ECLI:NL:RBMNE:2021:2914
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak; vaststelling en vergelijkingsmethode
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de eigenaar van een woning, en de heffingsambtenaar van de gemeente. De heffingsambtenaar had op 29 februari 2020 de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 333.000,- met als waardepeildatum 1 januari 2019. Eiser was het niet eens met deze waarde en heeft bezwaar aangetekend, dat door de heffingsambtenaar op 3 augustus 2020 ongegrond werd verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens een Skype-zitting op 3 juni 2021, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de heffingsambtenaar aanwezig waren. Eiser stelde dat de WOZ-waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 215.000,-, met een bereidheid om tot € 250.000,- te accepteren indien goed onderbouwd. De heffingsambtenaar handhaafde de vastgestelde waarde en overhandigde een taxatiematrix ter onderbouwing.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar met de overgelegde taxatiematrix aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog was. De rechtbank concludeerde dat de waarde in het economisch verkeer correct was vastgesteld door middel van de vergelijkingsmethode, waarbij rekening was gehouden met de verschillen tussen de woning van eiser en de referentiewoningen. Eiser's argumenten werden niet overtuigend bevonden, en het beroep werd ongegrond verklaard. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.