ECLI:NL:RBMNE:2021:3022

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
12 juli 2021
Zaaknummer
UTR 20/4188
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen over WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiser, een docent, zich op 28 september 2017 ziek gemeld vanwege lichamelijke klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) heeft op 23 oktober 2019 vastgesteld dat eiser met ingang van 26 september 2019 recht heeft op een WIA-uitkering, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 38,90%. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het UWV heeft dit bezwaar op 5 oktober 2020 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de Rechtbank Midden-Nederland.

De zitting vond plaats op 17 juni 2021, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting heeft eiser verzocht om voeging van zijn zaak met een andere procedure, maar dit verzoek werd afgewezen omdat de andere zaak zich nog in de bezwaarfase bevond. Eiser heeft ook een psychologisch rapport van 5 november 2020 willen inbrengen, maar dit verzoek werd afgewezen omdat het rapport te laat was ingediend en geen nieuwe informatie bevatte.

De rechtbank heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser terecht op 38,90% heeft vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische beoordeling zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen tegenstrijdigheden in de rapportages zijn. Eiser heeft geen medische informatie overgelegd die zijn standpunt ondersteunt dat hij meer beperkt is dan vastgesteld. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de arbeidskundige grondslag van het besluit niet is betwist door eiser. Aangezien het beroep ongegrond is, zijn er geen proceskosten aan de zijde van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4188

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

17 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] ,

eiser,
(gemachtigde: M.A. Rienks),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Procesverloop

Eiser meldde zich op 28 september 2017 ziek wegens lichamelijke klachten. Hij was toen werkzaam als docent voor gemiddeld 25,75 uur per week.
Met het besluit van 23 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser vanaf 26 september 2019 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ontvangt naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 38,90%.
Met het besluit van 5 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2021 via Skype. Eiser was aanwezig en heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting heeft eiser aan de rechtbank verzocht tot voeging van de zaak met een andere procedure die volgens eiser bij verweerder in de bezwaarfase loopt. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat de andere zaak zich in de bezwaarfase bevindt en lijkt te zien op een andere datum in geding.
Eiser heeft pas ter zitting verwezen naar een psychologisch rapport van 5 november 2020 en heeft aan de rechtbank verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden, zodat hij dit rapport alsnog kan inbrengen. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen wegens strijd met de goede procesorde. Op grond van artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen. Eiser heeft dus te laat het voornemen gehad om het rapport in te brengen. Daarbij dateert het rapport al van ver voor de geplande zitting. Het had daarom op eisers weg gelegen om dit eerder in te brengen. Dat heeft eiser nagelaten, hetgeen voor zijn eigen rekening en risico komt. Verder is ter zitting gebleken dat in het rapport geen nieuwe informatie staat, vergeleken met de informatie die door de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de heroverweging is betrokken.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
2. In geschil is de vraag of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser in de zin van de WIA terecht met ingang van 26 september 2019 heeft vastgesteld op 38,90%.
3. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel aan de volgende drie voorwaarden voldoen. De rapporten:
 zijn op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
 bevatten geen tegenstrijdigheden;
 zijn voldoende begrijpelijk.
De rapporten en de besluiten die daarop gebaseerd zijn, zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
4. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek
zorgvuldig is verricht. Ook staan naar het oordeel van de rechtbank geen tegenstrijdigheden in de rapportages en zijn deze voldoende begrijpelijk, De rapportages voldoen daarmee aan de drie voorwaarden. Dat betekent dat verweerder zich bij het bestreden besluit op deze rapportages mocht baseren.
5. Eiser voert aan dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Hij acht zich beperkt ten aanzien
van het beoordelingspunt vasthouden van de aandacht van de functionele mogelijkhedenlijst (FML). Gelet op zijn beperkingen kan eiser ook niet ongeveer 2 uur achtereen zitten, maar maximaal 20-30 minuten. Voorts voert eiser aan dat hij niet 4 uur kan staan, maar maximaal ongeveer 30 minuten. Ook vallen de werktijden van 8 uur per dag volgens eiser niet te rijmen met de gestelde beperking van maximaal 4 uur per dag staan bij het beoordelingspunt over de statische houdingen van de FML.
Ter zitting heeft eiser nog toegelicht dat hij op het werk een verschoningsruimte nodig heeft, hetgeen volgens hem een niet algemeen voorkomende ruimte is.
6. De rechtbank oordeelt dat niet is gebleken dat de medische beoordeling van verweerder
onjuist is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiser niet beperkt geacht ten aanzien van beoordelingspunt
1.1. Vasthouden van de aandachtvan de FML. Verder overweegt de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij beoordelingspunt
5.1. Zittenvan de FML als toelichting heeft opgenomen dat eiser moet kunnen vertreden/geen gedwongen zithouding en dat eiser op beoordelingspunt 5
.4. Staan tijdens het werkvan de FML licht beperkt is geacht en zo nodig de helft van de werkdag kan staan (ongeveer 4 uren). De rechtbank constateert dat eiser in beroep geen medische informatie heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij meer beperkt is. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Weliswaar kan eiser gedurende de helft van de werkdag staan volgens beoordelingspunt
5.4
Staan tijdens het werkvan de FML, maar dat is naar het oordeel van de rechtbank niet tegenstrijdig met de aangenomen werktijden van 8 uren per dag. Eiser kan namelijk het andere deel van de werkdag een andere werkhouding aannemen. Eiser heeft in beroep geen medische informatie overgelegd die dat weerspreekt. Verder is de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank gemotiveerd ingegaan waarom het niet meer medisch geïndiceerd is dat eiser een verschoningsruimte op het werk nodig heeft. De rechtbank kan de overwegingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen.
7. Tegen de arbeidskundige grondslag van het besluit heeft eiser geen beroepsgronden
naar voren gebracht, anders dan dat hij de functies om medische redenen niet kan verrichten. Aangezien de rechtbank tot de conclusie komt dat de medische beoordeling juist is, bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat verweerder per functie heeft gemotiveerd waarom de belastbaarheid van eiser niet wordt overschreden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, de heer G. Stor, heeft daarbij overleg gehad met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, mevrouw W. Ebbelaar.
8. De conclusie is dat verweerder terecht heeft bepaald dat eiser vanaf 26 september 2019 een WIA-uitkering ontvangt naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 38,90%.
9. Aangezien het beroep ongegrond is, bestaat voor een proceskostenveroordeling geen
aanleiding.
10. De rechtbank stuurt binnen twee weken een proces-verbaal van de mondelinge
uitspraak. Verder heeft de rechtbank eiser gewezen op de mogelijkheid van hoger beroep als hij het niet eens is met deze uitspraak. Dit kan op de manier zoals onderaan dit proces-verbaal staat omschreven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
17 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
De griffier is verhinderd dit proces-verbaal te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.