiser heeft verweerder een verkeerde uitleg gegeven aan de definitie van het begrip bijgebouw, waardoor verweerder ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat de bebouwing op het perceel van eiser in strijd is met het bestemmingsplan.
Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat er geen verkeerde uitleg is gegeven aan het begrip bijgebouw uit artikel 1.1, onder n van de planregels. Er is sprake van een bijgebouw op het moment dat een bouwwerk niet aan het hoofdgebouw is aangebouwd en in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en daar is volgens verweerder sprake van met betrekking tot de bebouwing op het perceel van eiser. Voor zover de rechtbank tot de conclusie komt dat er wel een verkeerde uitleg is gegeven aan de definitie van het begrip bijgebouw dan is de bebouwing volgens verweerder op het perceel van eiser nog steeds in strijd met artikel 22.2 van de planregels. Omdat de bebouwing op het perceel van eiser niet past binnen de voorwaarden van artikel 22.2 van de planregels. Vanwege het totale oppervlakte aan bebouwing en de strijd met het bestemmingsplan zijn de bouwwerken ook niet vergunningsvrij, aldus verweerder.
Op de zitting is gebleken dat de houtopslag en de kippenren door eiser zijn verwijderd. De rechtbank stelt vast dat partijen nog van mening verschillen over de vraag of en op welke grondslag verweerder handhavend kon optreden tegen de overige bouwwerken. Daarvoor is van belang hoe de bebouwing op het perceel van eiser zich verhoudt tot de wettelijke bepalingen over vergunningsvrij bouwen. De rechtbank zal de aanwezige bebouwing in samenhang beoordelen aan de hand van de artikelen 2 en 3 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor), in combinatie met de toepasselijke bepalingen uit de planregels. De rechtbank zal eerst beoordelen of er sprake is van een overtreding van het bestemmingsplan.
Passen de overkappingen en de carport in het bestemmingsplan?
Niet in geschil is dat de bouwwerken ten dienste staan van de bestemming ‘Wonen’. Ten aanzien van de overkappingen en de carport volgt de rechtbank verweerder niet in zijn standpunt dat deze bouwwerken zijn aan te merken als bijgebouw zoals bedoeld in artikel 1.1, onder n van de planregels. Dit artikel definieert een bijgebouw als: “een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw”. Dat betekent dat als een bouwwerk niet vrijstaand is, er geen sprake is van een bijgebouw. In het bestemmingsplan is geen definitie opgenomen voor het begrip vrijstaand. Bij gebrek aan een definitie in het bestemmingsplan wordt door de rechtbank aansluiting gezocht bij wat in het normaal spraakgebruik onder vrijstaand wordt verstaan. De VanDale definieert vrijstaand als: “op zichzelf staand, niet aan iets anders vastgebouwd”. Uit de stukken volgt dat één overkapping is vastgebouwd aan eisers garage, één overkapping is vastgebouwd aan een aanbouw en de carport ook is vastgebouwd aan een aanbouw. De overkappingen en de carport zijn naar het oordeel van de rechtbank niet vrijstaand. Dat betekent dat verweerder ten aanzien van de overkappingen en de carport ten onrechte heeft geconcludeerd dat de overkappingen en de carport in strijd zijn gebouwd met artikel 22.2, onder k, derde lid van de planregels.
5. De rechtbank is van oordeel dat de overkappingen en de carport ook niet zijn aan te merken als een van de andere categorieën bouwwerken van artikel 22.2 van de planregels. Voor de overkappingen en de carport geldt dat deze bouwwerken niet zijn aan te merken als uitbreidingen aan de voor-, zij- of achtergevel zoals bedoeld in artikel 22.2, onder g t/m i van de planregels, omdat dit gaat over uitbreidingen aan de oorspronkelijke voor-, zij-, of achtergevel. Uit de stukken blijkt dat de overkappingen en de carport niet zijn gebouwd aan een oorspronkelijke voor-, zij-, of achtergevel. Dat de overkappingen en carport niet zijn aan te merken als een van de categorieën bouwwerken betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de overkappingen en de carport niet in strijd met het bestemmingsplan zijn gebouwd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
6. In artikel 22.2 van de planregels zijn de bouwregels opgenomen voor de in de bestemming passende bouwwerken. Artikel 22.2, aanhef van de planregels luidt als volgt: “op of in de in lid 22.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd onder de volgende voorwaarden”. In dit artikel zijn vervolgens de bouwregels opgenomen voor verschillende categorieën bouwwerken, zoals bijvoorbeeld uitbreidingen aan de voorgevel, uitbreidingen aan de zijgevel en bouwwerken geen gebouw zijnde. Een redelijke uitleg van de aanhef van artikel 22.2 van de planregels brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich mee dat de bouw van bouwwerken niet in strijd is met de bouwregels van het bestemmingsplan, als die bouwwerken niet vallen onder een van de verschillende categorieën bouwwerken van artikel 22.2. Bij de de overkappingen en de carport is daarom sprake: zij zijn namelijk niet in strijd met de voorwaarden van artikel 22.2 van de planregels gebouwd. Als de overkappingen en de carport niet in strijd zijn met de voorwaarden van artikel 22.2 van de planregels dan zijn de overkappingen en carport naar het oordeel van de rechtbank gebouwd onder de voorwaarden van artikel 22.2 van de planregels, zoals het artikel vereist. De rechtbank volgt niet de lezing van verweerder dat de overkappingen en de carport niet zijn toegestaan omdat de bouwwerken niet passen binnen de categorieën van artikel 22.2 van de planregels. Deze lezing van verweerder kan alleen worden gevolgd als artikel 22.2 van de planregels als limitatief wordt beschouwd, maar deze limitatieve aard van de regeling wordt door de rechtbank niet in artikel 22.2 van de planregels gelezen.
Zijn de overkappingen en de carport vergunningsvrij?
7. De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld de overkappingen en de carport niet in strijd zijn met het bestemmingsplan. De rechtbank zal nu beoordelen of het bouwen van de overkappingen en de carport vergunningsvrij is op grond van artikel 3 van bijlage II bij het Bor. Op grond van het eerste onderdeel is er geen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen vereist als zij betrekking heeft op een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied en er wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden. Uit de stukken volgt dat verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat de overkappingen en de carport voldoen aan deze voorwaarden en de rechtbank volgt dat oordeel. Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen zijn de overkappingen en de carport daarmee vergunningsvrij. Dit heeft verweerder ten onrechte niet erkend. De beroepsgrond slaagt in zoverre.
Is het duivenhok in strijd met het bestemmingsplan?
8. Ten aanzien van het duivenhok is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat artikel 22.2, onder k, derde lid van de planregels van toepassing is op het duivenhok. Daarvoor moet het duivenhok eerst als gebouw aangemerkt worden. Volgens artikel 1.1, onder aa van de planregels wordt onder gebouw verstaan: “elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt”. Uit de stukken is onvoldoende duidelijk geworden of het duivenhok één of meerdere wanden heeft en voor mensen toegankelijk is en dat is wel vereist gelet op de definitie van het begrip gebouw. Zo ontbreekt in het controlerapport een foto van het duivenhok. Ook tijdens de zitting is onvoldoende duidelijkheid gekomen in de vraag of het duivenhok als een gebouw te beschouwen is. Het ligt op de weg van verweerder om bij het opleggen van een last onder dwangsom aannemelijk te maken dat het bijgebouw in strijd met het bestemmingsplan is gerealiseerd. Verweerder heeft dit niet aannemelijk kunnen maken. De beroepsgrond slaagt ook ten aanzien van het duivenhok.
Conclusie
9. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft geconstateerd dat er sprake is van een overtreding van het bestemmingsplan. Ten aanzien van de overkappingen en de carport is de rechtbank van oordeel dat deze bouwwerken vergunningsvrij zijn. Ten aanzien van het duivenhok heeft verweerder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het duivenhok aangemerkt kan worden als bijgebouw zoals bedoeld in de planregels. Daardoor heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat de bouw van het duivenhok in strijd is met het bestemmingsplan.
10. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd, omdat het in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank zal verweerder opdragen om opnieuw op eisers bezwaar te beslissen. Bij het nemen van de nieuwe beslissing op bezwaar zal verweerder aanvullend moeten motiveren of het duivenhok een bijgebouw is en of het duivenhok vergunningsvrij is op basis van artikel 2 of artikel 3 van bijlage II bij het Bor. Hiervoor is onder meer van belang of het duivenhok is gebouwd voor of na de bouw van de overige bebouwing op het perceel van eiser. Ten aanzien van de overkappingen en de carport kan de nieuwe beslissing op bezwaar in het licht van deze uitspraak niet anders inhouden dan een herroeping van het primaire besluit, zonder dat daarvoor een nieuw handhavingsbesluit in de plaats komt. Dat geldt ook voor de houtopslag en de kippenren, omdat die inmiddels zijn verwijderd en ook daar dus geen overtreding meer bestaat. De rechtbank stelt voor het nemen van een nieuw besluit een termijn van acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
11. De rechtbank komt niet toe aan de behandeling van de overige beroepsgronden over onder andere de hoogte van de dwangsom en de proportionaliteit omdat het beroep gegrond is.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
13. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift). De punten hebben een waarde van € 534,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.602,-.