ECLI:NL:RBMNE:2021:3296

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
C/16/511890 / HA ZA 20-940
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake voogdij en testamentair bewind over erfenis minderjarige met verantwoordelijkheden van voogd en bewindvoerder

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 juli 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser], [verweerder] en [verweerster] over de nalatenschap van [B]. [eiser] en [verweerster] zijn de kinderen van [B], die bij testament [verweerder] heeft benoemd tot voogd en bewindvoerder over hun nalatenschap. Na het overlijden van [B] in 2012 ontstond er een geschil over de uitkering van een levensverzekering en de verdeling van de nalatenschap. [eiser] vorderde betaling van zijn aandeel in de levensverzekering en de nalatenschap, terwijl [verweerder] in reconventie vergoeding vroeg voor de kosten van opvoeding en verzorging van [eiser]. De rechtbank oordeelde dat [verweerder] tekort is geschoten in zijn verantwoordelijkheden als voogd en bewindvoerder, omdat hij geen adequate boedelbeschrijving heeft gemaakt en de nalatenschap niet correct heeft beheerd. De rechtbank heeft [verweerder] veroordeeld tot betaling van € 11.363,54 aan [eiser] voor de levensverzekeringsuitkering en € 22.086,50 voor zijn aandeel in de nalatenschap, vermeerderd met wettelijke rente. In reconventie werd [eiser] veroordeeld tot betaling van € 12.972,00 aan [verweerder] voor de kosten van zijn opvoeding. De proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/511890, / HA ZA 20-940
Vonnis van 28 juli 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat mr. M.L. Hamburger te Amstelveen,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerder in conventie,
eiser in reconventie,
hierna te noemen: [verweerder] ,
advocaat mr. M.A. de Boer te Zeist,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerster in conventie,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 19,
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met producties 1 tot en met 6,
  • de conclusie van antwoord in reconventie met productie 1,
  • de akte uitlating producties met producties 7 tot en met 15, van [verweerder] ,
  • de akte uitlating producties, van [eiser] ,
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 13 juli 2021, in aanwezigheid van [eiser] en zijn advocaat en [verweerder] en zijn advocaat. Tevens was aanwezig: mevr. [A] , tante van [eiser] . Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] (geboren op [1998] ) en [verweerster] (geboren op [2001] ) zijn broer en zus. Zij zijn de kinderen van [B] , verder ook wel te noemen [B] .
2.2.
[verweerder] heeft vanaf medio 2006 een relatie gehad met [B] . Hij en [B] zijn op [2011] een geregistreerd partnerschap met elkaar aangegaan, onder notariële partnerschapsvoorwaarden, inhoudende koude uitsluiting.
2.3.
[B] is overleden op [2012] .
2.4.
[B] heeft bij testament van 20 september 2011 over haar nalatenschap beschikt. Zij heeft haar twee kinderen tot erfgenaam benoemd. Zij heeft [verweerder] benoemd tot voogd over haar (toen nog minderjarige) kinderen, tot bewindvoerder van haar nalatenschap tot het drieëntwintigste levensjaar van haar kinderen en tot executeur van haar nalatenschap. [verweerder] heeft zijn benoeming tot voogd, bewindvoerder en executeur aanvaard.
2.5.
De nalatenschap van [B] bestond uit saldi op betaal- en spaarrekeningen, een termijndeposito, een auto, een caravan en inboedelgoederen. Daarnaast kwam met haar overlijden een bedrag van € 22.727,07 vrij uit een levensverzekering van ASR. [eiser] en zijn zuster [voornaam van verweerster] waren hiervan de begunstigde. Dit bedrag is echter door ASR gestort op een rekening van [verweerder] .
2.6.
[eiser] heeft na het overlijden van zijn moeder nog tot 20 december 2013 met [verweerder] en zijn zusje [voornaam van verweerster] in gezinsverband samengewoond. Daarna is hij uithuisgeplaatst. Zijn zus [voornaam van verweerster] woont nog steeds bij haar stiefvader [verweerder] .
2.7.
[eiser] is op [2016] meerderjarig geworden en heeft op [2021] de
23-jarige leeftijd bereikt.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert na wijziging van eis dat de rechtbank [verweerder] zal veroordelen:
tot betaling van een bedrag van € 11.363,54, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2013, de datum waarop ASR de levensverzekering aan [verweerder] heeft uitgekeerd;
tot betaling van een bedrag van € 24.627,19, te vermeerderen met de wettelijke rente ingaande op ‘de peildatum’;
om uiterlijk binnen veertien dagen na betekening van het vonnis over te gaan tot afgifte van de persoonlijke goederen van [B] , in het bijzonder van alle foto’s en video’s, op straffe van een dwangsom;
in de kosten en de forfaitaire nakosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[verweerder] voert verweer. Hij vraagt [eiser] niet-ontvankelijk te verklaren danwel de vorderingen van [eiser] af te wijzen, kosten rechtens.
in reconventie
3.3.
[verweerder] vordert in reconventie ‘hem een vordering voor de vergoeding van de kosten voor de opvoeding en verzorging van de kinderen toe te kennen ten bedrage van € 20.000,-’ kosten rechtens. Blijkens het verhandelde te zitting betreft dit een bedrag van € 20.000,- voor [eiser] alleen.
3.4.
[eiser] voert verweer. Hij vraagt de vordering van [verweerder] in zijn geheel af te wijzen, met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
[eiser] eist in deze procedure zijn aandeel (de helft) op van het bedrag dat is vrijgekomen uit de levensverzekering van zijn moeder, alsmede zijn aandeel (eveneens de helft) in haar nalatenschap. [eiser] stelt zich op het standpunt dat dit hem onverkort toekomt. Dit houdt mede verband met de verwijten die hij [verweerder] maakt. Naast verwijten van emotionele aard verwijt hij [verweerder] dat hij geen (correcte) beschrijving van de nalatenschap van zijn moeder heeft opgemaakt, ondanks diverse verzoeken daartoe en ondanks de afspraak op 15 augustus 2019 in de bewindszaak bij de kantonrechter. Daarom heeft [eiser] zelf maar een opstelling gemaakt. [eiser] verwijt [verweerder] verder dat hij weigert rekening en verantwoording af te leggen over het door hem gevoerde beheer en stelt dat [verweerder] de nalatenschap van zijn moeder en de levensverzekeringsuitkering van ASR heeft verteerd.
4.2.
[verweerder] heeft onder meer aangevoerd dat hij zo goed als voor hem mogelijk was zijn rol als executeur, voogd en bewindvoerder op zich heeft genomen, dat hij voor wat betreft de kosten van de kinderen en de begrafeniskosten heeft gehandeld conform de wensen van [B] en dat hij wel degelijk een boedelbeschrijving heeft gemaakt, waarin hij op eerste aanvraag inzage heeft gegeven. [verweerder] heeft voorts aangevoerd dat hij gelden heeft moeten opnemen van de voormalige rekening van [B] ter voldoening van de kosten van verzorging en opvoeding van haar kinderen, dat die gelden daar ook voor waren bedoeld en dat hij dienaangaande rekening en verantwoording heeft afgelegd. Wat [eiser] vordert is niet in lijn met het testament van erflaatster, aldus [verweerder] .
4.3.
Bij de beoordeling van het geschil tussen partijen stelt de rechtbank het volgende voorop. [verweerder] werd na het overlijden van de moeder van [eiser] op [2012] voogd over [eiser] en zijn zusje. Daarmee werd hij ook bewindvoerder over het vermogen van [eiser] tot diens achttiende verjaardag. Daarnaast werd [verweerder] testamentair bewindvoerder over het vermogen dat [eiser] van zijn moeder had geërfd tot diens 23ste verjaardag. Bovendien was [verweerder] executeur van haar nalatenschap. Deze rollen brengen een aantal verantwoordelijkheden met zich mee. Zo heeft een voogd tot taak er voor zorg te dragen dat de minderjarige overeenkomstig diens vermogen wordt verzorgd en opgevoed (artikel 1:336 BW). Daarnaast oefent hij het bewind uit over het vermogen van de minderjarige. Dit dient hij als een goed voogd te doen. In het bijzonder dient hij zo spoedig mogelijk bij onderhandse of notariële akte een boedelbeschrijving op te maken (art. 1:338 lid 1 BW) van het vermogen van de minderjarige bij de aanvang van de voogdij. Eenzelfde verplichting rustte op [verweerder] uit hoofde van zijn rol als executeur en testamentair bewindvoerder. [verweerder] heeft hier niet aan voldaan. Hij heeft vermogen van [eiser] en dat van zijn zusje niet beschreven en niet afzonderlijk geadministreerd van zijn eigen vermogen. Ook heeft hij geen beschrijving van de nalatenschap gemaakt. Pas veel later, na herhaaldelijk aandringen van [eiser] en interventie van de kantonrechter, heeft [verweerder] een stuk geproduceerd dat voor een boedelbeschrijving door zou moeten gaan. Door het handelen van [verweerder] heeft vermenging van diens eigen vermogen met de nalatenschap en het overige vermogen van [eiser] en zijn zusje plaatsgevonden. [verweerder] heeft daarover beschikt alsof alles zijn eigen vermogen betrof. Dit blijkt onder meer uit het feit dat hij, zonder de vereiste toestemming van de kantonrechter, tijdelijk grote geldbedragen heeft geleend van [eiser] en zijn zusje, overigens zonder daarover een rentevergoeding te betalen. [verweerder] beroept zich ter rechtvaardiging op onwetendheid van zijn zijde en op het feit dat hij na het overlijden van zijn partner in rouw was. De rechtbank heeft hier wel begrip voor, maar dat neemt niet weg dat [verweerder] als bewindvoerder tekort is geschoten. Deze tekortkoming betekent dat bij de reconstructie die nu achteraf moet worden gemaakt van het vermogen van [eiser] op het moment van aanvang van de voogdij, inclusief diens erfdeel, en van de eventuele aanwas of vermindering daarvan, eventuele onduidelijkheden in het nadeel van [verweerder] moeten worden uitgelegd.
4.4.
Het bewind over het vermogen van [eiser] , voor zover hij dat niet heeft geërfd van zijn moeder, is geëindigd op [2016] , toen [eiser] 18 jaar oud werd. [verweerder] had hem toen moeten uitkeren wat er resteerde van dat vermogen. Het testamentair bewind op het aandeel van [eiser] uit de nalatenschap van zijn moeder eindigde op [2021] , toen [eiser] 23 jaar oud werd. [verweerder] had hem toen moeten uitbetalen wat er nog resteerde van zijn aandeel in de nalatenschap. Het restant van beide vermogens zou overeen moeten komen met de beginstand op het moment van aanvang van de voogdij c.q. het testamentair bewind, vermeerderd met de aanwas bijvoorbeeld uit rente en/of uitkeringen en verminderd met de kosten van verzorging en opvoeding van [eiser] tot zijn meerderjarigheid. Die kosten mogen immers voor zover nodig worden bestreden uit het vermogen van de minderjarige. De voogd is namelijk niet verplicht die kosten voor zijn rekening te nemen. Wel dient hij gebruik te maken alle regelingen en toeslagen, waarop de minderjarige aanspraak kan maken, zoals bijvoorbeeld kinderbijslag en halfwezenpensioen. Als [verweerder] het bewind had gevoerd zoals een goed bewindvoerder betaamt dan had hij inzichtelijk kunnen maken welke inkomsten hij per maand voor [eiser] ontving en in hoeverre de kosten die hij voor [eiser] moest maken deze inkomsten te boven gingen. Zodoende had hij op deugdelijke en controleerbare wijze rekening en verantwoording af kunnen leggen over het door hem gevoerde beheer. [verweerder] heeft daar niet aan voldaan en ook in deze procedure moet de rechtbank, uit een ongeordende hoeveelheid gegevens en bankafschriften, zelf een reconstructie maken van de inkomsten die [verweerder] voor [eiser] van overheidswege ontving of kon ontvangen en de kosten die ten laste van het vermogen van [eiser] gebracht hadden mogen worden. Ter rechtvaardiging beroept [verweerder] zich op een afspraak die hij met zijn overleden partner, de moeder van [eiser] heeft gemaakt, inhoudende dat hij de saldi van haar bankrekening(en) mocht gebruiken voor de opvoeding en verzorging van haar kinderen. Wat er ook zij van deze afspraak, die kan natuurlijk niet de verplichtingen die de wet een voogd en bewindvoerder oplegt terzijde stellen. De moeder van [eiser] heeft haar vermogen bij testament nagelaten aan haar kinderen. Daarmee is haar vermogen na haar dood overgegaan op haar kinderen. Een afspraak die niet notarieel is vastgelegd bij uiterste wil kan daar geen verandering in brengen.
4.5.
Het vorenstaande gezegd hebbend zal de rechtbank nader ingaan op het geschil tussen partijen en op de vorderingen in conventie en in reconventie, waarbij zij opgemerkt dat voor zover [verweerder] in conventie een beroep doet op verrekening met de kosten van opvoeding en levensonderhoud van [eiser] dit beroep geen doel treft, omdat [verweerder] vergoeding van deze kosten in reconventie separaat vordert. Het is het een of het ander, maar beiden is niet mogelijk.
De ASR-uitkering
4.6.
Vaststaat dat [B] de verzekerde was van het Variabel Investeringsplan, gesloten onder contractnummer [contractnummer] , bij ASR Levensverzekering N.V. (ASR).
Anders dan [verweerder] aannam maakt de uitkering op grond van de genoemde verzekering, na het overlijden van [B] , geen deel uit van haar nalatenschap. [eiser] en zijn zus zijn de begunstigden van de verzekering, ieder voor de helft. [verweerder] heeft ter zitting een brief d.d. 10 januari 2013 van ASR overgelegd waaruit blijkt dat door het overlijden van [B] op grond van de genoemde verzekering € 22.689,00 beschikbaar is gekomen en dat de rentevergoeding € 38,07 bedraagt, zodat het uit te keren bedrag € 22.727,07 bedroeg. Dit bedrag is op 14 januari 2013 aan [verweerder] uitgekeerd.
4.7.
[verweerder] heeft op zichzelf niet betwist dat [eiser] de helft van de ASR-uitkering toekomt, maar stelt dat hij er altijd vanuit is gegaan dat hij dit [eiser] en zijn zus zou doen toekomen op het moment dat zij 23 jaar oud zouden worden. Hij had in april van dit jaar een lening willen afsluiten om tot betaling aan [eiser] over te kunnen gaan, maar in verband met de door [eiser] gestarte procedure heeft hij al een lening moeten afsluiten voor zijn advocaatkosten, zodat hij geen lenings- of betalingsmogelijkheden meer heeft, aldus [verweerder] .
4.8.
De rechtbank herhaalt dat [eiser] op [2016] de 18-jarige leeftijd heeft bereikt. Hiermee eindigde de voogdij van [verweerder] en dus ook diens bewind over het vermogen van [eiser] , voor zover dat niet door hem geërfd was. Dat betekent dat [eiser] vanaf [2016] aanspraak had op de helft van de uitkering van de levensverzekering bij ASR. [verweerder] heeft de gehele uitkering echter (ten onrechte) onder zich gehouden en dient dus thans alsnog de helft van de uitkering aan [eiser] te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van opeisbaarheid, dus vanaf [2016] . Voor de periode tussen 14 januari 2013 en [2016] geldt het volgende. Als [verweerder] als een behoorlijk bewindvoerder had gehandeld had hij deze uitkering gescheiden van zijn eigen vermogen op een spaarrekening gezet, waardoor een (bescheiden) rente zou zijn genoten. De omvang van deze rente is in deze procedure echter onduidelijk gebleven. Dit is te wijten aan [verweerder] , zodat de rechtbank ook over deze periode de wettelijke rente zal toewijzen. De huidige (on)mogelijkheden van [verweerder] ten aanzien van de financiering van een en ander maken dit oordeel niet anders. De rechtbank zal [verweerder] in conventie dus veroordelen tot betaling aan [eiser] van € 11.363,54 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 januari 2013 tot de dag van voldoening.
De nalatenschap
4.9.
[eiser] heeft gesteld dat de waarde van de bezittingen van zijn moeder ten tijde van haar overlijden € 61.275,38 bedroeg, dat de omvang van de schulden € 17.102,39 bedroeg en dat de nalatenschap van erflaatster aldus € 49.254,10 bedroeg. Hij maakt aanspraak op de helft van dat bedrag.
4.10.
De rechtbank waardeert de nalatenschap van erflaatster op het moment van openvallen op € 44.173,00. Daarbij gaat de rechtbank uit van de opstelling die [eiser] als productie 19 heeft ingediend, met dien verstande dat de rechtbank daarop in mindering brengt:
de kosten van het ontwerp van het graf (€ 750,00) en de kosten van de constructie van het graf (€ 2.081,00); deze kosten komen voor rekening van de nalatenschap, als onderdeel van de kosten van lijkbezorging als bedoeld in artikel 4:7 lid 1 sub b BW. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat deze kosten zijn gemaakt. Dat [eiser] niet heeft ingestemd met deze kosten en de constructie (een metalen rand rond het graf) niet mooi vindt maakt dit niet anders. [eiser] was destijds 14 jaar oud en [verweerder] was bij testament belast met het regelen van de uitvaart van zijn partner. Gesteld noch gebleken is dat deze kosten niet in overeenstemming zouden zijn met haar omstandigheden.
de navordering van de huurtoeslag over het eerste half jaar van 2012, door de rechtbank berekend op € 1.250,00. Dit betrof een schuld van de nalatenschap omdat [B] in dat eerste half jaar huurtoeslag had ontvangen waarop zij, vanwege de samenwoning met [verweerder] , geen recht meer had en dus moest terugbetalen. Bij de berekening van de hoogte van het bedrag is de rechtbank uitgegaan van de helft van het bedrag aan huurtoeslag dat, zoals tussen partijen vaststaat, over het hele jaar 2011 om diezelfde reden terugbetaald moest worden.
De waarde van de auto en de caravan begroot de rechtbank op respectievelijk € 4.500,00 en € 2.000,00. Het aandeel van [eiser] in de nalatenschap bedraagt aldus € 22.086,50.
4.11.
De rechtbank zal het door [eiser] als zijn aandeel in de nalatenschap van zijn moeder gevorderde bedrag dus toewijzen tot een verminderd bedrag van € 22.086,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf [2021] . [eiser] vordert de wettelijke rente vanaf ‘de peildatum’. Voor zover hij daarmee doelt op de sterfdag van zijn moeder wijst de rechtbank dit af, omdat zijn aandeel niet eerder dan [2021] opeisbaar was, de nalatenschap deels bestond uit activa die geen rente genereerden en daarop is ingeteerd, zoals berekend in reconventie.
afgifte van de persoonlijke goederen van erflaatster, in het bijzonder van alle foto’s en video’s;
4.12.
Met betrekking tot deze goederen heeft [verweerder] heeft er terecht op gewezen dat deze behoren tot de nalatenschap van [eiser] en zijn zuster [voornaam van verweerster] . Omdat de nalatenschap nog niet tussen hen verdeeld is kan deze vordering niet worden toegewezen, waarbij bovendien geldt dat [voornaam van verweerster] nog geen 23 jaar oud is en [verweerder] dus nog testamentair bewindvoerder is over haar aandeel in deze goederen. [verweerder] heeft ter zitting verklaard dat alle persoonlijke spullen van erflaatster, waaronder kleding en digitale en analoge foto’s, nog in zijn woning aanwezig zijn. Het meeste is opgeslagen in dozen en er zijn ook nog ladekastjes met spullen van haar, aldus [verweerder] . Hij is bereid om alles van [B] naar haar ouders te brengen, alwaar [eiser] en zijn zus dan deze spullen kunnen verdelen. [eiser] was liever zelf nog een keer (met zijn tante) naar de woning van [verweerder] , zijn ouderlijk huis, gegaan om de spullen van zijn moeder op te halen, maar hij heeft zich uiteindelijk, met enige tegenzin, akkoord verklaard met de door [verweerder] voorgestelde gang van zaken. Hetgeen partijen overeen zijn gekomen leent zich niet voor opname in het dictum van dit vonnis, maar is als zodanig wel bindend tussen partijen. De rechtbank gaat er van uit dat [verweerder] zijn toezegging om alle persoonlijke spullen van erflaatster naar de ouders van erflaatster te brengen onvoorwaardelijk zal nakomen, waarna [eiser] en zijn zus tot verdeling van een en ander kunnen overgaan.
4.13.
[verweerder] vordert zoals gezegd in reconventie € 20.000,- als vergoeding voor de kosten van levensonderhoud van [eiser] . Hij heeft er daarbij op gewezen dat hij niet onderhoudsplichtig was voor de kinderen van zijn overleden partner en stelt dat hij de gelden van haar rekening(en) voor het levensonderhoud van haar kinderen heeft gebruikt, conform de afspraak die hij met haar had gemaakt. Als hij een bedrag uit de nalatenschap van [B] aan [eiser] moet terugbetalen, maakt hij aanspraak op een vergoeding van deze kosten. [verweerder] heeft er voorts op gewezen dat hij vanwege het overlijden van erflaatster en de problemen met [eiser] enige tijd niet kon werken.
4.14.
[eiser] heeft betwist dat [verweerder] met zijn moeder had afgesproken dat hij de gelden van haar rekening mocht gebruiken voor het onderhoud van de kinderen. Daarnaast betwist hij dat de tijdelijke werkloosheid van [verweerder] verband hield met het overlijden van zijn moeder en met de problemen met zijn opvoeding. Zijn belangrijkste verweer betreft echter zijn stelling dat de vordering van [verweerder] een deugdelijke en begrijpelijke onderbouwing ontbeert en reeds om die reden moet worden afgewezen.
4.15.
De rechtbank overweegt dat [verweerder] niet langer onderhoudsplichtig was jegens [eiser] na het overlijden van zijn moeder. Zoals al eerder opgemerkt mag de voogd de kosten van opvoeding en verzorging van de minderjarige indien noodzakelijk ten laste brengen van diens vermogen. Hoewel de rechtbank de onderbouwing van deze vordering van [verweerder] ver onder de maat vindt, acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat de kosten van verzorging en opvoeding van [eiser] niet volledig bestreken konden worden door de inkomsten die [verweerder] uit regelingen en toeslagen voor [eiser] ontving of kon ontvangen.
Omdat de rechtbank voldoende aannemelijk acht dat [verweerder] niet te kwader trouw is geweest, maar uit onwetendheid of verkeerde uitgangspunten een chaos heeft gecreëerd en verkeerde keuzes heeft gemaakt zal de rechtbank hem hier niet op afrekenen, maar aansluiting zoeken bij de gebruikelijke wijze van berekening van het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen in alimentatieprocedures. De vordering van [verweerder] ziet op een periode van 46 maanden, vanaf het overlijden van [B] op [2012] tot de meerderjarigheid van [eiser] , dus tot [2016] . Weliswaar is [eiser] anderhalf jaar na het overlijden van zijn moeder uit huis geplaatst, maar [verweerder] heeft onweersproken gesteld dat de pleeggezinnen door hen voor [eiser] gemaakte kosten op hem verhaalden. Dit is niet onaannemelijk omdat er aan de uithuisplaatsing geen kinderbeschermingsmaatregel ten grondslag lag. [verweerder] heeft van die kosten ook een opstelling in het geding gebracht, zij dat op die opstelling nog wel wat valt aan te merken.
4.16.
De rechtbank gaat uit van de “Tabel eigen aandeel kosten van kinderen” (bijlage van [.] 2012 van de Werkgroep Alimentatienormen). [eiser] was in [.] 2012 veertien en zijn zus tien. Het aantal kinderbijslagpunten bedroeg in 2012 dus (2 + 4 =) 6. Op grond van de “Tabel voor 2 kinderen”, een door [verweerder] gesteld netto inkomen van € 2.600,00 en 6 kinderbijslagpunten bedroegen het eigen aandeel in de kosten van kinderen in 2012 in totaal € 550,00 per maand oftewel € 275,00 per kind per maand. Na indexeringen over de jaren 2013 tot en met 2016 komt de rechtbank op een gemiddelde van kosten van kinderen van € 282,00 per kind per maand. Dat betekent dat de vordering van [verweerder] op [eiser] (46 x € 282,00 =) € 12.972,00 bedraagt. De rechtbank zal [eiser] veroordelen tot betaling van dit bedrag aan [verweerder] .
Ten aanzien van de ter zitting verzochte betaling in termijnen
4.17.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [verweerder] na aftrek van zijn tegenvordering een aanzienlijk bedrag aan [eiser] zal moeten betalen. [verweerder] heeft ter zitting gevraagd om een eventuele betalingsverplichting in termijnen te mogen voldoen. [eiser] heeft verklaard daartegen geen bezwaar te hebben, als het niet anders kan. De rechtbank acht het redelijk en billijk dat [verweerder] het aan [eiser] toekomende in termijnen gaat betalen. Concrete voorstellen / afspraken zijn echter niet gedaan / gemaakt. De rechtbank gaat er van uit dat partijen in onderling overleg (en eventueel in overleg met de deurwaarder) tot afspraken hieromtrent komen.
4.18.
De rechtbank zal de proceskosten tussen partijen zowel in conventie als in reconventie compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kostend draagt. Redengevend hiervoor is de voormalige aanverwantschap en de bijzondere betrekkingen die tussen partijen hebben bestaan.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
5.1.
veroordeelt [verweerder] ter zake van de levensverzekeringsuitkering van ASR tot betaling aan [eiser] van € 11.363,54 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 januari 2013 tot de datum van de betaling,
5.2.
veroordeelt [verweerder] ter zake van het aandeel van [eiser] in de nalatenschap van [B] tot betaling aan [eiser] van € 22.086,50 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf [2021] tot de datum van de betaling,
In reconventie
5.3.
veroordeelt [eiser] ter zake van vergoeding van de kosten voor zijn opvoeding en verzorging tot betaling aan [verweerder] van € 12.972,00,
In conventie en in reconventie
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, rechter, in tegenwoordigheid van M.E. van den Akker, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2021.