ECLI:NL:RBMNE:2021:2818

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
30 juni 2021
Zaaknummer
C/16/498067
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met afwikkeling huwelijkse voorwaarden naar Spaans recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 juni 2021 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, gehuwd in Spanje. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van het minderjarige kind bij de vrouw vastgesteld. De rechtbank heeft ook een zorgregeling vastgesteld, waarbij de man en de vrouw om en om zorg dragen voor het kind. De man is verplicht om een bedrag van € 308,- per maand aan kinderalimentatie en € 740,- per maand aan partneralimentatie te betalen aan de vrouw, met ingang van 1 april 2022. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de man aan de vrouw een schadevergoeding van € 63.000,- moet betalen op grond van artikel 1438 van het Spaanse Burgerlijk Wetboek. De rechtbank heeft de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden tussen partijen vastgesteld, waarbij de vrouw de inboedel krijgt die haar toekomt en de man de overige activa behoudt. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad, met uitzondering van de echtscheiding zelf, die niet uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummers: C/16/498067 / FA RK 20-1434 (echtscheiding)
C/16/517073 / FA RK 21-371 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)
Beschikking van 30 juni 2021
in de zaak van:
[de man] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M. Haverkort,
tegen
[de vrouw] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.L. Sterrenberg-Ellerbroek.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft eerder in deze zaak een beschikking gegeven op 3 februari 2021. Voor het verloop van de procedure tot die datum verwijst de rechtbank naar de vorige beschikking.
1.2.
Daarna heeft de rechtbank de volgende stukken ontvangen:
  • de brief van de vrouw van 18 mei 2021 met bijlagen 7 tot en met 15;
  • de brief van de man van 21 mei 2021 met wijziging van de verzoeken en bijlagen 40 tot en met 50.
1.3.
Ook is nog ontvangen de brief (fax) van de vrouw van 1 juni 2021 met een (slecht leesbare) bijlage. Mede gelet op de indieningsdatum en het bezwaar van de man, zal de rechtbank, als medegedeeld op de zitting, om redenen van procesorde deze brief en bijlage buiten beschouwing laten. De vrouw heeft ter zitting wel de gelegenheid gehad om te verklaren wat de voor haar relevante passages uit deze bijlage zijn en wat zij daarmee heeft willen stellen.
1.4.
De minderjarige [minderjarige] heeft in een gesprek met de kinderrechter op 1 juni 2021 haar mening over de verzoeken gegeven.
1.5.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 2 juni 2021. Hierbij waren aanwezig:
  • de man met zijn advocaat,
  • de vrouw met haar advocaat;
  • mevrouw E.E.H. Willems als tolk voor de vrouw in de Spaanse taal,
  • mevrouw [A] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [2005] in [woonplaats] , Spanje.
2.2.
De vrouw heeft de Spaanse nationaliteit. De man heeft de Nederlandse nationaliteit.
2.3.
Het minderjarige kind van partijen is:
-
[minderjarige], geboren op [2008] in [woonplaats] .
2.4.
Enige jaren voor het huwelijk zijn partijen samen in Nederland gaan wonen.
2.5.
Op 25 februari 2005 hebben partijen bij een notaris huwelijkse voorwaarden (hierna: HV) laten maken en getekend. Hierin hebben zij expliciet gekozen voor toepassing van het Spaanse recht ten aanzien van het huwelijksvermogensrecht. Deze rechtskeuze hebben zij (nogmaals) vastgelegd in een akte huwelijkse voorwaarden/rechtskeuze van 23 september 2008.
2.6.
Deze rechtbank heeft voorlopige voorzieningen getroffen bij beschikking van
26 maart 2021 en daarbij het volgende bepaald:
per april 2021 accepteert de vrouw de huurwoning aan de [adres] te [woonplaats] , met een contract van een jaar;
de vrouw zal zich per 1 april samen met [minderjarige] inschrijven op dit adres;
de vrouw zal zo spoedig mogelijk vertrekken uit de echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats] , waarbij zij wel de tijd en gelegenheid krijgt de huurwoning op orde te krijgen en haar spullen te pakken;
voor de duur dat de vrouw voor [minderjarige] zorgt mag zij in de echtelijke woning verblijven en zal de man elders verblijven;
de ouders overleggen over de spullen die de vrouw voorlopig kan meenemen uit de inboedel;
de man betaalt maandelijks, bij vooruitbetaling, € 1.626,- bruto per maand partneralimentatie, ingaande op 1 april 2021;
iedere ouder betaalt de verblijfskosten van [minderjarige] op de dagen/momenten waarop zij bij ieder van hen is; daarnaast betaalt de man alle verblijfs-overstijgende kosten voor [minderjarige] ;
[minderjarige] wordt bij de vrouw ingeschreven (zie 2.) en de vrouw ontvangt daarmee zowel het kindgebonden budget als de kinderbijslag, die zij zal aanwenden voor de verblijfskosten van [minderjarige] en mag aanwenden voor haar eigen kosten;
ten aanzien van punt 6, 7 en 8 spreken partijen voor 1 jaar een niet-wijzigingsbeding af; in de bodemprocedure/echtscheiding zal de hoogte van de kinder- en partneralimentatie onderwerp van de procedure zijn, echter met als ingangsdatum 1 april 2022;
en heeft de rechtbank de volgende voorlopige zorgregeling vastgesteld:
  • de vrouw zorgt van maandag 08:00 uur tot woensdag 08:00 uur voor [minderjarige] ;
  • de man zorgt van woensdag 08:00 uur tot vrijdag 08:00 uur voor [minderjarige] ;
  • de man en de vrouw zorgen om en om het weekend van vrijdag 08:00 uur tot maandag 08:00 uur voor [minderjarige] ;
  • waarbij het (bel)contact van [minderjarige] met de niet-verzorgende ouder is beperkt tot éénmaal per dag, voor het slapen gaan (omstreeks 20:30 uur), met uitzondering van noodgevallen;
  • welke regeling doorloopt tijdens de vakantie- en feestdagen tenzij de ouders in overleg afwijkende afspraken maken.

3.Verzoeken en verweer

3.1.
De man verzoekt:
I. de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;
II. de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vrouw vast te stellen;
III. een zorgregeling vast te stellen waarbij [minderjarige] gedurende de helft van de tijd bij de man verblijft, te weten:
 wekelijks van woensdag 8:00 uur tot vrijdag 8:00 uur;
 om de week van vrijdag 8:00 uur tot maandag 8:00 uur;
 gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, welke verdeling concreet als volgt dient te worden vastgesteld:
 gedurende 3 weken in de zomervakantie;
 gedurende de herfstvakantie in de even jaren, alsmede in 2021;
 gedurende de eerste week van de Kerstvakantie in de jaren 2021, 2022, 2023 en 2024;
 gedurende de tweede week van de Kerstvakantie in de jaren 2025 en 2026;
 gedurende de voorjaarsvakantie in de even jaren;
 gedurende de meivakantie in de oneven jaren;
 op Goede Vrijdag, met Pasen en op Hemelvaartsdag in de even jaren;
 met Pinksteren in de oneven jaren;
 als een van de feestdagen of bijzondere dagen in de vakantie valt, is de vakantieverdeling bepalend;
IV.
primairte bepalen dat de man alle verblijfsoverstijgende kosten van [minderjarige] zal dragen;
subsidiairte bepalen dat de man een bedrag van € 64,- per maand aan de vrouw moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] en daarnaast een bedrag van € 235,- per maand op een gezamenlijke rekening van partijen moet storten ten behoeve van de betaling van de verblijfsoverstijgende kosten van [minderjarige] ;
V. te bepalen dat de man een door de rechtbank aan de hand van behoefte en draagkracht vast te stellen bedrag moet betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud;
VI. de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden tussen partijen als volgt vast te stellen:
- de man behoudt/aan de man komt toe:
 de beleggersrekening eigen woning bij Brand New Day, met kenmerk [kenmerk] , met de verplichting voor de vrouw mee te werken aan het overzetten van deze rekening op naam van de man;
 de ING betaalrekening met IBAN [rekeningnummer] ;
 de ING kinderrekening met IBAN [rekeningnummer] ;
 de Binck Beleggersrekening met IBAN [rekeningnummer] ;
 de Brand New Day beleggersrekening [rekeningnummer] ;
 de Atos 208 aandelen, gekocht op 10 januari 2017;
 de Atos 252 aandelen, gekocht op 30 januari 2019;
 Rabo Levensloop Sparen met IBAN [rekeningnummer] ;
 Rabo Toekomst Sparen met IBAN [rekeningnummer] ;
 SNS lijfrente spaarrekening met IBAN [rekeningnummer] ;
 Nationale Nederlanden Aanvullend pensioensparen met IBAN [rekeningnummer] ;
 BND pensioenrekening met rekeningnummer [rekeningnummer] ;
 de bij de man in gebruik zijnde auto van het merk Skoda Octavia met kenteken [kenteken] ;
 de leningen aan zijn zus voor een totaalbedrag van € 11.468,23;
 de lening aan de vader van de man voor een bedrag van € 25.924,56;
- de vrouw behoudt/aan de vrouw komt toe:
 de internetspaarrekening bij Nationale Nederlanden met IBAN [rekeningnummer] ;
 de ING betaalrekening met IBAN [rekeningnummer] ;
  • partijen zullen in onderling overleg overgaan tot verdeling van de gezamenlijke inboedelgoederen zoals aanwezig in de echtelijke woning;
  • de man zal zorgdragen voor ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire geldleningen bij Florius.
3.2.
De vrouw voert verweer. Zij verzoekt:
I. de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;
II. te bepalen dat de vrouw, voor de duur van 6 maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, met uitsluiting van de man, de beschikking heeft over de echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats] en te verklaren dat zij bevoegd is tot bewoning en gebruik inclusief de inboedel;
III. de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vrouw vast te stellen;
I. een zorgregeling vast te stellen waarbij [minderjarige] om de week van donderdag uit school tot vrijdag voor school bij de man verblijft en om de week (in de andere week) van donderdag na school tot maandag voor school bij de man verblijft;
II. de volgende vakantieregeling vast te stellen:
 de gehele Kerstvakantie (in een jaar dat de vrouw en [minderjarige] niet tijdens de Kerstvakantie naar Spanje kunnen gaan, zullen zij het jaar daarop tijdens de gehele meivakantie naar Spanje gaan) en de eerste 4 weken van de zomervakantie, gaan de vrouw en [minderjarige] naar Spanje. [minderjarige] zal dan in de zomervakantie de laatste twee weken bij de man zijn en de hele voorjaars- en herfstvakantie. De meivakantie verdelen partijen in overleg bij helfte.
 daarnaast wordt het de vrouw toegestaan op het moment dat er iets ernstigs gebeurt met een familielid in Spanje, naar Spanje af te reizen samen met [minderjarige] mits de school hier ook toestemming voor geeft;
III. te bepalen dat de man een bedrag van € 394,- per maand aan de vrouw moet betalen als bijdrage in de kosten voor verzorging en opvoeding van [minderjarige] , telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
IV. te bepalen dat de man een bedrag van € 1.523,- per maand aan de vrouw moet betalen als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
V. te bepalen dat de man aan de vrouw een bedrag van € 75.000,- moet voldoen ten titel van schadevergoeding op grond van artikel 1435 van het Spaanse BW;
VI. te bepalen dat de man gehouden is de levensverzekering met polisnummer [polisnummer] bij Taf aan te houden en de jaarlijkse premie van € 712,89 te voldoen ten behoeve van de vrouw;
VII. de man te veroordelen binnen drie maanden na de te wijzen beschikking het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw aan de hypothecaire schuld bij Florius te bewerkstelligen;
VIII. te bepalen dat de vrouw de inboedel die haar in privé toekomt, omdat zij die geschonken heeft gekregen of heeft aangeschaft, aan haar toekomt conform de lijst in productie 15.

4.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de verzoeken kennis te nemen en dat Nederlands recht daarop van toepassing is, tenzij hierna uitdrukkelijk anders is vermeld.
Echtscheiding en ouderschapsplan
4.2.
De rechtbank zal de echtscheiding tussen partijen uitspreken omdat aan de wettelijke vereisten is voldaan. [1] Partijen zijn het er namelijk over eens dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Dit betekent dat partijen niet samen verder kunnen als echtgenoten.
4.3.
In de eerdere beschikking van 3 februari 2021 is al overwogen dat partijen ontvankelijk zijn in hun verzoek tot echtscheiding, omdat zij redelijkerwijs niet in staat zijn om een ouderschapsplan over te leggen. Zij kunnen het met name niet eens worden over de zorgregeling en de kinderbijdrage. In deze beschikking zal de rechtbank zoveel mogelijk in het belang van [minderjarige] voorzien in een beslissing ten aanzien van deze onderwerpen door te beslissen op de nevenverzoeken. Verder gaat de rechtbank er vanuit dat partijen zich blijven inzetten om met de lopende hulpverlening - waarover zijn beiden op de zitting hebben verteld - te komen tot een betere onderlinge communicatie.
Hoofdverblijfplaats van [minderjarige]
4.4.
De rechtbank zal de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vrouw bepalen. Partijen zijn het daar over eens en zij hebben dit beiden verzocht te bepalen.
Zorgregeling
Regeling tijdens ‘normale dagen’
4.5.
De rechtbank zal de volgende zorgregeling vaststellen:
- in de periode vanaf nu tot (uiterlijk) 1 april 2022, uitgaande van de bestaande situatie van ‘birdnesting’:
 zorgt de vrouw voor [minderjarige] van maandag 08:30 uur tot woensdag 08:30 uur; de wisseling om 08.30 uur is daarbij in de regel een ‘fictief’ wisselmoment, omdat [minderjarige] dan al naar school is;
 zorgt de man voor [minderjarige] van woensdag 08:30 uur tot vrijdag 08:30 uur; de wisseling om 08.30 uur is daarbij in de regel een ‘fictief’ wisselmoment, omdat [minderjarige] dan al naar school is;
 zorgen de man en de vrouw om en om het weekend van vrijdag 08:30 uur tot maandag 08:30 uur voor [minderjarige] ; de wisselingen om 08.30 uur zijn daarbij in de regel een ‘fictief’ wisselmoment, omdat [minderjarige] dan al naar school is.
- in de periode vanaf (uiterlijk) 1 april 2022, wanneer de bestaande situatie van ‘birdnesting’ is geëindigd:
 zorgt de man voor [minderjarige] wekelijks van woensdag uit school tot vrijdag naar school;
 zorgt de man voor [minderjarige] om de week van vrijdag naar school tot maandag naar school.
- waarbij het (bel)contact van [minderjarige] met de niet-verzorgende ouder is beperkt tot éénmaal per dag, voor het slapen gaan (omstreeks 20:30 uur), met uitzondering van noodgevallen.
4.6.
Deze regeling vindt de rechtbank het meest in het belang van [minderjarige] . Hierna zal de rechtbank uitleggen waarom zij dat vindt. Daarbij zal de rechtbank ook ingaan op enkele stellingen van partijen ten aanzien van de (door hen bepleite) zorgregeling.
4.7.
Partijen zijn het er over eens dat de huidige regeling van ‘birdnesting’ in ieder geval zal moeten eindigen per 1 april 2022, mede gelet op de afspraken die partijen gemaakt hebben in de voorlopige voorzieningen procedure. De rechtbank heeft daarom een zorgregeling bepaald voor de periode dat de ‘birdnesting’ nog duurt en voor de periode daarna.
4.8.
De vrouw heeft primair verzocht om een zorgregeling waarbij [minderjarige] meer bij haar verblijft dan in de huidige regeling. De rechtbank overweegt dat de huidige regeling goed verloopt. Het is in het belang van [minderjarige] dat ook de man een groot aandeel heeft in haar opvoeding, zodat [minderjarige] ook kan profiteren van hetgeen zijn opvoedstijl haar te bieden heeft. Daarbij heeft [minderjarige] gezegd dat er geregeld irritaties zijn tussen haar een haar moeder en dat haar moeder haar voor haar gevoel dicht op de huid zit. De rechtbank vindt niet dat er reden is om [minderjarige] meer bij haar moeder te laten zijn dan zijn nu is. Verder heeft [minderjarige] gezegd de huidige regeling fijn te vinden. De rechtbank zal de regeling vaststellen in lijn met de huidige regeling.
4.9.
Subsidiair heeft de vrouw verzocht om een regeling met wisselingen in de avond (voorafgaand aan de huidige wisselmomenten). De rechtbank kiest er toch voor om de wisseling in de ochtend te houden, omdat door de verschuiving naar 08.30 in de regel sprake is van een ‘fictieve’ wissel, omdat [minderjarige] dan al naar school is. De man heeft de verschuiving naar die tijd ter zitting voorgesteld en de rechtbank ziet het nut daarvan wel in. De vrouw hoeft voor die wisselmomenten dan ook feitelijk niet (meer) naar de woning van de man te komen, maar pas als [minderjarige] terugkeert uit school.
Regeling tijdens vakantie- en feestdagen en het verzoek van de vrouw om in bepaalde situaties met [minderjarige] naar Spanje te reizen
4.10.
Partijen zijn het erover eens dat het voor het voor hen, gelet op hun moeizame communicatie, van belang is dat de regeling voorziet in gedetailleerde afspraken.
De rechtbank zal de volgende regeling vaststellen:
  • in de zomervakantie: 3 weken bij de vrouw en 3 weken bij de man; voor de komende zomervakantie (2021) hebben partijen in afwijking daarvan afgesproken dat [minderjarige] 5 weken bij de vrouw zal zijn;
  • in de kerstvakantie: in de even jaren de hele vakantie bij de man, in de oneven jaren de hele vakantie bij de vrouw;
  • in de meivakantie: in de even jaren de hele vakantie bij de vrouw, in de oneven jaren de hele vakantie bij de man;
  • in de voorjaarsvakantie: in de even jaren bij de man, in de oneven jaren bij de vrouw;
  • in de herfstvakantie: in de even jaren bij de vrouw, in de oneven jaren bij de man.
- op de volgende bijzondere dagen verblijft [minderjarige] bij de man:
 op Goede Vrijdag, met Pasen en op Hemelvaartsdag in de even jaren;
 met Pinksteren in de oneven jaren;
 als één van de bijzondere dagen in de vakantie valt, is de vakantieverdeling bepalend.
4.11.
De rechtbank vindt dit een duidelijke en uitvoerbare regeling, die in het belang is van [minderjarige] .
4.12.
De vrouw wil met [minderjarige] naar Spanje kunnen gaan als er iets gebeurt met een familielid. De man is het niet eens met haar verzoek daarover. De rechtbank zal dit verzoek van de vrouw afwijzen. Gelet op de manier waarop [minderjarige] tot op heden naar Spanje heeft kunnen reizen, staat de man niet onwelwillend tegenover reizen van [minderjarige] naar familie in Spanje. Sterker nog, hij heeft dat gefaciliteerd door vliegreizen te regelen (en te betalen). De man erkent ook het belang van de band van [minderjarige] met haar familieleden in Spanje. De rechtbank gaat er vanuit dat de ouders vragen op dit punt in onderling overleg met elkaar moeten kunnen oplossen en ziet onvoldoende grond voor toewijzing van het verzoek van de vrouw.
Voortgezet gebruik echtelijke woning
4.13.
Zoals van de kant van de vrouw ter zitting is erkend, is het verzoek van de vrouw over het voortgezet gebruik van de woning in feite achterhaald door de afspraken die gemaakt zijn in het kader van de voorlopige voorzieningenprocedure. De vrouw heeft inmiddels een andere (tijdelijke) woonruimte, waar zij nog kan wonen tot 1 april 2022. Het gebruiksrecht na die datum zou bovendien naar verwachting liggen buiten de periode van 6 maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking waarop de beslissing op dit verzoek zou zien. De rechtbank wijst dit verzoek, voor zover het nog aan de orde is, dan ook af.
Kinderalimentatie
Conclusie
4.14.
De rechtbank zal beslissen dat de man vanaf 1 april 2022 een bedrag van € 308,- per maand (nog te indexeren vanaf 1 januari 2022) aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen. Het meer of anders verzochte wijst de rechtbank af. Hierna zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot dit oordeel gekomen is.
De ingangsdatum
4.15.
Partijen hebben afspraken gemaakt over de kinderalimentatie tot 1 april 2022. De rechtbank zal dus een beslissing nemen over de kinderalimentatie die ingaat vanaf 1 april 2022.
Het primaire verzoek van de man
4.16.
Het primaire verzoek van de man, inhoudende dat hij alle verblijfsoverstijgende kosten van [minderjarige] voor zijn rekening neemt, zal de rechtbank afwijzen. De vrouw ziet die situatie als niet goed werkbaar, gelet op de slechte communicatie tussen partijen. Ook de rechtbank vindt het beter om in dit geval op de ‘normale’ manier een kinderbijdrage vast te stellen. [minderjarige] heeft (formeel) haar hoofdverblijf bij de vrouw en de vrouw ontvangt al kinderbijslag en kindgebonden budget waaruit een deel van de kosten van [minderjarige] wordt voldaan. Voor de door de man voorgestelde manier van bijdragen zou inderdaad een betere samenwerking nodig zijn. Als de vrouw zelf de uitgaven voor [minderjarige] ‘betaalt en bepaalt’ geeft dat haar bovendien als moeder een meer zelfstandige positie. Dit betekent dat de rechtbank in het navolgende op basis van behoefte en draagkracht zal berekenen welke kinderbijdrage de man aan de vrouw zal moeten betalen.
De behoefte van [minderjarige]
4.17.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt ook wel de ‘behoefte’ van het kind genoemd. Partijen zijn het eens dat de behoefte van [minderjarige] € 481,- per maand bedraagt. In geschil is de vraag of de behoefte geïndexeerd moet worden. De vrouw neemt 2020 als peiljaar voor de behoefte en de man 2021 omdat volgens hem partijen nu pas gescheiden huishoudens gaan voeren. De rechtbank kan niet exact vaststellen wanneer partijen feitelijk uiteen zijn gegaan. Vast staat in ieder geval dat partijen tot eind 2020 hebben samengeleefd. De rechtbank vindt daarom dat het jaar 2020 het beste beeld geeft van de welstand waaraan [minderjarige] gewend is geraakt. Zij zal daarom uitgaan van de tabelbedragen van 2020 en de behoefte indexeren naar 2021, dat is € 495,- per maand.
Verhoging behoefte met kosten voor vliegtickets naar Spanje
4.18.
Partijen verschillen van mening over de vraag of de behoefte van [minderjarige] verhoogd moet worden met de kosten voor vliegtickets naar Spanje. De vrouw stelt dat zij € 1.000,- per jaar kwijt is aan vliegtickets voor [minderjarige] en dat haar behoefte daarom verhoogd moet worden. De man is het hier niet mee eens en vindt dat dit bedrag al verdisconteerd is in het tabelbedrag.
4.19.
De rechtbank is van oordeel dat de door de vrouw gestelde kosten aan vliegtickets niet behoefte verhogend zijn. Conform de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatienormen worden deze kosten ofwel al geacht in het tabelbedrag te zijn begrepen ofwel worden deze (bij hoge kosten in geval van een alleenstaande ouder) afzonderlijk als bijzondere kosten bij het tabelbedrag opgeteld. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door de vrouw gestelde kosten van € 1.000,- per jaar al verdisconteerd in de behoefte. De man heeft onbetwist gesteld dat hij deze kosten altijd al betaalde en dat die kosten werden voldaan van het gezinsinkomen waar nu ook vanuit wordt gegaan.
De draagkracht van beide ouders
4.20.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt ook wel de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd.
De draagkracht van de man
4.21.
De draagkracht van de man berekent de rechtbank op € 862,- per maand. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
4.22.
Voor het bepalen van de draagkracht kijkt de rechtbank eerst naar het inkomen van de man. Tussen partijen staat vast dat de man op dit moment € 5.183,- bruto per maand verdient en dat hij recht heeft op 8% vakantietoeslag en een eindejaarsuitkering. In geschil is de vraag of de man minder mag gaan werken, namelijk 4 dagen (32 uur) per week in plaats van 5 dagen per week. De rechtbank vindt gelet op de zorgtaken voor [minderjarige] het redelijk dat de man minder gaat werken. Zij gaat daarom uit van een werkweek van 32 uur. De man heeft gesteld dat zijn nieuwe inkomen op basis van 32 uur per week € 4.147,- bruto per maand bedraagt en dat hij recht heeft op 8% vakantietoeslag en een eindejaarsuitkering van € 4.146,- per jaar. De vrouw heeft dit niet betwist, zodat de rechtbank hiervan uit zal gaan. De rechtbank heeft berekend dat dit voor de man € 3.188,- netto per maand is (bijlage 1).
4.23.
Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van [minderjarige] . Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachtformule’ die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. In die formule wordt ervan uitgegaan dat iemand 30% van zijn netto besteedbaar inkomen aan woonlasten mag uitgeven. Dat komt hier neer op (30% van 3.188 =) € 956,- per maand. Daarnaast wordt rekening gehouden met een minimumbedrag voor overige vaste lasten van € 1.000,- per maand. Van het netto besteedbaar inkomen van de man blijft dan een bedrag van (3.188 – 956 – 1.000 =) € 1.232,- over. Daarvan is volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie 70% beschikbaar voor kinderalimentatie, dus € 862,- per maand. De overige 30% mag de man vrij besteden (de ‘vrije ruimte’).
De draagkracht van de vrouw
4.24.
Partijen zijn het erover eens dat de vrouw een draagkracht heeft van € 25,- per maand.
De verdeling van de kosten
4.25.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechtbank berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt ook wel de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd. Zoals hiervoor is berekend, heeft de man een draagkracht van € 862,- per maand en de vrouw een draagkracht van € 25,- per maand. Samen hebben ze dus een draagkracht van € 887,- per maand. Dit is genoeg om alle kosten van [minderjarige] te betalen, want die zijn € 495,- per maand. Dit betekent dat de man een deel van (862/887 x 495=) € 481,- per maand moet dragen. De vrouw moet een deel van (25/887 x 495=) € 14,- per maand dragen.
De zorgkorting
4.26.
Tot slot krijgt normaal gesproken de ouder die kinderalimentatie moet betalen een korting op die alimentatie, omdat die ouder al een deel van de kosten betaalt op het moment dat het kind bij hem/haar verblijft. Dit wordt ook wel de ‘zorgkorting’ genoemd. Partijen zijn het erover eens dat uitgegaan moet worden van een zorgkorting van 35% van de behoefte, dus
€ 173,- per maand. Dit betekent dat de man een bedrag van (481 – 173 =) € 308,- per maand moet betalen.
Indexering
4.27.
Het bedrag van € 308,- per maand heeft de rechtbank berekend op basis van de belastingtarieven van 2021. De belastingtarieven van 2022 zijn nog niet bekend. Omdat de ingangsdatum van de kinderalimentatie in de toekomst ligt, namelijk op 1 april 2022, zullen partijen de kinderalimentatie nog moeten indexeren vanaf 1 januari 2022.
De alimentatie moet vooruit worden betaald
4.28.
De rechtbank zal beslissen dat de man de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand moet betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
Partneralimentatie
Conclusie
4.29.
De rechtbank zal beslissen dat de man vanaf 1 april 2022 een bedrag van € 740,- bruto per maand (nog te indexeren vanaf 1 januari 2022) aan partneralimentatie aan de vrouw moet betalen. Het meer of anders verzochte wijst de rechtbank af. Hierna zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot dit oordeel gekomen is.
De ingangsdatum
4.30.
Partijen hebben afspraken gemaakt over de partneralimentatie tot 1 april 2022. De rechtbank zal dus een beslissing nemen over de partneralimentatie die ingaat vanaf 1 april 2022.
De huwelijksgerelateerde behoefte
4.31.
Bij de berekening van de partneralimentatie stelt de rechtbank eerst het bedrag vast dat de vrouw nodig heeft om haar kosten van te kunnen betalen. Dat wordt ook wel de ‘behoefte’ genoemd. Daarbij kijkt de rechtbank niet alleen naar de puur noodzakelijke kosten die de vrouw moet maken, maar ook naar de welstand waarin partijen hebben geleefd en naar wat de vrouw daardoor gewend was uit te geven. Daarom wordt dat ook wel de ‘huwelijksgerelateerde behoefte’ genoemd.
4.32.
Partijen zijn het erover eens dat de huwelijksgerelateerde behoefte € 1.954,- netto per maand en € 3.192,- bruto per maand bedraagt.
De behoeftigheid
4.33.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank of de vrouw redelijkerwijs in staat is om zelf dat bedrag (€ 3.192,-) te verdienen. Als de vrouw daar niet toe in staat is, dan is zij ‘behoeftig’. Tussen partijen staat vast dat de vrouw op dit moment geen inkomen heeft. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de vrouw op korte termijn geheel in haar huwelijksgerelateerde behoefte kan voorzien. Zij heeft tijdens het huwelijk niet of nauwelijks betaalde arbeid verricht en spreekt ook nog behoorlijk gebrekkig Nederlands. De vrouw kan dus partneralimentatie vragen aan de man. De rechtbank merkt daarbij wel op dat van de vrouw verwacht wordt dat zij binnen enkele jaren ook een inkomen gaat genereren en dat zij 32 uur per week gaat werken. [minderjarige] zit immers al op de middelbare school waardoor zij voldoende tijd over heeft om te werken.
De draagkracht van de man
4.34.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank in hoeverre de man die bijdrage kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ genoemd. De rechtbank stelt vast dat de man een bedrag van € 740,- bruto per maand kan betalen. De rechtbank heeft dat als volgt berekend.
4.35.
De rechtbank gaat uit van dezelfde inkomensgegevens als bij de kinderalimentatie en verwijst voor de motivering hiervan naar punt 4.22. De rechtbank heeft berekend dat de man een netto besteedbaar inkomen heeft van € 3.352,- netto per maand (bijlage 2).
4.36.
Vervolgens bekijkt de rechtbank welke kosten de man moet betalen uit dit netto-inkomen. Over de volgende lasten van de man bestaat geen discussie:
  • € 5.800,- per jaar hypotheekaflossing;
  • € 95,- per maand eigenaarslasten;
  • € 109,- per maand ziektekostenverzekering.
4.37.
In geschil zijn de lasten die zien op de hypotheekrente en het verplichte eigen risico.
De rechtbank houdt aan de zijde van de man rekening met een hypotheekrente van € 5.433,- per jaar voor de hypotheek die is gekoppeld aan de woning van de man en een bedrag van
€ 1.015,- per jaar voor de hypotheek die is gekoppeld aan de geldlening bij de vader van de man. De rechtbank overweegt daarbij dat de geldlening van € 50.000,- bij de vader van de man een fiscale constructie betreft, waarbij de rente van 7,30% niet marktconform is. De rechtbank gaat er vanuit dat de man deze lening oversluit. De rechtbank houdt dan ook rekening met hetzelfde rentepercentage (2,03%) als dat de man betaalt voor de hypotheek bij de bank. De rechtbank heeft berekend dat dit € 1.015,- per jaar bedraagt.
4.38.
De rechtbank houdt, anders dan de vrouw stelt, wel rekening met een bedrag van
€ 385,- per jaar aan verplicht eigen risico. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man voldoende aangetoond dat hij zijn eigen risico opmaakt.
4.39.
Van het netto besteedbaar inkomen van de man blijft dan een bedrag van € 1.290,-netto per maand over. Daarvan is volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak 60% beschikbaar voor partneralimentatie, oftewel € 774,- netto per maand. De overige 40% mag de man vrij besteden (de ‘vrije ruimte’). Als de man partneralimentatie betaalt, dan mag hij de betaalde partneralimentatie als aftrekpost opvoeren in de belastingaangifte. Daardoor betaalt de man minder belasting. Door dat belastingvoordeel kan de man meer partneralimentatie betalen. De rechtbank telt daarom dat belastingvoordeel op bij de draagkracht. Rekening houdend met de kosten van [minderjarige] van € 308- per maand komt daarmee de draagkracht van de man op een bedrag van € 740,- bruto per maand. Dit volgt uit de berekening die als bijlage 2 bij deze beschikking is opgenomen.
Indexering
4.40.
Het bedrag van € 740,- bruto per maand heeft de rechtbank berekend op basis van de belastingtarieven van 2021. De belastingtarieven van 2022 zijn nog niet bekend. Omdat de ingangsdatum van de partneralimentatie in de toekomst ligt, namelijk op 1 april 2022, zullen partijen de partneralimentatie nog moeten indexeren vanaf 1 januari 2022.
De alimentatie moet vooruit worden betaald
4.41.
De rechtbank zal beslissen dat de man de partneralimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand moet betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in de maand wordt betaald.
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.42.
Omdat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft zij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van partijen.
4.43.
Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing.
4.44.
Omdat partijen een volgens dit Verdrag geldige keuze hebben uitgebracht voor het Spaanse recht, is dat recht van toepassing op hun huwelijksvermogensregime.
Inhoudelijke beoordeling
4.45.
Partijen zijn gehuwd na het maken van huwelijkse voorwaarden. Op grond daarvan wordt het huwelijk tussen partijen geregeld op grond van het stelsel van uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen als geregeld in de artikelen 1435 tot en met 1444 van het Spaanse Burgerlijk Wetboek. Tussen partijen is in geschil de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
De inboedel
4.46.
Tijdens de zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over wat er moet gebeuren met de inboedel. Zij hebben afgesproken dat de vrouw alle (inboedel)goederen mag hebben van de lijst die zij heeft overgelegd als productie 15. Alle (inboedel)goederen die de vrouw meeneemt voor 1 juli 2021 zijn van de vrouw. Alles wat zij niet mee kan nemen (van wat haar toekomt als vermeld in productie 15), kan zij opbergen in een kamer in de echtelijke woning die de man tot 1 april 2022 ter beschikking stelt voor de opslag van deze spullen. De rechtbank zal overeenkomstig deze afspraak van partijen beslissen en het verzoek van de vrouw ten aanzien van de inboedel toewijzen als vermeld in het dictum.
Ontslag hoofdelijke aansprakelijkheid hypothecaire geldlening
4.47.
De vrouw heeft verzocht de man te veroordelen binnen drie maanden na de te wijzen beschikking het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw aan de hypothecaire geldlening bij Florius te bewerkstelligen. De rechtbank zal dit verzoek toewijzen en daarbij bepalen dat de termijn van drie maanden begint te lopen vanaf het moment dat de vrouw tekent voor een andere intermediair. Partijen zijn het hierover eens.
De bank- en spaarrekeningen
4.48.
De volgende rekeningen staan op naam van de man:
- de beleggersrekening eigen woning bij Brand New Day, met nummer [kenmerk] ;
- de ING betaalrekening met IBAN [rekeningnummer] ;
- de ING kinderrekening met IBAN [rekeningnummer] ;
- de Binck Beleggersrekening met IBAN [rekeningnummer] ;
- de Brand New Day beleggersrekening met nummer [rekeningnummer] ;
- Rabo Levensloop Sparen met IBAN [rekeningnummer] ;
- Rabo Toekomst Sparen met IBAN [rekeningnummer] ;
- SNS lijfrente spaarrekening met IBAN [rekeningnummer] ;
- Nationale Nederlanden Aanvullend pensioensparen met IBAN [rekeningnummer] ;
- de BND pensioenrekening met nummer [rekeningnummer] .
4.49.
De volgende rekeningen staan op naam van de vrouw:
- de internetspaarrekening bij Nationale Nederlanden met IBAN [rekeningnummer] ;
- de ING betaalrekening met IBAN [rekeningnummer] .
4.50.
Partijen zijn het erover eens dat iedere partij de eigen rekeningen behoudt, zonder nadere verrekening. De rechtbank zal dit zo beslissen en het verzoek van de man hierover toewijzen.
De auto
4.51.
De man had op de peildatum (en heeft nog steeds) een auto van het merk Skoda type Octavia, met kenteken [kenteken] . Partijen zijn het erover eens dat de man deze auto behoudt, zonder nadere verrekening. De rechtbank zal dit zo beslissen.
Aandelen en leningen
4.52.
Verder zijn partijen het eens dat de volgende aandelen en leningen toekomen aan de man zonder nadere verrekening:
- de Atos 208 aandelen, gekocht op 10 januari 2017;
- de Atos 252 aandelen, gekocht op 30 januari 2019;
- de leningen aan zijn zus voor een totaalbedrag van € 11.468,23;
- de lening aan de vader van de man voor een bedrag van € 25.924,56.
4.53.
De rechtbank zal deze afspraak van partijen opnemen in de beslissing.
Overlijdensrisicoverzekering
4.54.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man gehouden is de levensverzekering met polisnummer [polisnummer] bij Taf/NHP aan te houden en de jaarlijkse premie van € 712,89 te voldoen ten behoeve van de vrouw. De rechtbank zal dit verzoek afwijzen omdat hiervoor geen wettelijke grondslag bestaat. De advocaat van de vrouw heeft dit ook erkend ter zitting.
4.55.
Partijen hebben op de zitting wel afgesproken dat het akkoord is dat de man de levensverzekering aanhoudt als de vrouw de premie zelf betaalt. Deze afspraak leent zich niet voor opname in het dictum, maar partijen zijn hier onderling wel aan gebonden.
Schadevergoeding
4.56.
De rechtbank zal bepalen dat de man aan de vrouw een bedrag van
€ 63.000,- moet voldoen als (schade)vergoeding op grond van artikel 1438 van het Spaanse BW. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
4.57.
De artikelen 1435 tot en met 1444 van het Spaanse Burgerlijk Wetboek zijn aan de huwelijkse voorwaarden gehecht. In artikel 1438 van het Spaanse Burgerlijk Wetboek staat: “
De echtelieden zullen bijdragen aan de gemeenschappelijke lasten van het echtpaar. Bij gebrek aan overeenstemming zullen zij dit naar evenredigheid van hun respectievelijke financiële middelen doen. Huishoudelijk werk zal worden gerekend als bijdrage in de lasten en geeft recht op het verkrijgen van een vergoeding die de rechter zal aangeven, bij gebrek aan overeenstemming, bij het beëindigen het scheidingsregime.”
4.58.
Partijen verschillen van mening over de toepassing van deze bepaling. De vrouw stelt dat zij recht heeft op een vergoeding van de man en dat een vergoeding van € 5.000,- per huwelijksjaar redelijk is, waardoor de totale vergoeding naar haar mening moet uitkomen op € 75.000,-. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft de vrouw overgelegd:
  • haar productie 6: de nota van mr. A. de Ruiter van 12 mei 2020;
  • haar productie 7: de nota van mr. A. de Ruiter van 19 augustus 2020 over (Spaanse) jurisprudentie over een schadevergoeding ex artikel 1438 van het Spaanse Burgerlijk Wetboek bij echtscheiding.
4.59.
De man voert verweer tegen dit verzoek van de vrouw en betwist het door haar gestelde recht op vergoeding. Hij stelt dat er onvoldoende grond is om de vrouw op grond van voornoemde bepaling een vergoeding toe te kennen. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft hij overgelegd:
  • zijn productie 36: een verklaring (met een vertaling daarvan in het Nederlands) van de heer R.E. Cañizares Aguado, Spaans familierecht advocaat, over de vraag of een vergoeding zoals voorzien in artikel 1438 van het Spaanse Burgerlijk Wetboek in dit geval moet worden toegekend en zo ja, wat dan het mogelijke bedrag van de vergoeding zou zijn;
  • zijn productie 50: een reactie van de man zelf op hetgeen de vrouw stelt in het kader van haar verzoek tot schadevergoeding.
4.60.
Voor het toekennen van een dergelijke vergoeding gelden, blijkens het gestelde door partijen, de volgende voorwaarden:
  • het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten kenmerkt zich door een algehele scheiding van goederen;
  • de bijdrage aan het onderhoud van het gezinsleven van één van de echtgenoten in de vorm van het verrichten van huishoudelijk werk is (onevenredig) veel groter geweest dan een bijdrage op dat punt van de andere echtgenoot.
4.61.
De hiervoor genoemde voorwaarden blijken zowel uit productie 7 van de vrouw als productie 36 van de man. De rechtbank neemt deze voorwaarden dan ook als uitgangspunt. Tussen partijen is niet in geschil dat is voldaan aan de eerste voorwaarde. Partijen hebben namelijk gekozen voor een uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen. Naar het oordeel van de rechtbank is ook voldaan aan de andere voorwaarde. Vast staat dat de man altijd de financiële lasten van de samenleving tijdens het huwelijk heeft gedragen en dat hij de kostwinner was. De vrouw heeft daarentegen niet gewerkt tijdens het huwelijk en was huisvrouw. De rechtbank vindt het dan ook aannemelijk dat het merendeel van het huishoudelijke werk door de vrouw werd gedaan. De opvoeding en verzorging van [minderjarige] kwam ook grotendeels bij de vrouw terecht. Dit heeft de man ter zitting erkend. De stelling van de man dat hij in bepaalde periodes meer heeft bijgedragen aan het huishouden maakt dit niet anders. Over het algemeen was de taakverdeling tijdens het huwelijk namelijk dat de vrouw thuis voor het huishouden zorgde en dat de man werkte. Mogelijk hielp de man als hij thuis was ook mee in het huishouden, maar naar het oordeel van de rechtbank is voldoende vast komen te staan dat het grootste gedeelte van de huishoudelijke taken bij de vrouw terecht kwam.
4.62.
De rechtbank stelt dan ook vast dat de vrouw (in beginsel) recht heeft op een vergoeding van de man aan haar op grond van artikel 1438 van het Spaanse Burgerlijk Wetboek. De man heeft mede door de wijze van bijdragen aan het huwelijk door de vrouw tijdens het huwelijk vermogen kunnen vormen en de vrouw (in verhouding met de man) nauwelijks. Uit de IB aangifte van 2019 (productie 32) blijkt dat de man op 1 januari 2019 een eigen vermogen had van € 127.201,- plus € 77.533,- van de beleggersrekening bij Brand New Day. Daarnaast heeft de man ongeveer € 125.000,- aan overwaarde van de echtelijke woning uitgaande van de WOZ-waarde. Dit komt neer op een totaal aan eigen vermogen van de man van € 329.734,-. Dit vermogen is grotendeels tijdens het huwelijk opgebouwd. De rechtbank vindt het niet onaannemelijk dat artikel 1438 van het Spaanse Burgerlijk Wetboek een billijkheidscorrectie betreft, omdat de vrouw nauwelijks vermogen heeft opgebouwd tijdens het huwelijk en de man wel. De vrouw heeft hem daartoe in staat gesteld door te zorgen voor het huishouden en [minderjarige] . Daarbij vindt de rechtbank het door de vrouw gestelde bedrag van € 75.000,- (uitgaande van € 5.000,- per huwelijksjaar), mede gelet op het gestelde door de man, geen onredelijk uitgangspunt.
4.63.
Bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding zal de rechtbank wel rekening houden met het vermogen dat de vrouw in enige mate heeft kunnen opbouwen tijdens het huwelijk. Uit de IB aangifte van 2019 (productie 32) blijkt dat de vrouw een eigen vermogen heeft van ongeveer € 28.000,-. De vrouw heeft onbetwist gesteld dat zij bij aanvang van het huwelijk een eigen vermogen had van € 9.033,-. Dit betekent dat de vrouw een vermogenstoename tijdens het huwelijk heeft gehad van ongeveer € 19.000,-.
4.64.
Partijen zijn het erover eens dat de tijdens het huwelijk door de man aan de vrouw gedane schenkingen van het totaalbedrag afgetrokken moeten worden. Zoals hiervoor is overwogen had de vrouw tijdens het huwelijk een vermogenstoename van € 19.000,-. Gelet op het verklaarde ter zitting door de vrouw is van het eigen vermogen van de vrouw een deel, namelijk € 7.000,-, terug te voeren op een andere bron dan op schenkingen van de man, namelijk deels op schenkingen van de ouders van de vrouw. De rechtbank haalt daarom een bedrag van (19.000 – 7.000 =) € 12.000,- af van de totale verzochte schadevergoeding van
€ 75.000,- en wijst het verzoek van de vrouw toe tot een bedrag van € 63.000,-.
4.65.
De rechtbank vindt het redelijk om de man een termijn te geven van vijf jaren om het bedrag uiterlijk aan de vrouw te betalen omdat hij sinds het uiteengaan van partijen behoorlijk op zijn liquide middelen heeft moeten interen. Daarom zal de rechtbank bepalen dat de man het bedrag in termijnen mag voldoen, zodanig dat uiterlijk op 30 juni 2026 het totale bedrag aan de vrouw zal zijn betaald.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.66.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt. De uitvoerbaarheid bij voorraad geldt niet voor de echtscheiding. De echtscheiding kan namelijk op grond van de wet niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [2005] in [woonplaats] , Spanje;
5.2.
stelt de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] vast bij de vrouw;
5.3.
stelt de volgende zorgregeling vast:
- in de periode vanaf nu tot (uiterlijk) 1 april 2022, uitgaande van de bestaande situatie van ‘birdnesting’:
 zorgt de vrouw voor [minderjarige] van maandag 08:30 uur tot woensdag 08:30 uur; de wisseling om 08.30 uur is daarbij in de regel een ‘fictief’ wisselmoment, omdat [minderjarige] dan al naar school is;
 zorgt de man voor [minderjarige] van woensdag 08:30 uur tot vrijdag 08:30 uur; de wisseling om 08.30 uur is daarbij in de regel een ‘fictief’ wisselmoment, omdat [minderjarige] dan al naar school is;
 zorgen de man en de vrouw om en om het weekend van vrijdag 08:30 uur tot maandag 08:30 uur voor [minderjarige] ; de wisselingen om 08.30 uur zijn daarbij in de regel een ‘fictief’ wisselmoment, omdat [minderjarige] dan al naar school is;
- in de periode vanaf (uiterlijk) 1 april 2022, wanneer de bestaande situatie van ‘birdnesting’ is geëindigd:
 zorgt de man voor [minderjarige] wekelijks van woensdag uit school tot vrijdag naar school;
 zorgt de man voor [minderjarige] om de week van vrijdag naar school tot maandag naar school;
- waarbij het (bel)contact van [minderjarige] met de niet-verzorgende ouder is beperkt tot éénmaal per dag, voor het slapen gaan (omstreeks 20:30 uur), met uitzondering van noodgevallen;
5.4.
stelt vast dat de zorgregeling in de vakanties en op bijzondere dagen als volgt zal zijn:
 in de zomervakantie: 3 weken bij de vrouw en 3 weken bij de man; voor de komende zomervakantie (2021) zal [minderjarige] in afwijking daarvan 5 weken bij de vrouw zijn;
 in de kerstvakantie: in de even jaren de hele vakantie bij de man, in de oneven jaren de hele vakantie bij de vrouw;
 in de meivakantie: in de even jaren de hele vakantie bij de vrouw, in de oneven jaren de hele vakantie bij de man;
 in de voorjaarsvakantie: in de even jaren bij de man, in de oneven jaren bij de vrouw;
 in de herfstvakantie: in de even jaren bij de vrouw, in de oneven jaren bij de man;
- op de volgende bijzondere dagen verblijft [minderjarige] bij de man:
 op Goede Vrijdag, met Pasen en op Hemelvaartsdag in de even jaren;
 met Pinksteren in de oneven jaren;
 als één van de bijzondere dagen in de vakantie valt, is de vakantieverdeling bepalend;
5.5.
bepaalt dat de man met ingang van 1 april 2022 een bedrag van € 308,- per maand (nog te indexeren vanaf 1 januari 2022) moet betalen aan de vrouw, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] ;
5.6.
bepaalt dat de man met ingang van 1 april 2022 een bedrag van € 740,- bruto per maand (nog te indexeren vanaf 1 januari 2022) moet betalen aan de vrouw, als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud;
5.7.
bepaalt dat de man deze kinder- en partneralimentatie steeds vóór de eerste van de maand moet betalen;
5.8.
stelt de (wijze van) afwikkeling van het huwelijksvermogen van partijen als volgt vast:
5.8.1.
bepaalt dat de vrouw de inboedel die haar in privé toekomt, omdat zij die geschonken heeft gekregen of heeft aangeschaft, aan haar toekomt conform de lijst in productie 15 met inachtneming van de afspraken als vermeld in overweging 4.47;
5.8.2.
de man behoudt zonder nadere verrekening:
- de beleggersrekening eigen woning bij Brand New Day, met nummer [kenmerk] ;
- de ING betaalrekening met IBAN [rekeningnummer] ;
- de ING kinderrekening met IBAN [rekeningnummer] ;
- de Binck Beleggersrekening met IBAN [rekeningnummer] ;
- de Brand New Day beleggersrekening met nummer [rekeningnummer] ;
- Rabo Levensloop Sparen met IBAN [rekeningnummer] ;
- Rabo Toekomst Sparen met IBAN [rekeningnummer] ;
- SNS lijfrente spaarrekening met IBAN [rekeningnummer] ;
- Nationale Nederlanden Aanvullend pensioensparen met IBAN [rekeningnummer] ;
- de BND pensioenrekening met nummer [rekeningnummer]
- de auto van het merk Skoda type Octavia, met kenteken [kenteken] ;
- de Atos 208 aandelen, gekocht op 10 januari 2017;
- de Atos 252 aandelen, gekocht op 30 januari 2019;
- de leningen aan zijn zus voor een totaalbedrag van € 11.468,23;
- de lening aan de vader van de man voor een bedrag van € 25.924,56;
5.8.3.
de vrouw behoudt, zonder nadere verrekening:
- de internetspaarrekening bij Nationale Nederlanden met IBAN [rekeningnummer] ;
- de ING betaalrekening met IBAN [rekeningnummer] ;
5.8.4.
veroordeelt de man om binnen drie maanden nadat de vrouw heeft getekend voor een andere intermediair het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw aan de hypothecaire geldlening bij Florius te bewerkstelligen;
5.8.5.
veroordeelt de man tot betaling van een bedrag van € 63.000,- aan de vrouw, te betalen in de volgende termijnen:
  • uiterlijk te voldoen op 14 juli 2021: € 10.500,-,
  • uiterlijk te voldoen op 30 juni 2022: € 10.500,-,
  • uiterlijk te voldoen op 30 juni 2023: € 10.500,-,
  • uiterlijk te voldoen op 30 juni 2024: € 10.500,-,
  • uiterlijk te voldoen op 30 juni 2025: € 10.500,-,
  • uiterlijk te voldoen op 30 juni 2026 : € 10.500.-;
5.9.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behalve voor zover het de echtscheiding betreft;
5.10.
wijst de verzoeken van partijen voor het overige af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. M.A.A.T. Engbers, in samenwerking met mr. H.E. Broersma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2021.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1:151 BW