ECLI:NL:RBMNE:2021:2595

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 mei 2021
Publicatiedatum
17 juni 2021
Zaaknummer
UTR - 20 _ 4192
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot definitieve berekening van kinderopvangtoeslag en terugvordering van te veel ontvangen voorschotten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Belastingdienst/Toeslagen over de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2019. Eiser ontving in totaal € 8.535,- aan voorschotten kinderopvangtoeslag, maar de Belastingdienst heeft de definitieve toeslag vastgesteld op € 7.091,-. Dit leidde tot een terugvordering van € 1.444,-, die eiser niet accepteerde. Eiser betwistte de berekening van de kinderopvangtoeslag, met name de opname van de transitievergoeding van zijn partner in het gezamenlijke toetsingsinkomen van € 110.963,-. Eiser stelde dat deze vergoeding niet vrij besteedbaar was en dat deze niet in aanmerking genomen had moeten worden voor de berekening van de kinderopvangtoeslag, vooral omdat deze pas op 30 november 2019 was ontvangen.

De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst terecht de transitievergoeding had meegenomen in de berekening van de kinderopvangtoeslag, omdat deze was ontvangen in het jaar waarover de toeslag werd berekend. De rechtbank stelde vast dat er geen ruimte was om inkomensbestanddelen buiten beschouwing te laten bij de definitieve berekening. Eiser's argumenten over de onrechtvaardigheid van de terugvordering werden door de rechtbank niet gehonoreerd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Tevens werd de Belastingdienst opgedragen het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4192
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser,

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: A. Koullali).

Procesverloop

In het besluit van 17 juli 2020 (primair besluit) heeft verweerder de kinderopvangtoeslag van eiser over 2019 definitief berekend. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
In het besluit van 5 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2021 via Skype. Eiser is toen niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de zitting is het onderzoek heropend, teneinde eiser in de gelegenheid te stellen om te reageren.
Vervolgens heeft nader onderzoek ter zitting plaatsgevonden op 18 mei 2021 via Skype. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser heeft in totaal € 8.535,- aan voorschotten kinderopvangtoeslag voor 2019 ontvangen. Op 17 juli 2020 heeft verweerder de kinderopvangtoeslag over 2019 definitief berekend. De definitieve kinderopvangtoeslag is vastgesteld op € 7.091,-. Dit besluit heeft tot gevolg dat eiser het te veel ontvangen deel aan voorschot kinderopvangtoeslag (in totaal € 1.444,-) moet terugbetalen.
3. Eiser is het niet eens met de berekening van de kinderopvangtoeslag en met de terugvordering van € 1444,-. Eiser voert aan dat verweerder voor de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag over 2019 ten onrechte is uitgegaan van het vastgestelde gezamenlijke toetsingsinkomen van € 110.963,-. Daarbij is ten onrechte de transitievergoeding die de partner van eiser op 30 november 2019 heeft ontvangen, meegenomen als inkomensbestanddeel bij de berekening van de kinderopvangtoeslag. Verweerder had de transitievergoeding buiten beschouwing moeten laten, omdat de vergoeding niet vrij besteedbaar is en omdat er geen verband bestaat met de kinderopvangtoeslag. Verder vindt eiser het onrechtvaardig dat de transitievergoeding voor heel 2019 wordt meegerekend, omdat eiser van januari 2019 tot en met november 2019 kinderopvangtoeslag heeft ontvangen en de partner van eiser de transitievergoeding pas op 30 november 2019 heeft ontvangen. Eiser is van mening dat de transitievergoeding als inkomensbestanddeel geschrapt moet worden uit de berekening van het inkomen ten behoeve van de definitieve kinderopvangtoeslag of dat de transitievergoeding als inkomensbestanddeel naar rato van het kalenderjaar wordt meegenomen.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht voor 2019 de kinderopvangtoeslag definitief heeft berekend op € 7.091,- en een bedrag van € 1.444,- heeft teruggevorderd. Daarbij is verweerder terecht uitgegaan van het vastgestelde gezamenlijke toetsingsinkomen van in totaal € 110.963,-. Uit vaste rechtspraak volgt dat verweerder bij de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag uitgaat van het jaarinkomen zoals dat is vermeld in de Basisregistratie Inkomen. [1] Omdat wordt uitgegaan van het jaarinkomen is de transitievergoeding, die is ontvangen op 30 november 2019, meegenomen bij de berekening. Voor het buiten beschouwing laten van inkomensbestanddelen bestaat in het kader van het bepalen van een tegemoetkoming kinderopvangtoeslag geen ruimte. Verweerder heeft daarom terecht bij de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag over 2019 rekening gehouden met de ontvangen transitievergoeding.
5. Ten aanzien van de terugvordering overweegt de rechtbank het volgende. In het Verzamelbesluit Toeslagen [2] is onder andere het beleid rondom het matigen van de terugvordering van toeslagen opgenomen. Als sprake is van een terug te vorderen bedrag aan onverschuldigd betaalde toeslagen, ontstaat een betalingsverplichting voor de belanghebbende ter grootte van dit bedrag aan de Belastingdienst/Toeslagen. Het uitgangspunt in artikel 26 van de Awir is dat het volledige bedrag aan toeslag dat te veel is betaald of verrekend, wordt teruggevorderd. In dit artikel is echter niet dwingend voorgeschreven dat de Belastingdienst/Toeslagen altijd het volledige bedrag dat te veel is betaald, van de belanghebbende moet terugvorderen. Dit betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Awir de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen moet afwegen en onder bijzondere omstandigheden van terugvordering moet afzien of het terug te vorderen bedrag moet matigen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de situatie van eiser niet in aanmerking komt voor het matigen of het afzien van de terugvordering, omdat de terugvordering is ontstaan door een afwijking van het daadwerkelijk vastgestelde inkomen en het geschatte inkomen. Er zijn ook geen andere bijzondere omstandigheden die daartoe aanleiding geven. Volgens verweerder zijn, gelet hierop, de nadelige gevolgen van de terugvordering voor eiser niet onevenredig met de daarmee te stellen doelen.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft mogen stellen om niet tot matiging of het afzien van de terugvordering over te gaan. Dat eiser op 30 november 2019 een transitievergoeding heeft ontvangen is ook geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan verweerder van terugvordering had moeten afzien of het terug te vorderen bedrag had moeten matigen. De rechtbank is wel van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, nu verweerder pas in het verweerschrift de betrokken belangen van eiser heeft afgewogen. Om die reden is het beroep gegrond, is het bestreden besluit vernietigd en heeft de rechtbank bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand worden gelaten.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2021 door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier.
De griffier is verhinderd te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 17 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3341.
2.Staatscourant 2020, 22720.