ECLI:NL:RBMNE:2021:2941

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2814
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over arbeidsongeschiktheid en verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde J.A.M. Houberg, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, dat haar uitkering op grond van de Wet Arbeidsongeschiktheid (WAO) met ingang van 6 september 2018 had verhoogd naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 35-45%. Eiseres betwistte de medische beoordeling en voerde aan dat zij meer beperkt was dan verweerder had aangenomen. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapporten van de verzekeringsartsen aan de vereisten voldeden. Eiseres had geen nieuwe medische informatie overgelegd die de rechtbank deed twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De rechtbank concludeerde dat eiseres per 6 september 2019 43,75% arbeidsongeschikt was en recht had op een WAO-uitkering in de klasse 34-45%. Daarnaast heeft eiseres verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelde vast dat de redelijke termijn met 7 maanden was overschreden, maar oordeelde dat deze overschrijding gerechtvaardigd was door omstandigheden in de rechterlijke fase. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2814

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats],

eiseres,
(gemachtigde: J.A.M. Houberg),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
(gemachtigde: S.N. Westmaas – Kanhai).

Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Wet Arbeidsongeschiktheid (WAO) met ingang van 6 september 2018 verhoogd naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 35-45%.
Bij besluit van 12 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2021 via Skype. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres was werkzaam als administratief medewerkster voor gemiddeld 23,91 uur per week. Zij heeft zich op 8 september 2016 ziekgemeld vanwege toegenomen lichamelijke klachten. Eiseres heeft al jaren te maken met klachten aan haar rechter schouder, waarvoor zij meermaals operatief is behandeld en pijnmedicatie krijgt.
Vanaf augustus 2000 is zij ingedeeld in de WAO, aanvankelijk in de klasse 80-100%, na herbeoordeling in 2003 in klasse 25-35%. Ze heeft wel steeds wisselende werkzaamheden voor wisselende uren gedaan. In 2011 is zij langdurig uitgevallen en heeft daarna in deeltijd gewerkt. Vervolgens heeft op 5 september 2018 op verzoek van eiseres een herbeoordeling plaatsgevonden. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Standpunten van eiseres
2.Eiseres voert tegen het bestreden besluit aan dat de medische beoordeling onjuist is. Eiseres vindt dat zij op de datum in geding (6 september 2018) meer beperkt is dan verweerder heeft aangenomen en dat ten onrechte geen urenbeperking op energetische en preventieve gronden is aangenomen. Eiseres heeft vanwege haar pijnklachten en medicatiegebruik behoefte aan extra herstelmomenten. Eiseres meent dat verweerder bij twijfel een expertise had moeten laten verrichten. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft de gemachtigde van eiseres een rapport van arts [arts] ([arts]) van 25 september 2020 overgelegd die de informatie van orthopedisch chirurg dr. [orthopedisch chirurg] ) van 27 januari 2020 daaraan ten grondslag heeft gelegd. Eiseres verzoekt om de benoeming van een deskundige.
2.1.
Volgens [arts] heeft de primaire verzekeringsarts – kort gezegd – de belastbaarheid van eiseres niet reëel ingeschat, omdat de al 20 jaar bestaande klachten aan de rechterschouder van eiseres reden zijn voor het aannemen van meer beperkingen. De klachten aan de schouder vragen, aldus [arts], aanvullend nog om een beperking op trillingsbelasting en op beschermende middelen in de rubriek 3 Aanpassing aan fysieke omgevingseisen. Een forse beperking op inspanningstolerantie in de rubriek 4 Dynamische handelingen, in het bijzonder voor werken met toetsenbord en muis en ten aanzien van schroefbewegingen met hand en arm en voor repetitieve bewegingen rechterarm en schouder. Voor Statische houdingen rubriek 5 vindt hij een beperking voor boven schouderhoogte actief zijn en het hoofd in een bepaalde stand houden tijdens het werk, aan de orde. Ook is er sprake van een verhoogd persoonlijk risico vanwege het medicijngebruik. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens [arts] te weinig rekening gehouden met de behoefte aan herstel gedurende de dag bij eiseres vanwege chronische pijnklachten, morfinegebruik en overschrijden van persoonlijke grenzen alsook vanwege preventiemotieven. Bij langere perioden aaneengesloten gebruik van de schouder neemt de hersteltijd exponentieel toe. [arts] meent dat een urenbeperking van 2 tot 3 uur per dag en 25 tot 30 uur per week aangewezen is.
Toetsingskader
3.De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat de rapporten die over haar zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts nodig. Dit brengt mee dat de manier waarop eiseres zelf haar gezondheidsklachten ervaart, hiervoor onvoldoende is.
De beoordeling
Zorgvuldigheid onderzoek
4.De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts M.C. Wijnen heeft, volgens zijn rapport van 5 september 2018, eiseres onderzocht op het spreekuur van 5 september 2018 en hij heeft dossierstudie verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep J.L.E. Tjon-A-Sam heeft, zo blijkt uit haar rapport van 24 mei 2019, eiseres na afloop van de hoorzitting op 9 april 2019 onderzocht. Daarnaast heeft zij het dossier bestudeerd en de beschikbare medische informatie bij haar beoordeling betrokken.
Medische beoordeling
5.De rechtbank ziet in wat eiseres in beroep heeft aangevoerd geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is.
5.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat uit het rapport van 24 mei 2019 blijkt dat verzekeringsarts bezwaar en beroep Tjon-A-Sam heeft gezien dat bij eiseres sprake is van een veelheid aan klachten aan de schouders en met name de rechter schouder, met als gevolg ook psychische klachten. Ook is onderkend dat eiseres in 2017 te maken kreeg met de diagnose borstkanker. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt vast dat er echter geen nieuwe medische feiten en omstandigheden naar voren komen en dat ook geen sprake is van voortschrijdend inzicht op de medische situatie van eiseres. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht eiseres op grond van eigen onderzoek verdergaand beperkt ten aanzien van frequent (repetitief) reiken in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 24 mei 2019. In verband met een wetswijziging bij het gebruik van morfine en cannabis is er aanleiding om in de FML van 24 mei 2019 een extra beperking op te nemen in verband met verhoogd persoonlijk risico in verband met medicatiegebruik. Ook ziet zij aanleiding om onderscheid te maken tussen de belastbaarheid van de rechter- en de linkerschouder. De rechtbank kan dit volgen en ziet niet dat medische informatie over het hoofd is gezien of onjuist is beoordeeld.
5.2.
Uit het rapport van verzekeringsarts bezwaar en beroep J.L.E. Tjon-A-Sam van 14 augustus 2019 en het rapport van 4 november 2020 van verzekeringsarts bezwaar en beroep M.M. Middelbos, volgt dat zij geen aanleiding zien om het in bezwaar ingenomen standpunt te wijzigen. Verzekeringsarts bezwaar en beroep Middelbos heeft in zijn rapport van 4 november 2020 in de rapportages van [arts] en [orthopedisch chirurg] geen houvast gevonden om meer beperkingen aan te nemen. Hij licht toe dat uit het rapport van [orthopedisch chirurg] blijkt dat eiseres vertelt dat zij alleen pijn krijgt bij activiteit en dat niet - zoals in 2018 en 2019 - sprake is van continue pijn. Eigen onderzoek door [orthopedisch chirurg] en een CT-scan tonen, volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep Middelbos, opvallend weinig afwijkingen aan de schouder, op de CT-scan hooguit lichte afwijkingen in de vorm van artrose. Verzekeringsarts bezwaar en beroep Middelbos onderkent dat sprake is van een verminderd belastbare rechterschouder, maar overweegt dat een medisch objectiveerbaar substraat ontbreekt om meer beperkingen aan te nemen. Hij legt inzichtelijk en navolgbaar uit dat het klachtenbeeld en de medische informatie onvoldoende passend zijn bij lichte artrose of neuropathie. Middelbos licht toe dat er geen sprake is van evidente toename van te objectiveren beperkingen Hij kan zich vinden in de beoordeling van de primaire verzekeringsarts en de beoordeling en aanvulling op de FML van 24 mei 2019 van Tjon-A-Sam in bezwaar.
5.3.
Ook de toelichting van verzekeringsarts bezwaar en beroep Middelbos op de door [arts] bepleite urenbeperking is duidelijk en navolgbaar. Verzekeringsarts bezwaar en beroep Middelbos hanteert voor zijn beoordeling de uitgangspunten uit het Schattingsbesluit en de standaard duurbelasting. Er is geen sprake van verminderde beschikbaarheid en voor een beperking op energetische gronden is geen aanleiding, omdat de daarvoor relevante aandoeningen ontbreken. Enig energieverlies bij pijnklachten acht hij aannemelijk, maar dat wordt ondervangen door de uitlokkende fysieke belasting te beperken. Dat is volgens verzekeringsarts bezwaar en beroep Middelbos in de FML gedaan. Een preventieve urenbeperking acht hij niet aan de orde omdat ook daarvoor de medische onderbouwing ontbreekt. Verder ziet hij geen objectiveerbare medische oorzaak waaruit volgt dat eiseres na 10 minuten schouderbelastende activiteit moet stoppen. In zijn rapport van 2 februari 2021 zet hij vervolgens nog eens duidelijk uiteen dat, voor zover het zo zou zijn dat eiseres na 10-15 minuten van schouder belastende activiteit rust moet nemen, niet hoeft te leiden tot een urenbeperking omdat bij het verminderd belastbaar zijn van de schouder, de belasting van de schouder al beperkt wordt met de beperkingen op de FML van 24 mei 2019. Dan is er geen reden om ook nog een duurbeperking aan te nemen.
5.4.
De rechtbank kan wat hiervoor onder 5.1. tot en met 5.3. is overwogen volgen. Het is de rechtbank niet gebleken dat (medische)informatie over het hoofd is gezien of onjuist is beoordeeld. Dat eiseres het niet eens is met de vastgestelde beperkingen en juist wel aanleiding ziet voor een urenbeperking, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Eiseres heeft geen (nieuwe) medische informatie overgelegd die de rechtbank doet twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De beroepsgrond slaagt niet
Arbeidskundige beoordeling
6.Eiseres voert verder aan dat de functies die de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geduid de belastbaarheid van eiseres overschrijden.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de rapportages van 6 juni 2019 en 3 februari 2021 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep A, Kurt voldoende heeft gemotiveerd waarom de geduide functies de belastbaarheid van eiseres niet overschrijden. Eiseres moet deze functies daarom kunnen verrichten.
6.2.
Gemachtigde Houberg is bij de onderbouwing van het standpunt van eiseres er van uitgegaan van de beperkingen zoals die door [arts] zijn vastgesteld. De rechtbank gaat echter uit van de juistheid van de beperkingen die verweerder bij eiseres heeft aangenomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep die namens verweerder heeft gerapporteerd, heeft voldoende gemotiveerd dat de geduide functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van eiseres zoals omschreven in de FML van 24 mei 2019. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat eiseres de geduide functies niet zou kunnen verrichten.
Conclusie
7.De rechtbank komt tot de conclusie dat de medische en arbeidskundige rapporten de conclusie kunnen dragen dat eiseres per 6 september 2019 43,75% arbeidsongeschikt is en dus recht heeft op een WAO-uitkering in de klasse 34-45%.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Redelijke termijn overschreden?
9.1.
Eiseres heeft verzocht om toekenning van schadevergoeding door de rechtbank wegens overschrijding van de redelijke termijn op grond van de artikelen 6 en 13 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
9.2.
In procedures als deze, waarin in beginsel een behandeling in drie instanties mogelijk is, mag op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep worden verwacht dat de behandeling van het bezwaar ten hoogste een halfjaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duurt. Uitgangspunt is dus dat de behandeling van het bezwaar en het beroep tezamen niet meer dan twee jaar mag duren. De redelijke termijn vangt in beginsel aan op het moment waarop het bestuursorgaan het bezwaarschrift ontvangt. De vraag of de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van eiseres gedurende de hele procesgang en het daardoor getroffen belang van eiseres.
9.3.
In zaken waarin in beroep bij de rechtbank is aangevoerd dat de redelijke termijn is overschreden, dient de rechtbank daarover op basis van de voor de behandeling van het bezwaar en het beroep gestelde termijnen haar oordeel te geven. In dit geval ligt de start van de redelijke termijn op de datum van ontvangst van de door eiseres ingediende bezwaarschriften, namelijk 13 november 2018. De termijn eindigt op de datum van deze uitspraak, te weten op 8 juli 2021. De totale procedure heeft aldus tot nog toe 2 jaar en 7 maanden geduurd.
9.4.
Op grond van het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn met 7 maanden. Verweerder heeft niet bijgedragen aan de schending van de redelijke termijn, nu verweerder binnen 6 maanden na indiening van het bezwaarschrift het besluit op bezwaar heeft genomen. Dit betekent dat de overschrijding van de redelijke termijn geheel is gelegen in de rechterlijke fase.
9.5
De rechtbank is echter gebleken van omstandigheden in de rechterlijke fase die aanleiding geven de overschrijding van de redelijke termijn gerechtvaardigd te achten. Namelijk door de rechtbank is op 28 oktober 2019 een vooraankondiging verstuurd voor een zitting op 24 januari 2020. Namens eiseres is vervolgens op 2 januari 2020 om uitstel verzocht, omdat zij nog in afwachting was van een deskundigenrapport. Uit het dossier blijkt dat eiseres in het kader van het deskundigenonderzoek op verzoek van [arts] op 27 december 2019 is gezien door [orthopedisch chirurg], die op 27 januari 2020 over zijn bevindingen aan [arts] heeft gerapporteerd. Vervolgens heeft het nog bijna 9 maanden geduurd voordat het deskundigenrapport van [arts], na telefonisch rappèl door de rechtbank, op 15 oktober 2020 naar de rechtbank is gezonden, waarna een nieuwe zitting is gepland. De rechtbank zal het verzoek om schadevergoeding afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.A. Willems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.