ECLI:NL:RBMNE:2021:3279

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
20/4363
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de duur van de ontslaguitkering van een politieambtenaar in relatie tot de AOW-leeftijd

In deze zaak heeft eiser, een voormalig vlieger bij de landelijke eenheid van de politie, beroep ingesteld tegen het besluit van de korpschef van politie, waarin zijn verzoek om de ontslaguitkering aan te laten sluiten op de AOW-leeftijd werd afgewezen. Eiser ontving een ontslaguitkering op basis van de Regeling (oud), die eindigde bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar. Eiser betoogde dat deze regeling in strijd was met de huidige wetgeving en dat hij financieel benadeeld werd door het feit dat de ontslaguitkering niet tot de AOW-leeftijd doorliep. De rechtbank heeft de zaak op 23 april 2021 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en de verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

De rechtbank oordeelde dat de Regeling (oud) van toepassing was op eiser en dat er geen wettelijke grondslag was om de ontslaguitkering te laten aansluiten op de AOW-leeftijd. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het verzoek door de korpschef niet in strijd was met de wet- en regelgeving. Eiser had geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden aangevoerd die een herziening van de eerdere besluiten rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde verder dat er geen sprake was van ongeoorloofd onderscheid naar leeftijd, aangezien de maximale duur van de ontslaguitkering van tien jaar niet was gewijzigd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg in zijn verzoek om de ontslaguitkering te verlengen tot de AOW-leeftijd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4363

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: drs. S.H. Springer),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigden: mr. J.H. van Keeken en F.A. Waterham).

Procesverloop

Met het besluit van 4 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek om eisers ontslaguitkering te laten aansluiten op de AOW [1] -leeftijd afgewezen.
Met de ‘brief’ [2] van 15 juli 2020 heeft verweerder geantwoord op het verzoek van eiser om een reactie op de brief van ABP van 22 januari 2019.
Met het besluit van 9 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar tegen de ‘brief’ van 15 juli 2020 niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 april 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser was aanwezig samen met zijn echtgenote en de heer [A] , voormalig leidinggevende. Hij heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Voorafgaand (wijziging ontslaguitkering)
1. Voorheen was het zo dat op grond van de Regeling ontslaguitkering vliegers Landelijke eenheid (de Regeling oud) de ontslaguitkering eindigde met ingang van de eerste dag van de maand die volgde op de maand waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikte. Met ingang van 26 juli 2016 is de Regeling gewijzigd, in die zin dat de ontslaguitkering sindsdien eindigt met ingang van de dag waarop de betrokkene de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt (de Regeling nieuw).
Feiten in deze zaak
2. Eiser heeft gewerkt als vlieger bij de landelijke eenheid van de politie. Het dienstverband is met het ontslagbesluit van 18 december 2015 eervol beëindigd per 1 februari 2016. Daarna is met het besluit van 19 februari 2016 een ontslaguitkering, op grond van de Regeling (oud), toegekend.
3. Op 22 januari 2019 heeft het ABP een brief aan eiser gestuurd waarin, op de laatste pagina van de bijlage, staat vermeld:
“Uw FLO uitkering eindigt op 13 april 2028.”Eiser heeft verweerder verzocht deze brief te bevestigen. Met de ‘brief’ van 15 juli 2020 heeft verweerder geantwoord dat de informatieve brief van het ABP een kennelijke fout bevat en dat eisers ontslaguitkering eindigt op 1 februari 2026.
4. Eiser heeft ook verzocht de ontslaguitkering te laten aansluiten op de AOW-leeftijd. Hierbij doet hij een beroep op de Regeling (nieuw). Dit verzoek is met het primaire besluit afgewezen, omdat eiser geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld. Daarnaast is het volgens verweerder niet evident onredelijk dat de besluiten van 18 december 2015 en 19 februari 2016 in stand blijven.
5. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de ‘brief’ van 15 juli 2020 en tegen het primaire besluit. Met het bestreden besluit is verweerder in die zin teruggekomen op het primaire besluit dat ditmaal is beslist dat geen sprake is van een herzieningsverzoek, maar van een nieuw verzoek om een ontslaguitkering. Het verzoek heeft namelijk betrekking op een andere periode. Het bezwaar gericht tegen de beslissing de ontslaguitkering niet te laten aansluiten op eisers AOW-leeftijd heeft verweerder ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen de ‘brief’ van 15 juli 2020 heeft verweerder niet-ontvankelijk verklaard, omdat geen sprake zou zijn van een besluit maar van een informatieve brief.
Standpunt van eiser (in essentie weergegeven)
6. In de kern stelt eiser dat hij financieel wordt benadeeld, doordat de oorspronkelijke bedoeling van de ontslaguitkering niet wordt nageleefd. De ontslaguitkering was volgens hem namelijk bedoeld om het einde van de loonbetaling tot het pensioen te overbruggen. Dit is niet meer het geval omdat de pensioenleeftijd in het ABP pensioenreglement is gekoppeld aan de AOW-leeftijd en deze is verhoogd. Het is daarom volgens eiser niet redelijk vast te houden aan de leeftijd van 65 jaar voor de einddatum van de ontslaguitkering. Eiser beargumenteert in het beroepschrift uitgebreid dat het bestreden besluit in strijd is met wet- en regelgeving en dat diverse algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden (vertrouwensbeginsel, zorgvuldigheidsbeginsel, rechtszekerheidsbeginsel en motiveringsbeginsel).
7. Ook stelt eiser dat in strijd met het gelijkheidsbeginsel wordt gehandeld, omdat gelijke gevallen ongelijk worden behandeld. De bestaande afspraken en arbeidsvoorwaarden worden voor de top van de Nationale Politie namelijk wel gerespecteerd en deze functionarissen evenals eiser tot de uitvoerende politieambtenaren behoren.
8. Daarnaast is volgens eiser sprake van verboden onderscheid naar leeftijd. Eiser wordt benadeeld ten opzichte van jongere politievliegers, omdat zij vallen onder de Regeling (nieuw) en de ontslaguitkering tot aan de AOW-leeftijd krijgen. Ook wordt eiser benadeeld ten opzichte van oudere vliegers, omdat zij een minder groot AOW-hiaat hebben en hun financieel nadeel geringer is. Daarbij is er geen legitiem doel voor het gemaakte onderscheid en dit is als middel ook niet passend en noodzakelijk.
Standpunt van verweerder (in essentie weergegeven)
9. Verweerder stelt dat de ‘brief’ van 15 juli 2020 (zie onder 3) informatief van aard is en niet voldoet aan het besluitbegrip uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Om deze reden staat hier geen rechtsmiddel tegen open.
10. Inhoudelijk voert verweerder aan dat eiser valt onder de Regeling (oud). Op grond hiervan eindigt de ontslaguitkering de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij 65 jaar wordt. Verweerder kan hier niet aan voorbij gaan; voor het laten aansluiten van eisers ontslaguitkering op de AOW-leeftijd ontbreekt namelijk een wettelijke grondslag. De ontslaguitkering heeft altijd een duur gehad van maximaal 10 jaar. Op deze vaste aanspraak is geen inbreuk gemaakt. Er is daarbij nooit een koppeling geweest tussen de ontslaguitkering en het ABP ouderdomspensioen. Daarom is er geen strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel of rechtszekerheidsbeginsel. Ook is er geen strijd met het vertrouwensbeginsel, omdat nooit de toezegging is gedaan dat de ontslaguitkering zou duren tot de AOW-leeftijd. De brief van het ABP van 22 januari 2019 kan - nog daargelaten dat dit niet een brief is van verweerder - niet als een dergelijke toezegging worden opgevat, deze bevat namelijk een kennelijke fout.
11. Er is verder geen sprake van onderscheid naar leeftijd. Betrokkenen die onder de Regeling (nieuw) vallen hebben een latere ontslagdatum, waardoor de ontslaguitkering later ingaat en aansluit op de AOW. Er zijn dus enkel verschillen in ingangsdatum en einddatum van de ontslaguitkering, maar de maximale duur van tien jaar is niet gewijzigd.
Tot slot is er geen sprake van een inbreuk op gerechtvaardigde aanspraken. Er geldt namelijk een compensatie voor de periode tussen het eindigen van de ontslaguitkering en het ingaan van de AOW (het AOW-hiaat) van tenminste 90% van de aanspraak.

Beoordeling door de rechtbank

12. De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of verweerder het bezwaar tegen de ‘brief’ van 15 juli 2020 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat geen sprake zou zijn van een besluit. Ook ligt voor of het bezwaar tegen het primaire besluit met juistheid ongegrond is verklaard. Bij deze beoordeling zal de rechtbank ingaan op algemene beginselen van behoorlijk bestuur en discriminatieverboden waar een beroep op is gedaan.
1) Is het bezwaar tegen de ‘brief’ van 15 juli 2020 terecht niet-ontvankelijk verklaard?
13. Het is alleen mogelijk om bezwaar te maken tegen een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Belangrijke elementen van een besluit zijn dat het een schriftelijke beslissing is, afkomstig van een bestuursorgaan en een publiekrechtelijke rechtshandeling bevat. Er is alleen sprake van een rechtshandeling als er een rechtsgevolg is. Dat wil zeggen dat de brief gericht moet zijn op een wijziging in de rechten, aanspraken of plichten van de geadresseerde.
14. In de ‘brief’ van 15 juli 2020 staat onder meer vermeld dat de brief van 22 januari 2019 informatief van aard is en een kennelijke fout bevat. Hiermee is de rechtspositie van eiser niet gewijzigd. Strikt genomen is de ‘brief’ van 15 juli 2020 namelijk niet de brief waarmee teruggekomen is op de brief van 22 januari 2019. Met het primaire besluit (d.d. 4 mei 2020) was immers al bevestigd dat verweerder de ontslaguitkering niet zou laten aansluiten op eisers AOW-leeftijd. Ook was in het primaire besluit reeds bevestigd dat de ontslaguitkering vanaf de toekenning per 1 februari 2016 maximaal tien jaar zou duren. De rechtbank concludeert dan ook dat de ‘brief’ van 15 juli 2020 geen besluit is en dat verweerder het bezwaar hiertegen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2) Is het bezwaar tegen het primaire besluit met juistheid ongegrond verklaard?
Wettelijke grondslag
15. Gelet op de datum van de toekenning van de ontslaguitkering aan eiser is op hem de Regeling (oud) (zie onder 1) van toepassing. Eiser heeft met het verzoek beoogd dat verweerder de ontslaguitkering tot aan zijn AOW-gerechtigde leeftijd toekent. Niet gesteld of gebleken is dat hiervoor een wettelijke grondslag is. De Regeling (oud) voorziet hier niet in. De rechtbank ziet in de afwijzing van het verzoek door verweerder daarom geen strijd met wet- en regelgeving. De beroepsgrond slaagt niet.
Rechtszekerheidsbeginsel, zorgvuldigheidsbeginsel
16. Eiser stelt dat de ontslagleeftijd van 55 jaar altijd is gehandhaafd als ingangsdatum. Nooit is overeengekomen dat de uitkeringsduur gemaximeerd was op 10 jaar. Altijd is aangegeven dat de uitkering aansloot op de aanvraag van het ouderdomspensioen van (toentertijd) 65 jaar. Verweerder moet de Regeling volgens eiser dan ook uitleggen zoals hij is gecommuniceerd met eiser en bedoeld is. Het is niet redelijk om later de spelregels te veranderen, aldus eiser.
17. De rechtbank overweegt dat de Regeling (oud) voorziet in de uitkering van eiser tot de leeftijd van 65 jaar. Dat de leeftijd van 65 jaar samenhangt met de destijds geldende AOW-gerechtigde leeftijd is onvoldoende voor het oordeel dat het uitdrukkelijk de bedoeling is geweest om bij eventuele toekomstige veranderingen in de AOW-gerechtigde leeftijd de einddatum van ontslaguitkering op te schuiven. De Regeling (oud) biedt daar ook geen mogelijkheden toe. Dat dit anders is gecommuniceerd met eiser, is niet onderbouwd of gebleken. Juist voor situaties als die van eiser voorziet de Regeling (nieuw) namelijk in een compensatie en/of tegemoetkoming. De beroepsgrond slaagt niet.
Vertrouwensbeginsel
18. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. De Regeling (oud of nieuw) biedt geen aanknopingspunt om dit aan te nemen. Het moet voor eiser op grond van de tekst en inhoud van de Regeling (oud) voldoende duidelijk zijn geweest dat de ontslaguitkering eindigt op het moment dat hij de leeftijd van 65 jaar bereikt.
19. Over de brief van ABP van 22 januari 2019 (zie onder 3) heeft verweerder verklaard dat deze een kennelijke fout bevat. De rechtbank overweegt dat, los van de vraag of mededelingen van ABP verweerder kunnen worden toegerekend, het op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) [3] zo is dat een bestuursorgaan in beginsel een gemaakte fout mag herstellen. Daarvoor geldt dat het besluit om te herstellen niet in strijd mag zijn met het rechtszekerheidsbeginsel, het geschreven of ongeschreven recht of enig algemeen rechtsbeginsel. Daarbij is onder meer van belang of de betrokkene redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat het oorspronkelijke besluit/ de brief onjuist was en hij er dus rekening mee had moeten houden dat de gemaakte fout na ontdekking hersteld zou worden. Zoals hiervoor overwogen moet het voor eiser op grond van de tekst en inhoud van de Regeling (oud) voldoende duidelijk zijn geweest dat de ontslaguitkering eindigt op het moment dat hij de leeftijd van 65 jaar bereikt. De rechtbank concludeert om deze reden dat verweerder niet gehouden is aan de datum zoals opgenomen in de brief van ABP van 22 januari 2019. De beroepsgrond slaagt niet.
Ongeoorloofd onderscheid op grond van leeftijd
20. De rechtbank oordeelt dat verweerder geen ongeoorloofd onderscheid naar leeftijd heeft gemaakt. De rechtbank verwijst voor de uitleg daarbij naar de uitspraak van deze rechtbank van 1 september 2020, ECLI:RBMNE:2020:4223, waarin in rechtsoverweging 17 is geoordeeld dat de uitvoering van de Regeling (oud of nieuw) niet leidt tot een onderscheid naar leeftijd, omdat - kort gezegd - de duur van de ontslaguitkering ongeacht de leeftijd maximaal tien jaar blijft. De rechtbank ziet in de stellingen van eiser geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Nu geen sprake is van een (verboden) onderscheid naar leeftijd, komt de rechtbank aan de vervolgvragen met betrekking tot het legitieme doen en middel niet toe.
21. Indien al gesproken zou kunnen worden van onrechtmatig onderscheid naar leeftijd, dan is er naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval geen sprake van een excessieve inbreuk op de gerechtvaardigde aanspraken van eiser. Verweerder heeft immers verduidelijkt dat de compensatie tenminste 90% van de gerechtvaardigde aanspraak bedraagt (zie onder 11). Ook in dit verband verwijst de rechtbank naar haar uitspraak zoals hiervoor genoemd onder 20, meer specifiek naar rechtsoverweging 18. [4] De beroepsgrond slaagt niet.
Gelijkheidsbeginsel
22. Eiser voert aan dat verweerder gelijke gevallen ongelijk behandelt. De bestaande afspraken en arbeidsvoorwaarden worden voor de top van de Nationale Politie namelijk wel gerespecteerd. Deze functionarissen behoorden net als eiser tot de uitvoerende politieambtenaren. Er is volgens eiser dus sprake van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld. De rechtbank overweegt dat niet is onderbouwd of gebleken dat de situatie van de door eiser genoemde functionarissen qua rechtspositie en uitkeringsaanspraken vergelijkbaar is met die van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
Motiveringsbeginsel
23. Eiser stelt ook dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Aan eiser is namelijk geen inkomensoverzicht verstrekt. Onduidelijk is dan, wat de financiële gevolgen zijn voor eiser bij toepassing van de compensatieregel/tegemoetkoming.
24. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit ziet op afwijzing van het verzoek tot wijziging van de einddatum van de uitkering. Het bestreden besluit ziet niet op de (toekenning van de) compensatieregel of tegemoetkoming. Dat verweerder ter onderbouwing van het bestreden besluit een inkomensoverzicht met betrekking tot de compensatieregel had moeten overleggen, volgt de rechtbank daarom niet. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
25. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
26. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2021.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Algemene Ouderdomswet
2.Het woord brief staat tussen aanhalingstekens, omdat onderdeel van de beoordeling is of deze gekwalificeerd kan worden als een voor bezwaar vatbaar besluit, in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
3.uitspraak van 15 maart 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA1958
4.uitspraken van de Raad van 22 februari 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:526) en van 5 augustus 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:2732)