ECLI:NL:RBMNE:2021:3015

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
C/16/503834 / HA ZA 20-364
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot afgifte van geluidsopnames in CFD-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 juli 2021 een tussenuitspraak gedaan in een incident dat is ingesteld door [eiseres] tegen [verweerster]. [Eiseres] vordert dat de rechtbank [verweerster] veroordeelt om binnen twee weken na betekening van het vonnis een digitale kopie te verstrekken van alle geluidsopnames van telefoongesprekken tussen [verweerster] en derden, en [eiseres]. Dit verzoek is gedaan in het kader van een hoofdzaak waarin [eiseres] stelt dat [verweerster] onrechtmatig heeft gehandeld door misleidende en agressieve handelspraktijken te hanteren. [Eiseres] heeft deze opnames nodig om haar stellingen te onderbouwen, aangezien [verweerster] volgens haar betrokken is bij zogenaamde boilerroom-activiteiten.

[Verweerster] heeft als verweer aangevoerd dat [eiseres] niet eerder om de opnames heeft verzocht en dat zij bereid is om deze opnames te verstrekken. [Verweerster] stelt dat het verzoek om afgifte onnodig is en dat er sprake is van misbruik van procesrecht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat [verweerster] contractueel verplicht is om de opnames te verstrekken en dat [eiseres] belang heeft bij een snelle verstrekking. De rechtbank heeft de vordering van [eiseres] toegewezen en [verweerster] veroordeeld om de opnames binnen twee weken te verstrekken, met een dwangsom van € 5.000,00 per dag bij niet-naleving, tot een maximum van € 125.000,00. Tevens is [verweerster] veroordeeld in de proceskosten van het incident.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/503834 / HA ZA 20-364
Vonnis in incident van 14 juli 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
eiseres in het incident,
advocaat mr. M.A. Hupkes te Amsterdam,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
[verweerster] LTD,
gevestigd te [vestigingsplaats] , Cyprus,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
verweerster in het incident,
advocaten mr. W.M. Schonewille en mr. J. Schakenbos te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [verweerster] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 10 februari 2021,
  • de conclusie van antwoord tevens voorwaardelijke eis in reconventie met producties 9 tot en met 16,
  • de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie tevens incidentele vordering ex artikel 843a Rv en/of artikel 15 AVG,
  • de incidentele conclusie van antwoord met productie 17,
  • de antwoordakte van [eiseres] met bijbehorende rectificatieakte.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank [verweerster] veroordeelt om binnen twee weken na betekening van dit vonnis een digitale kopie te verstrekken van alle geluidsopnames die [verweerster] heeft gemaakt van de telefoongesprekken tussen [verweerster] en door haar ingeschakelde derden enerzijds, en [eiseres] anderzijds, op straffe van een dwangsom van
€ 5.000,00 voor iedere dag dat [verweerster] niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 125.000,00 en met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten.
2.2.
[eiseres] voert ter onderbouwing van het gevorderde - kort gezegd - het volgende aan. [eiseres] heeft aan haar vorderingen in de hoofdzaak ten grondslag gelegd dat [verweerster] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, omdat [verweerster] oneerlijke handelspraktijken (misleidend en agressief) jegens haar als consument heeft verricht. Volgens [eiseres] is er bij [verweerster] sprake van zogenaamde boilerroom-activiteiten, waarbij het niet gaat om reële beleggingsproducten, maar om schijntransacties met als doel vermogensoverheveling naar de aanbieder van de producten. [verweerster] bestrijdt dit. Om haar stellingen te kunnen bewijzen, althans haar positie te kunnen beoordelen, heeft [eiseres] de gevorderde geluidsopnames nodig. Uit die gesprekken zal volgens haar blijken dat er geen sprake was van execution only-dienstverlening, maar van intensieve begeleiding bij de beleggingskeuzes (waaronder het aanpraten van de status als professionele partij ( [.] ) met de hogere hefboom en het adviseren om bepaalde posities in te nemen), waarbij is aangestuurd op het laten verdampen van de beleggingen en de inleg als winst inboeken bij [verweerster] . Uit de overeengekomen algemene voorwaarden volgt dat [verweerster] alle met een klant gevoerde telefoongesprekken opneemt en deze gedurende zeven jaar bewaart en dat de klant het recht heeft om op verzoek deze opnames te ontvangen. [eiseres] vordert nakoming van deze bepaling. (De advocaat van) [eiseres] is ermee bekend dat Cypriotische CfD-aanbieders in soortgelijke procedures niet vrijwillig zijn overgegaan tot verstrekking van de opnames en gaat er daarom vanuit dat een veroordeling daartoe noodzakelijk is. [eiseres] baseert haar vordering ook op artikel 834a Rv en/of artikel 15 AVG.
2.3.
[verweerster] voert als verweer aan dat [eiseres] niet eerder heeft verzocht om afgifte van de gemaakte bandopnames en dit verzoek nu onnodig bij incidentele vordering instelt, omdat [verweerster] bereid was en is om daaraan te voldoen. Naar aanleiding van het verzoek heeft [verweerster] de derde, die verantwoordelijk is voor het maken van de bandopnames, gevraagd om overdraagbare bestanden aan te leveren en deze zullen op korte termijn aan [eiseres] kunnen worden verstrekt. Hierover is (de advocaat van) [eiseres] door (de advocaat van) [verweerster] per e-mail van 11 mei 2021 geïnformeerd (productie 17 [verweerster] ). Nu dit incident onnodig is ingesteld, is er sprake van misbruik van (proces)recht. [verweerster] verzoekt daarom om veroordeling van [eiseres] in de werkelijk gemaakte proceskosten van € 750,00 en in de nakosten, vermeerderd met rente. [verweerster] verzoekt de rechtbank verder om de beslissing in dit incident aan te houden totdat de bandopnames aan [eiseres] zijn verstrekt. [verweerster] verwacht snel te weten op welke termijn zij de bandopnames zal ontvangen en aan [eiseres] ter beschikking kan stellen. Als deze zijn verstrekt, heeft [eiseres] geen belang meer bij het gevorderde, zodat de vordering kan worden afgewezen.
2.4.
In reactie hierop voert [eiseres] aan dat [verweerster] al vanaf 28 april 2021 op de hoogte is van de ingestelde vordering tot afgifte van de gespreksopnames, maar dat [eiseres] - ondanks de gedane toezegging van [verweerster] om de opnames toe te zenden - nog niets heeft ontvangen. Het verzoek om aanhouding voor onbepaalde duur is volgens [eiseres] een vertragingstactiek. Gelet daarop is het noodzakelijk een veroordeling uit te spreken waarbij een termijn wordt gesteld, versterkt met een dwangsom. De opnames hadden al lang ter beschikking kunnen worden gesteld. Een termijn van twee weken is passend. Dit maakt het ook niet aannemelijk dat de opnames op verzoek vrijwillig zouden zijn aangeleverd. Onder deze omstandigheden moet niet [eiseres] , maar [verweerster] worden veroordeeld in de werkelijke kosten van het incident van € 750,00, aldus [eiseres] .
2.5.
De rechtbank zal de incidentele vordering toewijzen. [verweerster] heeft niet bestreden dat zij contractueel gehouden is om op verzoek van [eiseres] de opnames van de gevoerde gesprekken aan haar te verstrekken. Gelet op het verloop van de hoofdzaak is het voor [eiseres] van belang dat zij daar op korte termijn over kan beschikken. [verweerster] heeft ook niet bestreden dat een termijn van twee weken voor het verstrekken van een kopie van de opnames voldoende is. [eiseres] heeft haar verzoek pas in deze procedure gedaan. [verweerster] had toen echter nog de mogelijkheid om vrijwillig aan het verzoek te voldoen. Dit heeft zij - in ieder geval tot het moment waarop [eiseres] haar antwoordakte nam - nagelaten. Sinds het incidentele verzoek zijn tot dat moment meerdere weken verstreken en ook nu bestaat over (het moment van) de verstrekking geen duidelijkheid. Gelet op de stellingen van partijen moet ervan worden uitgegaan dat [verweerster] in staat was om de opnames ten laatste op het moment waarop [eiseres] haar antwoordakte nam, te verstrekken. Dat zij daartoe niet overging, rechtvaardigt de slotsom dat zij ook niet tijdig tot die verstrekking zou zijn overgegaan als [eiseres] daar voorafgaand aan haar incidentele vordering om had gevraagd. Gelet op dit een en ander is de conclusie gerechtvaardigd dat:
1. het incident niet nodeloos is ingesteld,
2. een veroordeling van [verweerster] tot het verstrekken van een kopie van de gemaakte geluidsopnames, versterkt met een dwangsom, op zijn plaats is en
3. [verweerster] , als de in het ongelijk gestelde partij, de kosten van het incident moet dragen. De rechtbank ziet in hetgeen [eiseres] heeft aangevoerd onvoldoende aanleiding om [verweerster] daarbij in de werkelijke kosten te veroordelen.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
veroordeelt [verweerster] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan [eiseres] een digitale kopie te verstrekken van alle geluidsopnames die [verweerster] heeft gemaakt van de telefoongesprekken tussen [verweerster] en door haar ingeschakelde derden enerzijds, en [eiseres] anderzijds,
3.2.
veroordeelt [verweerster] om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 3.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 125.000,00 is bereikt,
3.3.
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiseres] tot op vandaag begroot op € 563,00,
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de hoofdzaak
3.6.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
28 juli 2021voor beraad omtrent het vervolg van de zaak.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Steenbergen en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2021. [1]

Voetnoten

1.type: ID/4198