ECLI:NL:RBMNE:2021:307

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
UTR 20/646
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot oplegging van een boete en terugvordering van een lening in het kader van de inburgeringsplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Eiseres had een boete van € 100,- opgelegd gekregen omdat zij niet tijdig haar inburgering had voltooid en moest ook een lening terugbetalen die zij had ontvangen van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Eiseres stelde dat zij door de ziekte van haar partner niet in staat was om de inburgeringstermijn te halen en dat er geen verwijt aan haar kon worden gemaakt. De rechtbank oordeelde dat de vraag die aan de medisch adviseur was gesteld te beperkt was en dat de persoonlijke omstandigheden van eiseres niet voldoende waren meegewogen. De rechtbank concludeerde dat eiseres geen verwijt treft voor de overschrijding van de inburgeringstermijn en dat de boete en de terugvordering van de lening niet gerechtvaardigd waren. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit door de boete en de terugvordering van de lening te schorsen. Eiseres kreeg ook haar griffierecht vergoed en de proceskosten werden aan de Minister opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/646

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. T. der Bedrosian),
en

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: mr. D.C. Zijlstra-Cuiper).

Procesverloop

Bij besluit van 5 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete van € 100,- opgelegd omdat zij niet tijdig is ingeburgerd. Daarbij heeft verweerder besloten dat eiseres het bedrag wat zij geleend heeft van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) moet terugbetalen.
Bij besluit van 23 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Aygur, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de zitting hebben verweerder en eiseres stukken aangevuld. Hierop is over en weer gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Eiseres is sinds 10 februari 2015 inburgergingsplichting. Zij had tot en met 30 november 2018 de tijd om in te burgeren.
Verweerder heeft aan eiseres een boete van € 100,- opgelegd omdat zij te laat is ingeburgerd. Eiseres heeft namelijk pas op 9 januari 2019 alle examenonderdelen van het inburgeringsexamen heeft gehaald. Verweerder volgt eiseres niet in haar stelling dat eiseres geen verwijt kan worden gemaakt hierover omdat haar partner ziek was. Volgens de medisch adviseur van verweerder was de mantelzorg die eiseres verleende niet zodanig dat zij een periode van drie aaneengesloten maanden niet in staat was om onderwijs te volgen. Voor een verlenging van de inburgeringstermijn bestaat daarom volgens verweerder geen aanleiding. Wel ziet verweerder dat eiseres veel inspanningen heeft verricht om te voldoen aan de inburgeringsplicht. Om die reden verlaagt verweerder de boete naar € 100,-.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een verwijtbare overschrijding van haar inburgeringstermijn, zodat de oplegging van een boete en terugvordering van de verstrekte lening ten onrechte en op onjuiste gronden heeft plaatsgevonden. Eiseres heeft haar diploma niet binnen de gestelde termijn kunnen halen omdat haar partner psychische problemen heeft. Door de zorg voor haar partner was zij veel tijd kwijt, en kon zij zich soms lastig concentreren. Wel heeft eiseres hard haar best gedaan om alle onderdelen tijdig en succesvol af te ronden. Alleen het ONA onderdeel is te laat afgerond, maar dat kwam doordat het portfolio in de post is kwijtgeraakt. Zij had deze al in september (tijdig) ingediend. Toen duidelijk werd dat verweerder de post niet had ontvangen heeft eisers het stuk direct opnieuw ingediend. Het is op 7 december ontvangen door verweerder. Omdat er enkele stukken misten heeft eiseres die op 9 januari 2019 nog aangevuld. Het dossier was toen compleet. Eiseres heeft aan verweerder nog gevraagd om de inburgeringstermijn te verlengen, omdat ze pas laat kon beginnen met de cursus bij het ROC De Friese Poort. Echter daar is verweerder niet in meegegaan. De termijnoverschrijding is zodanig kort, dat dit de boete en de terugvordering van de verstrekte lening niet rechtvaardigt. Eiseres stelt zich dan ook primair op het standpunt dat verweerder geen boete had dienen op te leggen en zij de lening niet terug hoeft te betalen.
De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Niet in geschil is dat eiseres niet binnen de gestelde termijn haar inburgeringsexamen heeft behaald. Ter discussie staat in hoeverre dit aan eiseres kan worden verweten en of verweerder in redelijkheid heeft kunnen overwegen dat de persoonlijke omstandigheden van eiseres geen aanleiding geven om af te zien van het opleggen van een boete. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat het haar niet zozeer te doen is om de boete, maar met name om het terugbetalen van de lening. Dit gaat namelijk om een bedrag van € 8.965,71,-. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat het niet mogelijk is om slechts een deel van het geleende bedrag terug te vorderen. Eiseres moet, nu haar een boete is opgelegd, alles wat zij heeft geleend terugbetalen, aldus verweerder.
Op grond van artikel 7b, derde lid, onder a, van de Wet Inburgering kan verweerder de inburgeringstermijn verlengen indien de inburgeringsplichtige aannemelijk maakt dat haar geen verwijt treft ter zake van het niet tijdig behalen van de onderdelen van het inburgeringsexamen.
Voor de beoordeling van het bezwaar van eiseres en het verzoek om verlenging van de inburgeringstermijn heeft verweerder advies ingewonnen van medisch adviseur [medisch adviseur] (hierna: [medisch adviseur]). Aan [medisch adviseur] is verzocht om de volgende vraag te beantwoorden aan de hand van de overgelegde medische informatie:
“Is client(e) op grond van noodzakelijke mantelzorg in verband met de medische situatie van een gezinslid van client(e) in de periode van inburgeringsplicht gedurende een periode van tenminste drie aaneengesloten maanden niet in staat geweest om onderwijs te volgen op grond waarvan verlenging van de inburgeringsperiode kan worden toegekend? Zo ja, met welke periode kan de inburgeringsplicht worden verlengd?”
[medisch adviseur] concludeert dat op grond van de aangeleverde informatie niet gesteld kan worden dat eiseres op grond van noodzakelijke mantelzorg in de periode van de inburgeringsplicht gedurende een periode van ten minste drie maanden aaneengesloten buiten staat is geweest om onderwijs te volgen.
Verweerder volgt dit medische advies en overweegt dat er dus geen aanleiding is om tot verlenging van de inburgeringstermijn over te gaan. De termijnoverschrijding kan om die reden volgens verweerder ook aan eiseres worden verweten. Verweerder vindt dat eiseres beter in de gaten had moeten houden wanneer het portfolio van het ONA onderdeel was ontvangen door verweerder.
De rechtbank is van oordeel dat het besluit van verweerder onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat verweerder zich in het bestreden besluit alleen heeft gericht op de vraag of eiseres gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie maanden geen onderwijs heeft kunnen volgen. Dit criterium volgt niet uit wet- of regelgeving. Bovendien volgt uit het huidige beleid [1] van verweerder een ruimer criterium. In dat beleid wordt namelijk niet gesproken van een periode waarin geen onderwijs kan worden gevolgd. Wel wordt gesproken over langdurige ziekte van onder andere een partner.
11. Door slechts aan de medisch adviseur te vragen of eiseres door de medische situatie van haar partner gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie maanden geen onderwijs heeft kunnen volgen, is naar het oordeel van de rechtbank een te beperkte vraag gesteld. Wanneer medische omstandigheden alleen tot een verlenging van de inburgeringstermijn leiden als er drie maanden geen onderwijs is gevolgd, wordt het doorgaan met onderwijs gedurende zulke omstandigheden in wezen ontmoedigd. Deze vraag sluit bovendien niet aan bij de omstandigheden van eiseres. Zij heeft namelijk nooit gesteld dat zij door de ziekte van haar partner in zijn geheel geen onderwijs kon volgen. Er is juist aangevoerd dat eiseres haar best heeft gedaan om alle onderdelen op tijd te halen, en dat zij er ook veel heeft gehaald, maar dat zij afgeleid was door haar thuissituatie. De zorg voor haar partner kostte veel tijd en eiseres ervaarde daardoor veel stress. Zij heeft daarom minder goed op kunnen letten en heeft bij het inleveren van haar ONA portfolio vertrouwd op de door Caritas geboden ondersteuning. Zij heeft er, door deze omstandigheden en door het feit dat het nakijken van examenonderdelen eerder ook erg lang duurde, niet bij stilgestaan dat verweerder het portfolio mogelijk niet zou hebben ontvangen. Verweerder had al deze omstandigheden in samenhang moeten bezien om te beoordelen of aan eiseres een verwijt kon worden gemaakt. Door enkel te beoordelen of eiseres drie maanden geen onderwijs kon volgen, is het onderzoek van verweerder onzorgvuldig geweest en de motivering gebrekkig.
12. Nu sprake is van onzorgvuldige voorbereiding en een motiveringsgebrek, kan het boete-besluit van verweerder geen stand houden. Omdat verweerder ook heeft besloten het door eiseres geleende bedrag terug te vorderen, moet de rechtbank beoordelen of eiseres verwijtbaar niet tijdig is ingeburgerd. Als eiseres geen verwijt te maken valt, en dus de inburgeringstermijn had moeten worden verlengd tot het moment van inburgering, wordt haar schuld ambtshalve kwijtgescholden. [2]
13. De rechtbank is van oordeel dat aan eiseres geen verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank overweegt daarbij allereerst dat eiseres de inburgeringstermijn slechts met enkele weken heeft overschreden. Gezien de mantelzorg-situatie vindt de rechtbank het begrijpelijk dat eiseres zich niet volledig heeft kunnen concentreren op haar inburgeringstraject, en dat zij daarom mogelijk iets minder opmerkzaam is geweest bij het (indienen van) het portfolio van het ONA examen. Daar komt nog bij dat eiseres aantoonbaar haar best heeft gedaan om de examenonderdelen te halen, ook het ONA examen. Eiseres heeft het portfolio voor dit examen immers met behulp van Caritas binnen de inburgeringstermijn naar verweerder verzonden, zij het niet digitaal of aangetekend. Nadat bleek dat deze door verweerder niet was ontvangen, heeft eiseres in korte tijd alsnog het portfolio ingediend en aangevuld. Verder volgt uit de brief van Caritas die eiseres heeft overgelegd, dat eiseres naast het volgen van de inburgeringscursussen, de zorg voor haar man en gezin, ook vrijwilligerswerk heeft gedaan om haar inburgering te bespoedigen.
13. Gelet op alle persoonlijke omstandigheden van eiseres in samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat dat de beperkte vertraging die eiseres heeft opgelopen weliswaar (mede) het gevolg is van beslissingen die zij zelf heeft genomen, maar dat eiseres geen verwijt treft. Eiseres wel dit verwijt maken zou naar het oordeel van de rechtbank op gespannen voet staan met het doel van de Wet inburgering. [3]
15. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder de inburgeringstermijn met toepassing van artikel 7b, derde lid, onder a, van de Wet inburgering (ambtshalve) moeten verlengen, zodanig dat eiseres met het voldoen aan haar inburgeringsplicht in januari 2019 binnen die verlengde termijn was gebleven. Voor de boete en de verplichting de lening terug te betalen had dan geen grond bestaan.
15. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het beroep gegrond verklaart en het bestreden besluit vernietigt. De rechtbank ziet daarin bovendien aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen. De rechtbank zal verder zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat volledige kwijtschelding van de schuld wordt verleend en dat geen boete wordt opgelegd.
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in deze beroepsprocedure. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.L. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 2 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd om de uitspraak
te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Wettelijk kader
Artikel 7b van de Wet inburgering bepaalt:
1. De inburgeringsplichtige behaalt binnen drie jaar de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c.
2. De termijn van drie jaar, genoemd in het eerste lid, vangt aan op het moment dat de vreemdeling inburgeringsplichtig wordt.
3. Onze Minister verlengt de termijn van drie jaar, genoemd in het eerste lid:
a. indien de inburgeringsplichtige aannemelijk maakt dat hem geen verwijt treft ter zake van het niet tijdig behalen van deze onderdelen van het inburgeringsexamen, of
b. eenmalig met ten hoogste twee jaren, indien aantoonbaar een alfabetiseringscursus wordt of is gevolgd voor het verstrijken van die termijn.
Artikel 16 van de Wet inburgering bepaalt:
1. Onze Minister verstrekt op aanvraag een lening aan de inburgeringsplichtige indien is voldaan aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels omtrent de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de lening wordt verstrekt en omtrent het volgen bij een cursusinstelling van een cursus die opleidt tot het inburgeringsexamen, of een diploma, certificaat of ander document, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c. Aanspraak op een lening bestaat niet of niet langer voor de inburgeringsplichtige die na het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 7a, eerste, lid, of de met toepassing van artikel 7a, derde lid, of bij of krachtens artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, gestelde regels verlengde termijn de participatieverklaring niet heeft ondertekend.
2. Het bedrag van de lening wordt betaald aan de door de inburgeringsplichtige aangewezen cursusinstelling en exameninstelling.
3. De inburgeringsplichtige of gewezen inburgeringsplichtige betaalt de lening vermeerderd met de volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels berekende rente terug.
4. Bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur worden tevens regels gesteld omtrent:
a. de hoogte van de lening;
b. de betaling en de terugbetaling van de lening, en
c. kwijtschelding.
5. Bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur kunnen tevens regels worden gesteld omtrent het verstrekken van een lening aan anderen dan inburgeringsplichtigen.
Artikel 31 van de Wet inburgering bepaalt:
1. Onze Minister legt een bestuurlijke boete op aan de inburgeringsplichtige die de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, niet binnen de in artikel 7b, eerste lid, genoemde termijn, of de met toepassing van artikel 7b, derde lid, of van de krachtens artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, gestelde regels verlengde termijn, heeft behaald.
Artikel 4.1a van het Besluit inburgering bepaalt:
1. Aan de inburgeringsplichtige kan, behoudens het bepaalde in artikel 16, eerste lid, tweede zin, van de wet op aanvraag een lening van ten hoogste € 10.000,– worden verstrekt ten behoeve van de kosten voor:
a. het volgen bij een cursusinstelling van een cursus die opleidt tot de in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, van de wet bedoelde onderdelen van het inburgeringsexamen en het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
b. het afleggen van het staatsexamen, bedoeld onder a of het inburgeringsexamen; of
c. het volgen van een alfabetiseringscursus.
2 De hoogte van de lening wordt bepaald aan de hand van de hoogte van het overeenkomstig artikel 8, eerste tot en met derde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen te berekenen toetsingsinkomen van de inburgeringsplichtige en diens partner als bedoeld in artikel 3 van die wet.
3 Het tweede lid is niet van toepassing op de inburgeringsplichtige, bedoeld in het eerste lid, die rechtmatig verblijf heeft op grond van een:
a. verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd; of
b. verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, verleend onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid, voor verblijf bij:
1°. een houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd,
2°. een houder van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, of
3°. een houder van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen die is verleend met een aantekening inzake internationale bescherming als bedoeld in artikel 45c, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4 De lening ten behoeve van het volgen van een cursus als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt slechts verstrekt indien de inburgeringsplichtige een cursus als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, volgt bij een cursusinstelling die in het bezit is van een certificaat als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de wet of een keurmerk als bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de wet.
5 De lening wordt niet verstrekt, indien de inburgeringsplichtige op grond van artikel 4.1 zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van het besluit van 25 september 2012 tot wijziging van het Besluit inburgering en enkele andere besluiten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 432) een lening is verstrekt en deze nog niet geheel is terugbetaald of kwijtgescholden.
6 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van het eerste, tweede, derde en vijfde lid.
Artikel 4.13 van het Besluit inburgering bepaalt:
1. De schuld kan op verzoek van de inburgeringsplichtige door Onze Minister in bij regeling van Onze Minister aan te wijzen gevallen geheel of gedeeltelijk worden kwijtgescholden.
2. Onze Minister geeft binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag van een debiteur om gehele of gedeeltelijke kwijtschelding een beschikking.
3. Aan vreemdelingen als bedoeld in artikel 4.1a, derde lid, die op of na 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden, wordt volledige kwijtschelding van de schuld ambtshalve verleend indien:
a. het participatieverklaringstraject, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van de wet, binnen de termijn, genoemd in artikel 7a, eerste lid, van de wet, of binnen de met toepassing van artikel 7a, derde lid, van de wet of de bij of krachtens artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de wet gestelde regels verlengde termijn is afgerond en de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, van de wet, binnen de termijn, genoemd in artikel 7b, eerste lid, van de wet, of de met toepassing van artikel 7b, derde lid, van de wet of de bij of krachtens artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de wet gestelde regels verlengde termijn zijn behaald; of
b. een vrijstelling van de inburgeringsplicht van toepassing is op grond van artikel 5 van de wet; of
c. ontheffing is verleend van de inburgeringsplicht als bedoeld in artikel 6, eerste tot en met derde lid, van de wet.

Voetnoten

1.Zie Beleidsregel van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 4 februari 2019, 2019-0000012235, over de verlenging van de termijnen bij niet-verwijtbare overschrijdingen,
2.Artikel 4.13, derde lid, van het Besluit inburgering.
3.Het doel van die wet is om nieuwe Nederlanders te stimuleren om tijdig in te burgeren om ze zo een goede start te geven in onze samenleving.