ECLI:NL:RBMNE:2021:2773

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
UTR 20/4793
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid na ziekteverzuim

In deze zaak heeft eiser, die als coördinator servicedesk werkte, zich op 4 juni 2018 ziekgemeld vanwege diverse klachten. Na afloop van zijn dienstverband ontving hij een Ziektewet-uitkering, maar deze werd beëindigd na de maximale duur. Eiser diende een aanvraag in voor een WIA-uitkering, die door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen werd afgewezen. Eiser maakte bezwaar, maar ook na herbeoordeling bleef de afwijzing staan. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen de beperkingen van eiser correct hadden vastgesteld en dat de geduide functies niet in strijd waren met de vastgestelde belastbaarheid. Eiser voerde aan dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat, maar de rechtbank vond dat de rapportages zorgvuldig waren en voldoende onderbouwd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van de WIA-aanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4793

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] ,

eiser,
(gemachtigde: mr. D.E. de Hoop),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
(gemachtigde: S.N. Westmaas-Kanhai).

Inleiding

Eiser werkte gemiddeld 32,87 uren per week als coördinator servicedesk bij [bedrijf] van september 2017 tot december 2018. Op 4 juni 2018 heeft eiser zich ziekgemeld vanwege paniekaanvallen, angst, stress, vermoeidheid en spierklachten. Na afloop van zijn dienstverband op 30 november 2018 heeft verweerder eiser bij besluit van 11 december 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend per 3 december 2018. Bij besluit van 8 mei 2020 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat zijn ZW-uitkering op 31 mei 2020 de maximale duur heeft bereikt en de uitkering daarom na die datum zal worden beëindigd.
Op 10 februari 2020 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
In het kader van de WIA-aanvraag hebben de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige onderzoek gedaan. Volgens de verzekeringsarts heeft eiser verminderde functionele mogelijkheden als gevolg van ziekte of gebrek. De aangenomen beperkingen heeft de verzekeringsarts opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 mei 2020. De arbeidskundige heeft vervolgens verschillende functies geduid die eiser – met de aangenomen beperkingen – moet kunnen verrichten. Op basis van de geduide functies komt de arbeidskundige uit op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 29,46%. Omdat eiser meer kan verdienen dan 65% van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd, heeft verweerder de aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen met het besluit van
20 mei 2020 (het primaire besluit).
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben vervolgens onderzoek gedaan. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er aanleiding om de eerder vastgelegde belastbaarheid te wijzigen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarom een nieuwe FML opgesteld op 14 oktober 2020. De arbeidskundige bezwaar en beroep heeft diverse geduide functies verworpen, maar vervolgens wel andere geschikte functies gevonden voor eiser. De arbeidsongeschiktheid van eiser komt op basis van deze functies uit op 31,60%. Aangezien eiser ook met de in bezwaar geduide functies meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd, heeft hij volgens verweerder geen recht op een WIA-uitkering. Daarom heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard in het besluit van 24 november 2020 (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2021 via Skype. Eiser heeft deelgenomen aan deze Skype-zitting, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het geschil
1. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert in beroep – samengevat weergegeven – het volgende aan. Verweerder heeft de belastbaarheid van eiser verkeerd ingeschat. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser een verzekeringsgeneeskundige expertise overgelegd, opgesteld op 6 mei 2021 door [A] , verzekeringsarts verbonden aan het Expertise Instituut (hierna: de expertise). Volgens eiser is het medisch gezien niet haalbaar om meer dan 20 uur per week te werken. Daarnaast overschrijden de geduide functies de door verweerder vastgestelde urenbeperking van maximaal 32 uur per week.
Beoordelingskader
2. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapportages en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan eiser om aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een arts nodig. Dit betekent dat de manier waarop eiser zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de medische beoordeling juist?
3.1
Volgens eiser heeft verweerder zijn beperkingen niet goed vastgesteld. In dat verband heeft hij verwezen naar de expertise die in beroep is overgelegd. Volgens deze expertise is er meer aan de hand dan alleen maar een paniekstoornis en zijn de arbeidsmogelijkheden van eiser overschat. Verweerder had dan ook meer beperkingen moeten aannemen, aldus eiser.
3.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de beperkingen van eiser correct heeft vastgesteld. In dat verband merkt de rechtbank op dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep er terecht op heeft gewezen dat de diagnose ADHD van ruim na de datum in geding is (1 juni 2020) en dat uit de brief van 29 januari 2021 van [B] (als psychiater verbonden aan PsyQ) volgt dat de ADHD licht in ernst is. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft de diagnose ADHD licht van aard geen aanleiding meer beperkingen te stellen dan er al zijn aangenomen in de FML van 14 oktober 2020.
Voor zover in de expertise is opgenomen dat er kenmerken van een autismespectrumstoornis worden onderkend, staat er in de expertise óók dat er te weinig kenmerken zijn van een uitgekristalliseerde stoornis in het autistische spectrum. Ook de behandelend sector heeft een dergelijke stoornis niet vastgesteld volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank is verder van oordeel dat – mede gelet op de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 juni 2021 – in de expertise onvoldoende is onderbouwd dat een verdergaande (uren-) beperking aangenomen had moeten worden. In de expertise wordt immers niet onderbouwd dat vanwege energetische problematiek en/of vanuit preventief oogpunt een urenbeperking van 20 uur per week/4 uur per dag aan de orde zou zijn. Ook met betrekking tot de overige in de expertise voorgestelde (extra) beperkingen is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende concreet is gemaakt dat de in de FML van 14 oktober 2020 opgenomen beperkingen onjuist zijn vastgesteld.
Is de arbeidskundige beoordeling juist?
4.1
Uit de FML van 14 oktober 2020 en de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat eiser gemiddeld ongeveer 6 uur per dag kan werken, en dat tot twee keer per week 8 uur werken per dag mogelijk is. De gemiddelde uren per week zijn vastgesteld op 30 tot 32 uur. Zoals de rechtbank heeft overwogen in rechtsoverweging 3.2 is er geen reden om van een verdergaande urenbeperking uit te gaan. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de geduide functies – ook als wordt uitgegaan van een urenbeperking van maximaal 32 uur per week – niet voor hem geschikt zijn omdat onvoldoende blijkt dat hij zijn uren flexibel kan indelen.
4.2
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage van 23 november 2020 vijf functie geduid: schadecorrespondent (SBC-code 516080), administratief medewerker, correspondent (SBC-code 515100), administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100), archief medewerker (SBC-code 553020) en samensteller kunststof en rubberproducten (SBC-code 271130). De laatste twee functies kennen geen werkdagen van 8 uur. Dit heeft eiser niet bestreden. De rechtbank volgt eiser voorts niet in zijn betoog dat hij in de eerste drie geduide functies acht uur per dag zou moeten werken. In de in beroep overgelegde functieomschrijvingen staat immers bij de functies met de SBC-codes 516080, 515100 en 315100: ‘vrijheid tot indelen rooster’, ‘werktijden in overleg flexibel in te delen tussen 07.00-20.00 uur’, en ‘invulling van de werktijden in overleg mogelijk, tussen 07.00 tot 18.30 uur’. In de aanvullende rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 1 maart 2021 is vermeld dat uit de functieomschrijvingen blijkt dat de werkzaamheden in de functies over vijf werkdagen verdeeld kunnen worden en dat de werktijden in overleg kunnen worden vastgesteld. Ook constateert de rechtbank dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapportage van 23 november 2020 heeft vermeld dat de arbeidsdeskundige-analist heeft aangegeven dat voor de functies onder de SBC-codes 516080, 515100, 315100 sprake is van grote vrijheid om de werktijden zelf in te delen. Daarmee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd dat eiser in deze functies niet wordt verplicht om elke werkdag te werken, maar de 30-32 werkuren kan spreiden over de week. De belastbaarheid van eiser wordt in deze functies dus niet overschreden.
Conclusie
5. Verweerder heeft de aanvraag om een WIA-uitkering terecht afgewezen. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is uitgesproken op 23 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.