ECLI:NL:RBMNE:2021:2701

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
25 juni 2021
Zaaknummer
UTR 20/2866
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot geen nader onderzoek naar handhavingsverzoek inzake persoonsgegevens door gemeenten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Autoriteit Persoonsgegevens. Eiseres had een handhavingsverzoek ingediend omdat zij vermoedde dat haar persoonsgegevens onterecht waren geraadpleegd door de gemeenten IJsselstein en Nieuwegein. De rechtbank oordeelde dat de Autoriteit Persoonsgegevens terecht had besloten geen nader onderzoek te doen naar het handhavingsverzoek van eiseres. De rechtbank concludeerde dat er een wettelijke grondslag was voor de verwerking van de persoonsgegevens in het kader van een onderzoek naar mogelijke bijstandsfraude door de vader van eiseres. Eiseres had aangevoerd dat er geen grondslag was voor de raadplegingen van haar persoonsgegevens en dat het vereiste van proportionaliteit was geschonden. De rechtbank verwierp deze argumenten en oordeelde dat de Autoriteit de raadplegingen terecht had beoordeeld aan de hand van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), die van toepassing was op het moment van de raadplegingen. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2866

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. van Olden),
en

Autoriteit Persoonsgegevens, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Nijhof).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [derde belanghebbende]

(gemachtigde: I. van de Meer).

Procesverloop

In het besluit van 23 september 2019 (primair besluit) heeft verweerder besloten om geen nader onderzoek te doen naar aanleiding van de klacht/het handhavingsverzoek (hierna: handhavingsverzoek) van eiseres over het opvragen van persoonsgegevens door de gemeenten IJsselstein en Nieuwegein.
In het besluit van 25 juni 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2021 via een Skype for Business beeldverbinding. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en door [A] .

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres is er in 2018 achter gekomen dat in de periode 2009 tot en met 2017 haar persoonsgegevens in de Basisregistratie Personen (BRP, voorheen GBA) en Suwinet meerdere malen zijn geraadpleegd door de gemeenten IJsselstein en Nieuwegein en door derde-partij [1] . Omdat het voor eiseres niet duidelijk was waarom haar persoonsgegevens zijn geraadpleegd, heeft zij een handhavingsverzoek ingediend bij verweerder. In het bezwaarschrift geeft eiseres aan dat het haar te doen is om de verwerking van haar persoonsgegevens door de Regionale Sociale Dienst (RSD) vanaf 2011.
Besluitvorming
2. Naar aanleiding van het handhavingsverzoek van eiseres heeft verweerder ‘bureau-onderzoek’ gedaan, waarbij verweerder per telefoon en e-mail contact heeft gehad met de functionaris voor gegevensbescherming van de betrokken instanties. Verweerder heeft zijn beoordeling gemaakt op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en niet op grond van de Algemene Verordening inzake Gegevensbescherming (AVG), omdat de Wbp van toepassing was op het moment dat de persoonsgegevens van eiseres werden verwerkt. Verweerder is tot de conclusie gekomen dat de persoonsgegevens van eiseres mochten worden opgevraagd in het kader van een onderzoek naar mogelijke bijstandsfraude door de vader van eiseres. Deze verwerking was volgens verweerder noodzakelijk om de verdenking te onderzoeken. De wettelijke grondslag voor de verwerking was daarom gelegen in
artikel 8, onder e, van de Wbp. Daarin staat dat persoonsgegevens mogen worden verwerkt als dat noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak. De bevoegdheid om onderzoek te doen naar mogelijke bijstandsfraude volgt uit
artikel 53a, zesde lid, van de Participatiewet (Pw), waarin staat dat gemeenten bevoegd zijn om onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van verstrekte gegevens, en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel voortzetting van de bijstand.
Beroepsgronden
3. Eiseres voert allereerst aan dat verweerder ten onrechte stelt dat het handhavingsverzoek ziet op raadplegingen in de periode van 2011 tot en met 2017. Het handhavingsverzoek ziet op de gehele periode vanaf 2011. In de periode tot en met 7 maart 2019 zijn er ook nog persoonsgegevens van haar geraadpleegd. Het gevolg hiervan is dat de verwerkingen niet alleen onder de Wbp vallen, maar ook onder artikel 6 van de AVG.
4. Eiseres voert als tweede beroepsgrond aan dat er geen grondslag is voor de raadplegingen van haar persoonsgegevens. Zij is op de hoogte van het feit dat de RSD in februari 2014 een anonieme tip heeft ontvangen en stelt dat er voor de raadplegingen door de RSD in de periode vóór deze anonieme tip in het geheel geen grondslag bestond, omdat er pas na die anonieme tip aanleiding werd gezien een onderzoek te starten. In de periode van de anonieme tip tot 13 juli 2015 bestond er ook geen grondslag voor raadpleging, omdat artikel 53a van de Pw uitsluitend de bevoegdheid geeft om gegevens van bijstandsgerechtigden zelf te raadplegen. Eiseres ontving en ontvangt geen bijstandsuitkering. In de periode van 13 juli 2015, de dag waarop het dossier werd overgedragen aan de Regionale Sociale Recherche Nieuwegein (RSRN), tot januari 2018, het moment dat het strafrechtelijk onderzoek werd afgesloten, zijn de raadplegingen voortgezet zonder dat daarvoor een grondslag bestond. Het onderzoek was in deze periode immers overgedragen aan de RSRN. Ook na afronding van zowel het strafrechtelijk onderzoek als het bestuursrechtelijk onderzoek bestond er geen grondslag voor raadpleging van de persoonsgegevens van eiseres. Primair is het standpunt van eiseres dat de grondslag in de gehele periode ontbreekt, en subsidiair dat de periode van raadplegingen te lang is geweest omdat het onderzoek in 2014 is begonnen en in januari 2018 is geëindigd. Zelfs als er een grondslag was voor de raadplegingen, dan beperkt die grondslag zich volgens eiseres tot de periode dat het onderzoek liep.
5. Tot slot voert eiseres aan dat het vereiste van proportionaliteit is geschonden. De persoonsgegevens van eiseres zijn 46 keer ingezien. Dat is een inbreuk op de privacy, zonder dat daarvoor een geldige reden aanwezig is. Eiseres voelt zich bespied en onveilig, waardoor sprake is van strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Oordeel rechtbank
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft mogen beslissen om geen nader onderzoek te doen naar aanleiding van het handhavingsverzoek van eiseres. De rechtbank is als volgt tot dit oordeel gekomen.
7. Uit het handhavingsverzoek van eiseres van 10 juli 2018 blijkt dat het haar te doen is geweest om raadplegingen van haar persoonsgegevens in de periode van 2009 tot en met 2017. De reikwijdte van het handhavingsverzoek kan na het primaire besluit niet meer worden uitgebreid. De inhoud van het verzoek is bepalend voor de omvang van het geding. [2] Verweerder hoefde raadplegingen in de periode vanaf 2018 niet bij zijn besluitvorming te betrekken. Dat betekent ook dat verweerder het handhavingsverzoek terecht heeft beoordeeld aan de hand van de Wbp, die geldig was tot 25 mei 2018.
8. Op grond van artikel 53a van de Pw (en artikel 53 van de Wet werk en bijstand, de voorganger van de Pw) is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om een onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Met ingang van 1 mei 2013 zijn de uitvoerende taken op het gebied van de Pw overgedragen aan derde-partij. Derde-partij voert de Pw uit voor onder andere de gemeenten IJsselstein en Nieuwegein. Daaronder valt ook het doen van onderzoek zoals bedoeld in artikel 53a van de Pw. Uit artikel 53a van de Pw volgt niet dat bij het onderzoek slechts gegevens mogen worden geraadpleegd die betrekking hebben op de uitkeringsgerechtigde zelf. Dat eiseres zelf geen uitkering ontving is daarom niet van belang. Bepalend is dat de gegevens noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel voortzetting van bijstand. Omdat de vader van eiseres ervan werd verdacht bijstandsfraude te plegen door inkomsten uit de verkoop van auto’s achter te houden en het vermoeden bestond dat eiseres daarbij betrokken was, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het niet onbegrijpelijk is dat de persoonsgegevens door derde partij zijn geraadpleegd. De grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens door derde-partij is daarom gelegen in artikel 8, onder e, van de Wbp, de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak.
9. De rechtbank is van oordeel dat deze grondslag geldt voor de gehele periode waarop het handhavingsverzoek ziet. De stelling van eiseres dat de grondslag ontbrak in de periode vóór de anonieme tip volgt de rechtbank niet. Ter zitting heeft derde-partij toegelicht dat al vóór de anonieme tip aanleiding bestond om onderzoek te doen. De anonieme tip was vervolgens aanleiding om nader onderzoek te doen. De rechtbank volgt eiseres ook niet in haar stelling dat een eventuele grondslag voor het raadplegen van persoonsgegevens is komen te vervallen op het moment dat het onderzoek werd overgedragen aan de RSRN. Het strafrechtelijk onderzoek door de RSRN heeft een ander karakter dan het onderzoek op grond van artikel 53a van de Pw, en beide onderzoeken kunnen naast elkaar worden uitgevoerd dan wel voortgezet.
10. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een disproportionele inbreuk op de privacy van eiseres. Eiseres voert in dit kader aan dat er veel raadplegingen zijn geweest, maar licht verder niet toe waarom dat niet proportioneel zou zijn. De rechtbank merkt op dat het door eiseres genoemd aantal raadplegingen ziet op een periode tot en met 2019 en dus de omvang van de duur genoemd in het handhavingsonderzoek overschrijdt. Ter zitting hebben derde-partij en verweerder toegelicht dat de aard en de duur van het onderzoek vereisten dat regelmatig werd gecontroleerd of gegevens waren gewijzigd. Derde-partij heeft er verder op gewezen dat de context van de raadplegingen naar voren komen in het dossier van de ouders van eiseres. Dit dossier is door eiseres en haar ouders opgehaald bij derde-partij. De rechtbank beschikt niet over het dossier van de ouders, maar eiseres heeft niet betwist dat die context van de raadplegingen inderdaad in dat dossier naar voren komt of dat die context niet juist zou zijn. Het dossier waarover de rechtbank beschikt bevat verder geen aanwijzingen dat er sprake is geweest van willekeurige inzagen of dat er vaker gegevens zijn geraadpleegd dan noodzakelijk.
Conclusie
11. De beroepsgronden slagen niet. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 25 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Derde partij is de regionale uitvoeringsorganisatie voor werk, inkomensondersteuning en schuldhulpverlening voor onder andere de gemeente IJsselstein en Nieuwegein, oftewel de door eiseres aangeduide Regionale Sociale Dienst. Hij is de opvolger van de Gemeentelijke Sociale Dienst.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van