ECLI:NL:RBMNE:2021:2612

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juni 2021
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3880
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit arbeidsongeschiktheid en WGA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde M.J.A. van den Bogaart, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. M.H.J. van Kuilenburg. Het geschil betreft de arbeidsongeschiktheid van een (ex-)werknemer van eiseres, die aanvankelijk 100% arbeidsongeschikt was verklaard, maar na een herbeoordeling door verweerder op 29 juni 2019 op 76,48% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij van mening is dat de (ex-)werknemer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en recht heeft op een IVA-uitkering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de (ex-)werknemer, die werkzaam was als vakmedewerker openbare ruimte en schoonmaker, na een wachttijd van 104 weken 100% arbeidsongeschikt was verklaard. De herbeoordeling door verweerder leidde tot de conclusie dat de (ex-)werknemer met ingang van 29 juni 2019 76,48% arbeidsongeschikt was, maar dat dit niet leidde tot een wijziging van de WGA-loonaanvullingsuitkering tot 1 maart 2022. Eiseres heeft aanvullende gronden ingediend en het onderzoek ter zitting vond plaats via Skype.

De rechtbank heeft de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep als zorgvuldig beoordeeld. De rechtbank concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling en dat de (ex-)werknemer niet in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3880

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: M.J.A. van den Bogaart),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.H.J. van Kuilenburg).

Procesverloop

Bij besluit van 29 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder meegedeeld dat op het verzoek tot herbeoordeling van eiseres is besloten dat de arbeidsongeschiktheidsklasse van de betreffende (ex-)werknemer, [A] , ongewijzigd tot 80-100% is.
Bij besluit van 24 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft bepaald dat de (ex-)werknemer met ingang van 29 juni 2019 76,48% arbeidsongeschikt is, maar dat de WGA-loonaanvullingsuitkering van [A] niet wijzigt tot 1 maart 2022.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 3 mei 2021 heeft eiseres aanvullende gronden ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via Skype op 7 mei 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, en de bedrijfsarts [B] . Tevens is aan de kant van eiseres aan de zitting deelgenomen door de (ex-)werknemer. Zijn dochter heeft hem hierbij als tolk geholpen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. De (ex-)werknemer van eiseres was werkzaam als vakmedewerker openbare ruimte voor 38,81 uur per week. Daarnaast was hij werkzaam als schoonmaker bij [bedrijf] voor 14,86 uur per week. Na een wachttijd van 104 weken is hij 100% arbeidsongeschikt verklaard. In januari 2015 vond er een herbeoordeling plaats en bleef de werknemer meer dan 80% arbeidsongeschikt. Op 29 juni 2019 heeft eiseres om een herbeoordeling verzocht. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de (ex-)werknemer van eiseres met ingang van 29 juni 2019 op arbeidskundige gronden 76,48% arbeidsongeschikt is.
Het geschil
3. Tussen partijen is niet in geschil dat (ex-)werknemer duurzame arbeidsbeperkingen heeft. Hun verschil van mening gaat over de vraag of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat de duurzame arbeidsongeschiktheid van de (ex-)werknemer niet volledig is, zodat hij niet voor een IVA-uitkering in aanmerking komt. De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek waarvan de strekking en vereisten zijn omschreven in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.

Het oordeel van de rechtbank

Zorgvuldigheid van het onderzoek

4. De rechtbank overweegt dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. De rapporten en de daarop gebaseerde besluiten zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Dit kunnen ook niet medisch geschoolden doen, maar voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. De door een uitkeringsgerechtigde ervaren klachten zijn in beginsel geen reden om aan te nemen dat de medische beoordeling van verweerder onjuist is.
5. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoet aan de zorgvuldigheidseisen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht en heeft de (ex-)werknemer medisch onderzocht. Ook heeft zij de beschikbare medische informatie meegewogen. Het onderzoek is daarmee voldoende zorgvuldig.
Medische beoordeling
6. Eiseres voert aan dat de (ex-)werknemer sinds 12 augustus 2013 een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt en niet op microniveau kan functioneren. Na de hartoperatie is de medische situatie van de (ex-)werknemer verslechterd. Er is volgens eiseres sprake van een situatie van geen benutbare mogelijkheden (GBM) en daardoor mocht er geen Functionelemogelijkhedenlijst (FML) opgesteld worden.
7. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert in het rapport van 24 februari 2020 dat er geen sprake is van een situatie van GBM, omdat geen van de uitzonderingscategorieën zoals genoemd in het Schattingsbesluit aan de orde is. De (ex-)werknemer is namelijk niet voor zijn algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL)afhankelijk van hulp van anderen. Ook is hij niet bedlegerig of langdurig opgenomen in een in het kader van de Wet langdurige zorg (WLZ) erkende instelling. Er is bovendien geen sprake van een onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren op alle drie de niveaus (zelfverzorging, functioneren in samenlevingsverband, sociale contacten buiten het gezin) op basis van een ernstige psychische stoornis. Evenmin is gesteld of gebleken dat de (ex-)werknemer naar verwachting zijn mogelijkheden op korte termijn zal verliezen. In het rapport van 23 april 2021 concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen sprake is van een dusdanig ernstige psychische stoornis waardoor het verlies van zelfredzaamheid kan worden verklaard. Ook kan niet gesproken worden van het verlies van zelfredzaamheid, want de medische situatie van de (ex-)werknemer voldoet per datum in geding niet aan de criteria van het onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. Er zijn bij de (ex-)werknemer weliswaar beperkingen aanwezig ten gevolge van ziekte of gebrek bij persoonlijk en sociaal functioneren, echter de zwaarte van deze beperkingen wijst niet op verlies van zelfredzaamheid.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank kan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen sprake is van een situatie van GBM goed volgen. Uit de bevindingen van de primaire verzekeringsarts, de behandelend sector, het verslag van bedrijfsarts [B] en het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt niet dat er sprake is van verlies van zelfredzaamheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook voldoende gemotiveerd dat van het ontbreken van benutbare mogelijkheden geen sprake is. De belemmeringen die (ex-)werknemer ervaart zijn niet dusdanig dat hij niet of nauwelijks kan functioneren. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiseres voert verder aan dat, mocht de rechtbank oordelen dat er wel een FML opgesteld mocht worden, er meer beperkingen aangenomen moeten worden. Omdat de beperkingen van de (ex-)werknemer volledig en duurzaam zijn, dient er een uitkering ingevolge de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) te worden toegekend.
10. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert in de rapporten van 24 februari 2020 en 27 maart 2020 dat er geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden. De (ex-)werknemer heeft een beperking ten aanzien van het zelfstandig initiatief nemen tijdens werkzaamheden die weinig zelfstandige invulling hebben.
De door bedrijfsarts [B] genoemde beperkingen ten aanzien van het persoonlijk functioneren wijken af van de definities van het CBBS-systeem en kunnen ook niet worden afgeleid uit de ernst en aard van de door de psychiater aangegeven problematiek. Dit geldt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook voor het item aanpassing aan omgevingseisen. Met de gevoeligheid voor prikkels en de energetische beperkingen is rekening gehouden bij de onderwerpen afleiding, werktijden, dynamische handelingen en statische houdingen. Door de combinatie van de beperking op nacht- en avondwerk en de beperkte duurbelastbaarheid van 4 uur per dag en 20 uur per week is een beperking bij wisselende diensten overbodig. De verzekeringsarts ziet daarom geen aanleiding om de door bedrijfsarts [B] gestelde beperkingen over te nemen.
11. Samenvattend is er naar het oordeel van de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank kan de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed volgen. In de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt helder uitgelegd waarom er geen verdergaande beperkingen worden aangenomen. In de FML zijn beperkingen aangenomen ten aanzien van het persoonlijk functioneren, het sociaal functioneren, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. Eiseres heeft niet met medische informatie onderbouwd dat er meer beperkingen moeten worden aangenomen. Wat bedrijfsarts [B] en eiseres aangeven over de beperkingen die de werknemer ervaart, is onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
12. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht bepaald dat de (ex-)werknemer met ingang van 29 juni 2019 76,48% arbeidsongeschikt is.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R. in ’t Veld, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 18 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.