ECLI:NL:RBMNE:2021:2833

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
1 juli 2021
Zaaknummer
C/16/505307 / HA ZA 20-427
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de afwikkeling van nalatenschappen tussen kinderen en stiefkinderen met betrekking tot goederen en huwelijkse voorwaarden

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, betreft het een geschil tussen [eiser], de executeur-testamentair van de nalatenschap van zijn moeder [A], en de kinderen van de heer [C], de partner van mevrouw [A]. Na het overlijden van mevrouw [A] en de heer [C] ontstond er onenigheid over de afwikkeling van hun nalatenschappen, met name over de teruggave van goederen die volgens [eiser] toebehoorden aan zijn moeder. De rechtbank heeft de feiten en de procedure in detail onderzocht, waarbij onder andere de huwelijkse voorwaarden en de testamenten van de betrokken partijen aan de orde kwamen.

De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van [eiser] tot teruggave van goederen niet volledig konden worden toegewezen, omdat niet voldoende bewijs was geleverd dat de verweerders deze goederen onder zich hadden. De rechtbank benadrukte dat de bewijslast bij [eiser] lag en dat de ontkenning van de verweerders voldoende was om de vordering af te wijzen. Daarnaast werd er gekeken naar de eigendom van verschillende goederen, waaronder schilderijen en andere waardevolle objecten, waarbij de rechtbank concludeerde dat sommige goederen gemeenschappelijk eigendom waren en dat de teruggave daarvan niet kon worden toegewezen.

Verder werd de vordering van [eiser] tot schadevergoeding en de vordering tot inzage in de belastingaangiften van de heer [C] gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de kinderen van de heer [C] als vereffenaars van zijn nalatenschap verantwoordelijk waren voor bepaalde schulden en dat zij moesten voldoen aan de verzoeken van [eiser] voor inzage in de financiële documenten. De rechtbank wees ook de vordering tot betaling van begrafeniskosten af, omdat deze kosten tot de nalatenschap van mevrouw [A] behoorden en niet op de kinderen van de heer [C] konden worden verhaald.

De uitspraak van de rechtbank bevatte een gedetailleerde uiteenzetting van de overwegingen en de juridische grondslagen waarop de beslissingen waren gebaseerd, en eindigde met een veroordeling van de verweerders tot het afgeven van bepaalde goederen aan [eiser] en het vergoeden van schade in specifieke gevallen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
familiekamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/505307 / HA ZA 20-427
Vonnis van 7 juli 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] (België),
in zijn hoedanigheid van executeur-testamentair in de nalatenschap van zijn moeder
[A] ,
eiser,
advocaat mr. A.H.M. van den Steenhoven te 's-Gravenhage,
tegen

1.[verweerder sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2.
[verweerster sub 2],
wonende te [woonplaats 3] ,
3.
[verweerster sub 3],
wonende te [woonplaats 4] ,
verweerders,
advocaat mr. F. Dunki Jacobs te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en [verweerders c.s.] of de kinderen [achternaam van verweerders] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 18 november 2020
  • het betekeningsexploit, waarbij verweerster sub 3 in het geding is geroepen
  • de aangepaste conclusie van antwoord
  • de nadere akte tevens houdende wijziging van eis
  • de akte overlegging producties van [verweerders c.s.]
  • de antwoordakte van [verweerders c.s.] op de gewijzigde eis.
1.2.
Vervolgens is een mondelinge behandeling bepaald, die heeft plaatsgevonden op 25 juni 20121. Daarbij zijn partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaat c.q. advocaten. Namens beide partijen zijn pleitnotities overgelegd.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en zijn broer [B (voornaam)] zijn de zonen van mevrouw [A] , verder te noemen mevrouw [A] . Na de dood van haar echtgenoot en vader van haar zonen, heeft zij gedurende ongeveer 25 jaar een affectieve relatie gehad met de heer [C] , verder te noemen de heer [C] . Tijdens deze relatie hebben mevrouw [A] en de heer [C] langdurig samengewoond in [plaatsnaam] en in Frankrijk. [verweerders c.s.] zijn de kinderen uit diens eerdere huwelijk.
2.2.
Mevrouw [A] en de heer [C] zijn op [trouwdatum] 2016 gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, onder meer inhoudende een koude uitsluiting. Zij hebben beiden een testament gemaakt waarin zij elkaar onterven en ieder hun eigen kinderen tot enig erfgenaam benoemen.
2.3.
Mevrouw [A] is op [overlijdensdatum 1] 2018 overleden en de heer [C] op [overlijdensdatum 2] 2019. [eiser] en zijn broer [B (voornaam)] hebben de erfenis van hun moeder beneficiair aanvaard. [eiser] is executeur van deze nalatenschap. Ook de kinderen [achternaam van verweerders] hebben de erfenis van hun vader beneficiair aanvaard. Zij zijn vereffenaars van diens nalatenschap omdat geen ruimschootsverklaring kon worden afgegeven.
2.4.
Na het overlijden van mevrouw [A] heeft de heer [C] tot zijn dood gewoond in de voormalige echtelijke woning in [plaatsnaam] , die eigendom was van mevrouw [A] , op grond van het hem bij testament toegekende vruchtgebruik, waaronder ook de inboedel viel.

3.Het geschil

3.1.
Het geschil gaat onder meer over de afwikkeling van de nalatenschap van mevrouw [A] . [eiser] heeft, na wijziging van eis, een aantal vorderingen ingesteld jegens [verweerders c.s.] die de rechtbank in het hierna volgende zal bespreken, waarbij indien nodig tevens in zal worden gegaan op het daartegen gevoerde verweer.
Teruggave van goederen genoemd in productie 8
3.2.
[eiser] vordert primair teruggave van een groot aantal goederen zoals omschreven in productie 8 bij dagvaarding, op straffe van een dwangsom. Naar de rechtbank heeft begrepen richt deze vordering zich hoofdelijk tegen (met name) verweerder sub 1 en sub 2. Als grondslag heeft [eiser] aangevoerd dat deze goederen behoren tot de nalatenschap van zijn moeder en door verweerder sub 1 en sub 2 zonder recht of titel zijn weggenomen uit de woning van mevrouw [A] in [plaatsnaam] . Dit zou gebeurd zijn na het overlijden van mevrouw [A] en/of het overlijden van de heer [C] .
3.3.
De kinderen [achternaam van verweerders] betwisten dat zij goederen vermeld op de lijst zonder recht of titel hebben weggehaald uit deze woning. Na het overlijden van hun vader hebben zij alleen de goederen weggenomen die tot diens nalatenschap behoren of waarvan zij aannamen dat die tot diens nalatenschap behoren. De door hen in de woning aangetroffen sierraden van mevrouw [A] hebben zij na haar dood bij een notaris afgegeven ten behoeve van [eiser] . Veel van de in productie 8 opgesomde goederen zijn hen onbekend en zij weten niet of die aanwezig waren ten tijde van het overlijden van mevrouw [A] en evenmin waar deze zich zouden kunnen bevinden. De kinderen [achternaam van verweerders] hebben die goederen in ieder geval niet, zo verklaren zij. Indien alsnog van enkelen van de door hen meegenomen goederen vast zou komen staan dat die behoren tot de nalatenschap van mevrouw [A] dan zullen zij die goederen aan [eiser] afgeven.
3.4.
De rechtbank stelt voorop dat een vordering tot teruggave van goederen slechts toewijsbaar is als voldoende vaststaat dat de verweerder deze goederen onder zich heeft of daarover kan beschikken. Van het overgrote deel van de goederen vermeld in productie 8 is dat niet het geval, omdat de kinderen [achternaam van verweerders] betwisten dat zij deze goederen in bezit hebben. De aankoopbonnen en foto’s die [eiser] in het geding heeft gebracht maken dat niet anders. De rechtbank ziet geen grond om de bewijslast om te draaien of om vooralsnog, behoudens tegenbewijs, bewezen te achten dat de kinderen [achternaam van verweerders] deze goederen, ondanks hun ontkenning, toch in bezit hebben. [eiser] heeft dit bepleit op de grond dat de heer [C] en later de kinderen [achternaam van verweerders] onduidelijkheid hebben gecreëerd over wie wanneer welke eigendommen van mevrouw [A] uit de woning heeft gehaald, waardoor [eiser] in bewijsnood is komen te verkeren.
3.5.
De verwijten richten zich onder meer tegen de heer [C] en behelzen dat hij na het overlijden van mevrouw [A] , tijdens zijn executele in haar nalatenschap, geen boedelbeschrijving heeft opgesteld en dat hij evenmin een beschrijving heeft gemaakt van de inboedel die onder het vruchtgebruik viel. Verder wordt de heer [C] verweten dat hij [eiser] pas twee maanden nadat deze de executele had overgenomen, toegang heeft verschaft tot de voormalige echtelijke woning waarop het vruchtgebruik rustte, waardoor onduidelijk is wat er die twee maanden is gebeurd. De kinderen [achternaam van verweerders] wordt verweten dat zij pas drie weken na het overlijden van hun vader [eiser] toegang hebben verschaft tot de woning, waardoor onduidelijk is wat er in die drie weken met de eigendommen van mevrouw [A] is gebeurd, terwijl uit de eigen stellingen van de kinderen [achternaam van verweerders] volgt dat zij in die periode de nodige zaken uit de woning hebben gehaald. Naar het oordeel van de rechtbank vormen deze verwijten, ook in onderlinge samenhang bezien, onvoldoende om aan te nemen dat de heer [C] of de kinderen [achternaam van verweerders] goederen van mevrouw [A] hebben ontvreemd en dat daarom de bewijslast niet meer integraal op [eiser] zou rusten. Het feit dat de heer [C] en zijn kinderen in de gelegenheid waren goederen van mevrouw [A] weg te nemen wil niet zeggen dat zij dat (vermoedelijk) gedaan hebben. Er zijn tal van andere redenen denkbaar waarom bepaalde goederen waarvan [eiser] veronderstelt dat deze tot de nalatenschap van zijn moeder behoren niet meer aanwezig waren op het moment van haar overlijden. Het echtpaar [C] - [A] heeft zeer langdurig samengewoond afwisselend in twee huizen. Er kunnen in die jaren allerlei mutaties hebben plaatsgevonden, er kunnen goederen zijn verkocht en/of, vervangen door andere goederen, er kunnen goederen zijn weggeschonken en er kunnen goederen verloren zijn gegaan.
3.6.
Overigens vindt de rechtbank het verwijt aan de heer [C] dat hij tijdens zijn executele geen boedelbeschrijving heeft opgesteld niet terecht. Nog geen week nadat hij zijn vrouw had verloren ontving hij een verzoekschrift tot zijn ontslag als executeur. De omstandigheid dat [eiser] pas twee maanden na de dood van mevrouw [A] is toegelaten tot de woning acht de rechtbank, gezien de rouwperiode en de al zeer pijnlijk verstoorde verhoudingen niet onacceptabel lang of laakbaar. Hetzelfde geldt voor de drie weken na de dood van de heer [C] .
3.7.
Van een aantal goederen staat vast dat [verweerders c.s.] deze uit de voormalige echtelijke woning heeft meegenomen. Deze goederen staan opgesomd in de antwoordakte van 23 juni 2021. De kinderen [achternaam van verweerders] hebben ter zitting toegezegd deze goederen aan [eiser] te zullen afgeven, indien mocht blijken dat deze goederen uitsluitend eigendom waren van mevrouw [A] . Van de meeste goederen hebben zij dat echter betwist. Zo stellen zij dat de goederen waarvan onduidelijk is van welke echtgenoot die waren, geacht worden gezamenlijk eigendom te zijn geweest. Dat is een standpunt dat steun vindt in de huwelijkse voorwaarden, waarin het echtpaar [C] - [A] dit uitdrukkelijk is overeengekomen. Verder mag worden aangenomen dat goederen die staan op de staat van aanbrengsten van de heer [C] van hem waren. Dit zijn zeer lange door beide echtelieden ondertekende lijsten. Gelet op de lengte van die lijsten mag worden aangenomen dat zij uitputtend zijn. Op een van die lijsten staat ook dat de meeste artikelen op de lijst aan de onderzijde voorzien zijn van een kleine ronde rode sticker. Goederen waarop een dergelijke sticker is aangetroffen worden dus geacht van de heer [C] te zijn geweest. Ook mag worden aangenomen dat goederen die niet op de staat van aanbrengsten van de heer [C] staan van mevrouw [A] waren. In de huwelijkse voorwaarden staat als haar staat van aanbrengsten immers: de overige roerende zaken, zich bevindende in de woningen in Nederland en Frankrijk. Dit geldt echter alleen voor die goederen die ten tijde van de huwelijksvoltrekking aanwezig waren en niet voor later aangeschafte goederen. Voor die later aangeschafte goederen moet gekeken worden wie die heeft gekocht en aan wie die geleverd zijn. Doorslaggevend hiervoor is niet uit wiens vermogen die goederen zijn betaald. Daarnaast geldt dat de goederen die afkomstig zijn uit het familievermogen van de familie [eiser] eigendom waren van mevrouw [A] .
3.8.
Met inachtneming van deze uitgangspunten komt de rechtbank tot het volgende oordeel over de zaken, waarvan de kinderen [achternaam van verweerders] hebben erkend dat zij die onder zich hebben.
De schilderijen
Van de schilderijen van een Ming kom en van een blauwe kom kan niet worden vastgesteld bij wie de eigendom lag. Ze komen niet voor op de lijst van aanbrengsten, maar kunnen mogelijk na het huwelijk zijn gekocht. [eiser] heeft zich niet over het tijdstip van aankoop uitgelaten. De kinderen [achternaam van verweerders] stellen dat de heer [C] en mevrouw [A] samen opdracht tot het schilderen van deze schilderijen hebben gegeven en dat deze aan hen samen zijn geleverd. Dit blijkt nergens uit, maar dat doet niet ter zake. Nu onduidelijk is bij wie de eigendom ligt worden deze schilderijen geacht gezamenlijk eigendom te zijn geweest. De revindicatie daarvan dient dan ook te worden afgewezen. De schilderijen dienen te worden verdeeld tussen de erven van beide nalatenschappen. Geen van partijen heeft de verdeling gevorderd.
Ten aanzien van de twee winterlandschappen met vergulde staaflijst (foto schilderij [nummer-/letteraanduiding 1] en schilderij [nummer-/letteraanduiding 2] ): [eiser] heeft gesteld dat deze twee schilderijen al in het ouderlijk huis van de familie [eiser] hingen. Echter staat op de staat van aanbrengst van 1 januari 2010 ook een [voorstelling schilderij 1] van [schilder 1] . De kinderen [achternaam van verweerders] hebben daar op gewezen. De rechtbank kan niet vaststellen of de twee winterlandschappen op de foto’s [nummer-/letteraanduiding 1] en [nummer-/letteraanduiding 2] van [schilder 1] zijn. Bij deze stand van zaken dient in ieder geval één van deze schilderijen te worden afgegeven aan [eiser] , omdat die eigendom was van mevrouw [A] . Van het andere schilderij is het onduidelijk. Indien het schilderij niet van [schilder 1] is moet het eveneens worden afgegeven. Is het wel van [schilder 1] dan kan worden aangenomen dat het schilderij van de heer [C] was en valt het in diens nalatenschap. De rechtbank gaat er van uit dat partijen daar zelf uitkomen.
Het schilderij ( waterbeeld ) met gouden lijst was eigendom van mevrouw [A] want afkomstig uit haar familie. Dit blijkt uit de foto’s die ter zitting aan de rechtbank zijn getoond.
De schilderijen van [naam schilderij 2] en [naam schilderij 3] waren eigendom van mevrouw [A] . Dit wordt door de kinderen [achternaam van verweerders] ook erkend.
Van het schilderij “ [naam schilderij 1] ” is de eigendom onduidelijk. Enerzijds staat dit schilderij op de lijst van aanbrengsten van de heer [C] d.d. 26 februari 2014, maar anderzijds staat het op dezelfde factuur als de schilderijen vermeld onder d. Deze factuur staat op naam van mevrouw [A] en dateert van 10 december 2013. Dit duidt er op dat het schilderij door mevrouw [A] is gekocht. Hoe het dan later op de staat van aanbrengsten van de heer [C] terecht is gekomen is een raadsel. De rechtbank kan het mevrouw [A] en de heer [C] niet meer vragen. Bij deze stand van zaken moet het ervoor worden gehouden dat dit schilderij tot een eenvoudige gemeenschap behoort en dat de revindicatie daarvan moet worden afgewezen. Het schilderij moet in de verdeling worden betrokken.
Het schilderij in een brede lijst met daarop een [voorstelling schilderij 2] van [schilder 2] staat op de lijst van aanbrengsten van 1 januari 2010 en was dus van de heer [C] .
Ten aanzien van het schilderij in vergulde staaflijst, voorstellend een kar een wagen op een door bomen omzoomde weg (foto schilderij 29): Partijen verschillen van mening of dit schilderij op de staat van aanbrengsten van de heer [C] staat. Volgens [eiser] is dit niet het geval. Volgens [verweerders c.s.] staat dit schilderij op de staat van aanbrengsten van 1 januari 2010. De rechtbank kan het desbetreffende schilderij niet terugvinden op de staat van aanbrengsten, maar kan ook niet uitsluiten dat het schilderij er onder een andere omschrijving toch op staat. Ook is onduidelijk wanneer het schilderij is aangekocht. Bij deze stand van zaken is onduidelijk bij wie de eigendom ligt dus moet er van worden uitgegaan dat deze gemeenschappelijk is.
Ook over het schilderij in een vergulde staaflijst, voorstellend een bootje onder een nacht met volle maan verschillen partijen van mening of die op de lijst met aanbrengsten van de heer [C] staat. [eiser] stelt dat dit niet het geval is. [verweerders c.s.] stelt dat dit schilderij op de lijst van aanbrengsten staat als ets met maanlicht landschapje van rivier . De rechtbank kan niet beoordelen of het schilderij op de foto de ets betreft die op de lijst van aanbrengsten staat. Bij deze stand van zaken is onduidelijk waar de eigendom ligt dus wordt dit schilderij of deze ets geacht gemeenschappelijk te zijn. De vordering tot afgifte zal worden afgewezen.
Het porselein
De twee Mingkommen. [verweerders c.s.] heeft niet betwist dat deze kommen niet op de lijst van aanbrengsten staan. Van één kom is een factuur gedateerd 24 maart 2001 overgelegd op naam van mevrouw [A] . Van één van deze kommen staat dus vast dat die van mevrouw [A] was. Van de andere kom bestaat geen factuur. Onduidelijk is of die na het huwelijk is aangeschaft. Indien dit zo is dan wordt de kom geacht gemeenschappelijk te zijn. De rechtbank zal de afgifte toewijzen van één van deze kommen.
Blauw 15 en blauw 16 worden geacht eigendom te zijn geweest van de heer [C] . Deze goederen staan weliswaar niet op de staat van aanbrengsten, maar de kinderen [achternaam van verweerders] hebben onbetwist gesteld dat deze zijn aangetroffen met een oranje/rode sticker.
Zilver
De twee zilveren kandelaars worden geacht eigendom te zijn geweest van de heer [C] . [verweerders c.s.] heeft namelijk onbetwist gesteld dat deze zijn aangetroffen met een oranje/rode sticker.
De zilveren broodmand was van de heer [C] . Hij staat op de lijst van aanbrengsten en de factuur staat op zijn naam.
Varia
De iMac wordt geacht gemeenschappelijk te zijn omdat onduidelijk is van wie die was. Er waren er kennelijk twee, maar dat wil niet zeggen dat de door de kinderen [achternaam van verweerders] meegenomen iMac van hun vader was. Ook het feit dat hij die in gebruik had, omdat met zijn gebruikersnaam en wachtwoord kan worden ingelogd betekent niet dat het zijn eigendom was. De iMac moet in de verdeling worden betrokken en de vordering tot afgifte zal dus worden afgewezen. Overigens zal de iMac geen waarde meer vertegenwoordigen. Computers plegen in enkele jaren te worden afgeschreven.
3.9.
Het vorenstaande betekent dat van de goederen vermeld in 3.8 dienen te worden afgegeven aan [eiser] : tenminste één van de schilderijen vermeld onder b, het schilderij vermeld onder c, de schilderijen vermeld onder d en één van de twee Mingkommen vermeld onder i. De kinderen [achternaam van verweerders] hebben daarnaast toegezegd dat mocht alsnog blijken dat van een of meerdere goederen de eigendom bij mevrouw [A] lag, zij deze aan [eiser] zullen afgeven. Deze toezegging leent zich niet voor opname in het dictum, maar bindt de kinderen [achternaam van verweerders] wel. De rechtbank gaat er vanuit dat zij hier vrijwillig aan zullen voldoen.
Chinese paard en manchetknopen
3.10.
De separaat gevorderde teruggave van het Chinese paard en de manchetknopen zal worden afgewezen. Het Chinese paard staat op de staat van aanbrengsten van de heer [C] . Dat dit paard nadien over is gegaan tot het vermogen van mevrouw [A] is door [eiser] onvoldoende onderbouwd en door de kinderen [achternaam van verweerders] betwist. De manchetknopen kunnen gerekend worden tot lijfsieraden en behoren conform de huwelijkse voorwaarden toe aan degene die ze in gebruik heeft. De subsidiair gevorderde schadevergoeding voor het meenemen van de manchetknopen zal om dezelfde reden eveneens worden afgewezen.
Schadevergoeding
3.11.
[eiser] heeft verder gevorderd de kinderen [achternaam van verweerders] hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de door hun onrechtmatig handelen geleden schade, op te maken bij staat, voor het geval zij de op productie 8 vermelde familiejuwelen, de kunstvoorwerpen en inboedelgoederen niet in ongeschonden staat terug kunnen geven. De rechtbank zal deze vordering ten dele toewijzen, in die zin dat de kinderen [achternaam van verweerders] zullen worden veroordeeld tot schadevergoeding, maar slechts voor zover zij nalaten of blijvend niet in staat zijn de goederen vermeld onder 3.9 af te geven, in de staat waarin zij deze hebben aangetroffen. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen. Voor hoofdelijkheid bestaat in dit geval geen grondslag.
3.12.
Daarnaast vordert [eiser] de kinderen [achternaam van verweerders] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 92.564,75 te vermeerderen met rente, indien zij blijvend niet in staat zijn de nieuw aangeschafte juwelen (dus niet de hiervoor bedoelde familiejuwelen) terug te kunnen geven. De grondslag hiervan is het volgende. Mevrouw [A] beschikte over vermogen dat zij van haar moeder (ongeveer een miljoen gulden) en van haar overleden echtgenoot [eiser] (bedrag onbekend) had geërfd. Dit vermogen of een deel daarvan stond op een bankrekening in Zwitserland, waartoe de heer [C] ook gemachtigd was. In de jaren voorafgaand aan haar onderbewindstelling in 2017 zijn er twee opvallende dalingen geweest van het saldo van deze rekening tot een totaalbedrag van € 92.564,75. Voor een bedrag van € 66.564,75 zouden nieuwe juwelen zijn gekocht en er zouden voor ongeveer € 20.000,- aan pinopnames zijn gedaan. [eiser] stelt dat die juwelen en de opnames terecht zijn gekomen in het vermogen van de heer [C] , ten gevolge waarvan mevrouw [A] conform de huwelijkse voorwaarden een reprise had op de heer [C] . Die reprise is nu een vorderingsrecht van de nalatenschap van mevrouw [A] op de nalatenschap van de heer [C] .
3.13.
Zo dit al juist zou zijn dan ziet de rechtbank geen grond voor een hoofdelijke gebondenheid van de erfgenamen van de heer [C] . De kinderen [achternaam van verweerders] hebben hun erfenis beneficiair aanvaard. [eiser] heeft weliswaar overigens eerst ter zitting gesteld dat de kinderen [achternaam van verweerders] vijf maanden na het overlijden van hun vader niet meer beneficiair konden aanvaarden, omdat zij daarvoor, door feitelijk handelen, al zuiver hadden aanvaard, maar de rechtbank acht die stelling, die door [verweerders c.s.] is betwist onvoldoende onderbouwd. Uit niets blijkt dat de kinderen [achternaam van verweerders] meer hebben gedaan dan het regelen van de begrafenis van hun vader en het opleveren van de woning aan [eiser] , met medeneming van de eigendommen van hun vader of van de goederen waarvan zij aannamen dat die zijn eigendom waren. Zij hebben verklaard dat deze goederen nog steeds in dozen zijn opgeslagen in afwachting van de uitkomst van deze procedure en dat zij nog niet tot verdeling zijn overgegaan. [eiser] heeft onvoldoende gesteld om van het tegendeel uit te gaan.
3.14.
Daarnaast acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat de desbetreffende sierraden en het opgenomen geld in het vermogen van de heer [C] zijn terecht gekomen. [verweerders c.s.] heeft dit namelijk betwist, onder meer verwijzend naar de voorlopige beschrijving van diens nalatenschap. Daaruit volgt dat deze nalatenschap geen of een negatieve waarde heeft. Bij gebrek aan enige onderbouwing door [eiser] moet het er voor worden gehouden dat de onttrekkingen aan het saldo op de Zwitserse rekening zijn aangewend voor de kosten van de huishouding of anderszins zijn verbruikt door het echtpaar [C] - [A] tijdens hun huwelijk of tijdens hun daaraan voorafgaande ongehuwde samenwoning. Dit levert geen vergoedingsrecht op. Daarnaast geldt dat uit de huwelijkse voorwaarden volgt dat reprises en recompenses door de echtelieden schriftelijk moeten worden vastgelegd. Daarvan is niet gebleken. De rechtbank heeft er begrip voor dat [eiser] teleurgesteld is in het restant van hetgeen door zijn moeder uit de nalatenschappen van haar moeder en haar eerste echtgenoot is geërfd, maar niet vergeten moet worden dat beide erfenissen decennia geleden zijn opengevallen.
Servicekosten
3.15.
[eiser] vordert de kinderen [achternaam van verweerders] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 2.467,62, vermeerderd met rente vanaf de dag der dagvaarding. Als grondslag heeft hij aangevoerd dat de heer [C] na de dood van zijn echtgenote verzuimd heeft de servicekosten van de voormalige echtelijke woning te voldoen, hoewel hij daartoe gehouden was. De rechtbank begrijpt dat [eiser] die kosten heeft betaald en deze bij wijze van regres terugvordert op de nalatenschap van de heer [C] . [verweerders c.s.] heeft deze vordering erkend en aangegeven dat deze zal worden toegevoegd aan de lijst van schulden van de nalatenschap en in de vereffening zal worden meegenomen. De rechtbank zal de vordering jegens de kinderen [achternaam van verweerders] toewijzen zij het niet hoofdelijk, maar uitsluitend in hun hoedanigheid van vereffenaar. Het betreft een schuld van de nalatenschap van hun vader en niet van hen zelf. Deze schuld moet in de vereffening worden betrokken.
Begrafeniskosten
3.16.
[eiser] vordert dat de kinderen [achternaam van verweerders] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 9.088,85. Dit bedrag bestaat uit de meerkosten van de uitvaart van mevrouw [A] (vermeerderd met rente en incassokosten) bovenop het door [eiser] aan de begrafenisondernemer betaalde voorschot van € 7.000,-. Als grondslag hiervoor is het volgende aangevoerd. [eiser] en zijn broer [B (voornaam)] hebben uitdrukkelijk aan de familie [achternaam van verweerders] te kennen gegeven de uitvaart in Nederland van hun moeder tot een minimum beperkt te willen houden, omdat zij in Frankrijk een separate plechtigheid wilden organiseren. Zij hebben de heer [C] gezegd dat als hij een receptie en ceremonie wil regelen dat hem vrijstaat maar wel op zijn eigen kosten. [eiser] stelt dat van de zijde van de familie [achternaam van verweerders] daar mee is ingestemd. [eiser] acht het door hem aan de begrafenisondernemer gestorte voorschot van € 7.000,- afdoende voor de minimale kosten en acht zich niet aansprakelijk voor de meerkosten. Deze kosten zijn wel op de erven van mevrouw [A] verhaald door de begrafenisondernemer. Zodoende hebben de erven een regresrecht op [verweerders c.s.]
3.17.
De rechtbank zal deze vordering afwijzen op de door [verweerders c.s.] aangevoerde gronden. Zoals de kantonrechter van de rechtbank Den Haag in zijn vonnis van 4 februari 2021 (gewezen in het geschil tussen [naam onderneming] en [eiser] ) terecht heeft overwogen, behoren de kosten van de uitvaart tot de kosten van lijkbezorging als bedoeld in artikel 4:7 lid 1 sub b BW. Gesteld noch gebleken is dat deze kosten niet in overeenstemming zouden zijn met de omstandigheden van de overledene. Deze kosten komen dus voor rekening van de nalatenschap van mevrouw [A] . Dit zou slechts anders zijn indien er een overeenkomst vast zou komen staan tussen [eiser] en de heer [C] of tussen hem en de kinderen [achternaam van verweerders] , op grond waarvan aangenomen kan worden dat de nalatenschap van de heer [C] of de kinderen [achternaam van verweerders] zelf dan wel enkelen van hen aansprakelijk zijn voor deze kosten. Dat is niet het geval. Aangenomen kan worden dat [eiser] inderdaad heeft aangegeven de kosten van de uitvaart van zijn moeder beperkt te willen houden (tot het voorschot van € 7.000,-), maar niet is komen vast te staan dat de heer [C] of een of meerdere van zijn kinderen ermee hebben ingestemd de meerkosten voor zijn of hun rekening te zullen nemen. De heer [D] , boekhouder/accountant van het echtpaar [C] - [A] en voormalig bewindvoerder van mevrouw [A] , verklaart hierover weliswaar dat ‘van de kant van [achternaam van verweerders] ’ hiermee is ingestemd, maar dit is uitdrukkelijk door verweerder sub 1 en verweerder sub 2, die bedoeld werden met ‘de kant van [achternaam van verweerders] ’ betwist. Uit de processtukken blijkt afdoende dat [eiser] en zijn broer [B (voornaam)] vanwege hun woonplaats in het buitenland de organisatie van de uitvaart van hun moeder aan de familie [achternaam van verweerders] (in het bijzonder de kinderen [achternaam van verweerders] ) hebben overgelaten. [verweerders c.s.] heeft onbetwist gesteld dat de in Nederland gehouden ceremonie, waarbij familie en vrienden van mevrouw [A] aanwezig waren conform de wens van mevrouw [A] is uitgevoerd. Er zijn geen overdreven hoge kosten gemaakt, in aanmerking genomen dat alleen al de overlijdensadvertentie in NRC, waarvoor [eiser] exact heeft aangegeven op welke wijze zijn familie daarin moest worden opgenomen, meer dan € 4.000,- heeft gekost.
Aangiftes en aanslagen IB
3.18.
[eiser] heeft, na vermeerdering van eis, gevorderd dat de kinderen [achternaam van verweerders] hoofdelijk worden veroordeeld tot inzage in de aangiftes en aanslagen Inkomstenbelasting van de heer [C] over de laatste zeven jaar voor zijn overlijden en om inzage in de aangifte erfbelasting over de nalatenschap van de heer [C] .
De rechtbank zal deze vordering gedeeltelijk toewijzen en zal de kinderen [achternaam van verweerders] , in hun hoedanigheid van vereffenaar en niet hoofdelijk, veroordelen tot inzage in de aangiftes en aanslagen inkomstenbelasting over de laatste zeven jaar. [verweerders c.s.] heeft immers te kennen gegeven daar mee in te kunnen stemmen. Deze stukken bevinden zich onder de heer [D] . De gevorderde dwangsom zal de rechtbank afwijzen, omdat de rechtbank er van uit gaat dat [verweerders c.s.] aan deze veroordeling zal voldoen, ook zonder dwangsom. De gevorderde inzage in de aangifte erfbelasting en de daarop gevallen aanslag zal worden afgewezen, nu de kinderen [achternaam van verweerders] ter zitting hebben verklaard dat zij geen aangifte erfbelasting hoeven te doen wegens de beperkte waarde van de boedel.
3.19.
[eiser] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [verweerders c.s.] worden begroot op:
- griffierecht 1.639,00
- salaris advocaat
5.310,00(3 punten × € 1.770.-)
Totaal € 6.949,00

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
veroordeelt [verweerders c.s.] om aan [eiser] af te geven de goederen vermeld in rechtsoverweging 3.9 van dit vonnis;
4.2.
veroordeelt de kinderen [achternaam van verweerders] tot vergoeding aan [eiser] van de waarde van de in 3.9. vermelde goederen, voor zover zij nalaten of blijvend niet in staat zijn de goederen vermeld onder 3.9 af te geven, in de staat waarin zij deze hebben aangetroffen;
4.3.
veroordeelt de kinderen [achternaam van verweerders] in hun hoedanigheid van vereffenaars van de nalatenschap van hun vader om aan [eiser] te betalen € 2.467,62, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;
4.4.
verstaat dat de in 4.3. vermelde veroordeling zal worden meegenomen in de vereffening van de nalatenschap van de heer [C] ;
4.5.
veroordeelt de kinderen [achternaam van verweerders] in hun hoedanigheid van vereffenaars van de nalatenschap van hun vader om aan [eiser] inzage te geven in de aangiftes en aanslagen Inkomstenbelasting van de heer [C] over de laatste zeven jaar voor zijn overlijden;
4.6.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [verweerders c.s.] tot op heden begroot op € 6.949,00, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.8.
wijst af het meer of anders gevorderde;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2021 [1]

Voetnoten

1.type: