ECLI:NL:RBMNE:2021:2593

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
17 juni 2021
Zaaknummer
UTR - 20 _ 628
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wob-verzoek tot standpunt innemen door bestuursorgaan over richtlijn Chronisch Vermoeidheidssyndroom

In deze zaak heeft eiser, een individu, een beroep ingesteld tegen een besluit van het bestuur van ZonMw, waarin gedeeltelijk werd geweigerd om documenten openbaar te maken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser had op 11 januari en 9 mei 2019 verzoeken ingediend om documenten die verband hielden met de richtlijn Chronisch Vermoeidheidssyndroom (CVS). Het primaire besluit van 18 juli 2019 weigerde de openbaarmaking van deze documenten gedeeltelijk, en het bestreden besluit van 24 januari 2020 verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond met een verbeterde motivering. Eiser stelde dat hij via de Wob-procedures de rol van verweerder bij de totstandkoming van de richtlijn CVS wilde achterhalen en dat de informatie die hij had ontvangen niet overeenkwam met de werkelijkheid. Hij eiste dat verweerder een standpunt innam over zijn betrokkenheid bij de richtlijn en dat de richtlijn op onjuiste gronden was gebaseerd.

De rechtbank oordeelde dat eiser geen gronden had ingediend tegen de gedeeltelijke weigering van de openbaarmaking van de documenten. De rechtbank volgde het standpunt van verweerder dat de Wob-procedure niet bedoeld is om bestuursorganen te dwingen om standpunten in te nemen of uitleg te geven. De rechtbank concludeerde dat er geen publiekrechtelijke verplichting voor verweerder bestond om een standpunt in te nemen over de richtlijn CVS, en dat het verzoek van eiser om een standpunt in te nemen geen aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. L.M. Reijnierse, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier, en werd openbaar gemaakt op 25 mei 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/628

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser,

en

het bestuur van ZonMw, verweerder

(gemachtigde: J. Gorter).

Procesverloop

In het besluit van 18 juli 2019 (primair besluit) heeft verweerder de openbaarmaking van de documenten, waarvoor eiser op 11 januari 2019 en 9 mei 2019 verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) heeft ingediend, gedeeltelijk geweigerd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
In het besluit van 24 januari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit voor zover het gericht is tegen de verzoeken op grond van de Wob -met een verbeterde motivering- ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2021 via Skype. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft aan de hand van verschillende verzoeken om documenten in Wob-procedures de rol van verweerder bij de totstandkoming van de richtlijn Chronisch Vermoeidheidssyndroom (CVS) proberen te achterhalen. Volgens eiser heeft hij via de Wob-procedures voldoende stukken kunnen inzien om de rol van verweerder helder voor ogen te hebben. Het positieve beeld dat wordt geschetst over de richtlijn CVS is volgens eiser niet juist gebleken. Eiser wil aantonen dat verweerder niet gehandeld heeft zoals hij had horen te handelen.
2. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarbij de openbaarmaking van een deel van de documenten waarvoor eiser een Wob-verzoek heeft ingediend, heeft geweigerd. Eiser heeft toegelicht dat hij met het instellen van beroep wil bereiken dat verweerder een standpunt inneemt over zijn betrokkenheid bij de totstandkoming van de richtlijn CVS. Volgens eiser heeft verweerder ten onrechte geweigerd een beslissing te nemen op zijn verzoek om te erkennen dat de richtlijn CVS op onjuiste en onvolledige gronden is gebaseerd en dat het positieve beeld dat verweerder heeft verspreid over de multidisciplinaire richtlijn niet juist is gebleken. Eiser legt een verband met de conclusies uit het rapport ‘Ongekend onrecht’ dat gaat over de toeslagenaffaire. Volgens eiser zijn de conclusies uit dat rapport ook in deze zaak relevant.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Allereerst stelt de rechtbank vast dat eiser geen gronden heeft ingediend tegen de (gedeeltelijke) weigering tot openbaarmaking van de documenten waar het Wob-verzoek van eiser op ziet. Verder volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat de Wob-procedure niet bedoeld is voor verzoeken die tot doel hebben om een bestuursorgaan te dwingen om antwoorden, uitleg of verklaringen te geven of standpunten in te nemen. De hoogste bestuursrechter heeft dit geoordeeld in de uitspraak van 15 augustus 2018. [1] Het beroep van eiser tegen een besluit op een Wob-verzoek kan er dus niet toe leiden dat verweerder een standpunt inneemt over zijn betrokkenheid bij de richtlijn CVS.
4. De rechtbank volgt verweerder verder dat hij geen besluit hoeft te nemen op het verzoek van eiser om een standpunt in te nemen. Dit verzoek is namelijk geen aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen. [2] Er is geen sprake van een besluit, omdat er voor verweerder geen grondslag bestaat om een standpunt in te nemen over de richtlijn CVS. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. [3] Omdat er dus geen publiekrechtelijke verplichting voor verweerder bestaat, heeft verweerder op dit punt geen besluit hoeven nemen.
5. De verwijzing van eiser naar de conclusies uit het rapport ‘Ongekend onrecht’, kan niet tot een andere uitkomst leiden. Nu er geen sprake is van een publiekrechtelijke verplichting van verweerder om een besluit te nemen komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de beroepsgrond van eiser dat de conclusie uit het rapport in deze zaak van belang zijn. De beroepsrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier. De beslissing is uitgesproken op 25 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2716.
2.Zie artikel 1:3, derde lid, van de Awb.
3.Zie artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.