Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[eiser sub 1] ,
[eiser sub 2],
[eiser sub 3],
[eiser sub 4]in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van
[A],
De wettelijk vertegenwoordiger en vader van [A] , en ook vader van [eiser sub 2] en [eiser sub 3] , zal [eiser sub 4] genoemd worden. Eisers worden samen de nabestaanden genoemd.
Gedaagde wordt [gedaagde] genoemd.
1.De procedure
- de dagvaarding van 25 mei 2020 met 17 producties;
- de akte overleggen beslagstukken van de nabestaanden van 20 juli 2020;
- de conclusie van antwoord van 30 september 2020 met 14 producties;
- de uitnodigingsbrief (het vonnis) van 2 december 2020 waarbij een meervoudige mondelinge behandeling is bepaald op 18 maart 2021;
- de akte overleggen producties 18 tot en met 30 van de nabestaanden van 23 februari 2021.
De griffier heeft tijdens de zitting aantekeningen gemaakt. Mr. Sent heeft het standpunt van de nabestaanden verder toegelicht met pleitaantekeningen. Ook mr. van Luijk heeft het standpunt van [gedaagde] verder toegelicht met pleitnotities. Deze spreekaantekeningen zijn aan het dossier toegevoegd. Verder hebben de advocaten en partijen vragen van de rechtbank beantwoord en over en weer op elkaars standpunten gereageerd.
2.De overwegingen
verdrietige kwestie
De bedragen die de nabestaanden vorderen, betreffen die delen van hun vorderingen die in de strafzaak zijn gevorderd maar de strafrechter niet heeft toegewezen. Het gaat om:
- een bedrag van € 5.343,00 voor gederfd levensonderhoud en een bedrag van € 15.000,00 voor immateriële schade, in totaal € 20.343,00, voor
- een bedrag van € 24.147,00 voor materiële schade (gederfd levensonderhoud en studievertraging) en een bedrag van € 7.500,00 voor immateriële schade, in totaal € 31.647,00, voor
- een bedrag van € 15.000,00 voor immateriële schade van
- een bedrag van € 15.000,00 voor immateriële schade van
shockschade. Als die situatie zich voordoet, hebben nabestaanden – op grond van een jegens hen gepleegde onrechtmatige daad – recht op vergoeding van alle materiële en immateriële schade, dus ook schade door studievertraging en immateriële schade, en niet alleen van de in de wet opgenomen schadeposten van derden (waaronder het gederfd levensonderhoud valt).
Daarbij is overwogen dat dit zich vooral zou kunnen voordoen als tussen de derde en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie bestaat. Van geestelijk letsel is in principe alleen sprake in geval van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
De strafrechter heeft verder geoordeeld dat bij [eiser sub 3] niet voldaan is aan de criteria voor shockschade omdat hij niet rechtstreeks is geconfronteerd met zijn moeder na de doodslag. Ter zitting heeft de rechtbank van de nabestaanden begrepen dat [eiser sub 3] er – anders dan [eiser sub 2] , [A] en [eiser sub 1] – voor heeft gekozen om zijn moeder in het mortuarium niet meer te willen zien. De strafrechter heeft de vordering van [eiser sub 3] – hij had € 7.5000,00 aan immateriële schade gevorderd – niet-ontvankelijk verklaard.