ECLI:NL:RBMNE:2021:2979

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
UTR 21/283
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naturalisatieverzoek met verblijfsgat en onzorgvuldige besluitvorming

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil over een verzoek tot naturalisatie van een minderjarige eiser. De eiser had op 20 maart 2019 een aanvraag om na-naturalisatie ingediend, maar deze was afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid vanwege een verblijfsgat. Dit verblijfsgat was ontstaan doordat de verblijfsvergunning van de eiser met terugwerkende kracht was ingetrokken, omdat zijn vader naar Groot-Brittannië was geëmigreerd. De eiser had wel een nieuwe verblijfsvergunning gekregen voor verblijf bij zijn moeder, maar deze was pas met ingang van 13 augustus 2020 verleend. Hierdoor voldeed de eiser niet aan de voorwaarden voor na-naturalisatie, die vereisen dat men een onafgebroken periode van drie jaar in Nederland heeft verbleven.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, waarbij de rechtbank opmerkte dat er sprake was van onzorgvuldige besluitvorming. De rechtbank oordeelde dat de verweerder onvoldoende rekening had gehouden met de besluitvorming in de verblijfsrechtelijke procedure. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en gaf de verweerder de opdracht om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd de verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de eiser, die op € 1.496,- werden vastgesteld, en het griffierecht van € 181,-.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 21/283

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. J.A. Pieters),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Sweerts).

Procesverloop

In het besluit van 28 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek om na-naturalisatie van eiser afgewezen.
In het besluit van 11 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het beroep van [A]
UTR 21/282, op 27 mei 2021 op zitting behandeld via een Skype for business beeldverbinding. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen doorzijn gemachtigde. Verweerder heeft zich ook laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is minderjarig. Hij heeft op 21 oktober 2015 een reguliere verblijfsvergunning gekregen voor verblijf bij zijn vader. Op 20 maart 2019 heeft hij een aanvraag om na-naturalisatie ingediend.
2. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen omdat er sprake is van een zogenaamd verblijfsgat. De verblijfsvergunning van eiser is met terugwerkende kracht met ingang van 11 oktober 2017 ingetrokken omdat gebleken is dat zijn vader vanaf die datum is geëmigreerd naar Groot-Brittannië. Eiser heeft een nieuwe verblijfsvergunning gekregen voor verblijf mij zijn moeder, maar die is pas met ingang van 13 augustus 2020 verleend.
Als gevolg van het verblijfsgat voldoet eiser niet aan de voorwaarden voor na-naturalisatie. Eiser heeft namelijk niet onmiddellijk voor zijn aanvraag een onafgebroken periode van drie jaar zijn toelating en hoofdverblijf in Nederland gehad. [1] Ook voldoet eiser niet aan het vereiste dat hij sinds het tijdstip van het verzoek om na-naturalisatie (20 maart 2019) toelating voor onbepaalde tijd in Nederland heeft. [2]
Bezwaar in verblijfsprocedure
3. Eiser is op 26 januari 2021, na het bestreden besluit, in bezwaar gegaan tegen het besluit van 7 januari 2021 tot intrekking met terugwerkende kracht van zijn verblijfsvergunning. Op 15 april 2021 is dit bezwaar gegrond verklaard en is besloten zijn verblijfsvergunning niet in te trekken. In plaats daarvan is zijn vergunning verlengd tot
21 oktober 2025. Het verblijfsgat dat eerder aan eiser is tegengeworpen, bestaat door dit besluit niet meer.
4. Verweerder stelt dat dit zijn beslissing niet verandert. Ten tijde van het bestreden besluit bestond het verblijfsgat immers nog wel. Het bestreden besluit is dan ook juridisch juist. Eiser kan opnieuw een aanvraag voor naturalisatie indienen, waarbij de nieuwe situatie kan worden beoordeeld.
5. Eiser stelt dat het indienen van een nieuwe aanvraag een hoop geld kost, en het ambtelijk apparaat onnodig belast. Daarnaast is de huidige procedure zodanig verbonden met de verblijfsprocedure, dat het besluit van 15 april 2021 direct effect moet hebben op deze procedure.
6. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van onzorgvuldige besluitvorming bij het nemen van het bestreden besluit. Verweerder heeft in het bestreden besluit namelijk onvoldoende rekening gehouden met de besluitvorming in de verblijfsrechtelijke procedure. De huidige procedure in het kader van naturalisatie is in sterke mate afhankelijk van de verblijfsrechtelijke procedure. Ten tijde van het primaire besluit was de verblijfsvergunning van eiser nog niet ingetrokken. Wel werd toen al geconstateerd dat er sprake was van een verblijfsgat. Op 7 januari 2021 is de verblijfsvergunning van eiser uiteindelijk ingetrokken. Vier dagen later, op 11 januari 2021, heeft verweerder het bestreden besluit genomen met als enige reden voor afwijzing het verblijfsgat dat in de verblijfsrechtelijke procedure is vastgesteld. Verweerder had echter moeten weten dat er een grote kans bestond dat eiser tegen deze intrekking in bezwaar zou gaan, omdat ook uit de bezwaargronden [3] in de huidige procedure blijkt dat eiser zich verzet tegen het verblijfsgat. Door desalniettemin vier dagen na de intrekking van de verblijfsvergunning het bestreden besluit te nemen, en niet op zijn minst de bezwaartermijn van de procedure omtrent de intrekking af te wachten, heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld.
Conclusie
7. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is omdat er sprake is van onzorgvuldige besluitvorming. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat het aan verweerder is om te beoordelen of eiser aan alle voorwaarden voor naturalisatie voldoet. Ook past de rechtbank niet een bestuurlijke lus toe, omdat dat volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
8. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 748,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.496,-. Daarnaast bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 8 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 11, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap.
2.Artikel 11, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap.
3.Het bezwaar in de onderhavige zaak is ingediend op 24 september 2020.