Deze uitspraak betreft het verzet van de opposant tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn beroep door de rechtbank op 14 januari 2021. De opposant had beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat op 17 augustus 2020 was genomen. De rechtbank had in januari 2021 geoordeeld dat het beroepschrift te laat was ingediend en dat er geen geldige reden was voor deze termijnoverschrijding. De opposant ging in verzet tegen deze uitspraak, maar verscheen niet zelf op de zitting van 20 mei 2021; zijn gemachtigden waren wel aanwezig. De verweerder was afwezig, maar had dit telefonisch gemeld.
De rechtbank heeft in deze uitspraak de omstandigheden van de opposant, waaronder zijn medische situatie en verblijf in Vietnam, in overweging genomen. Echter, de rechtbank oordeelde dat deze omstandigheden niet leidden tot een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank benadrukte dat, volgens de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, van een persoon die door medische omstandigheden niet in staat is om tijdig beroep in te stellen, verwacht mag worden dat hij iemand inschakelt om zijn belangen te behartigen. In dit geval was de heer [A] verantwoordelijk voor de post van de opposant en had hij het besluit ontvangen, maar het niet kunnen bereiken van de opposant om te overleggen over het instellen van beroep viel voor risico van de opposant.
De rechtbank concludeerde dat er geen twijfel was over de uitkomst van de zaak en dat de eerdere uitspraak zonder zitting kon worden gehandhaafd. Het verzet werd ongegrond verklaard, en de rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 18 juni 2021.