ECLI:NL:RBMNE:2021:3320

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
16/211340-20 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel wegens wapenhandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 juli 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die betrokken was bij wapenhandel. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel behandeld. De veroordeelde, geboren in 1994, heeft verklaard dat hij tussen de € 500 en € 700 heeft verdiend met de verkoop van wapens. De officier van justitie vorderde een bedrag van € 5.900, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat het werkelijke voordeel dat de veroordeelde heeft genoten, € 700 bedraagt. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk afgewezen en de veroordeelde verplicht tot betaling van dit bedrag aan de Staat. De rechtbank heeft ook bepaald dat het Openbaar Ministerie maximaal 14 dagen gijzeling kan vorderen indien het bedrag niet kan worden geïnd. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel regelt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/211340-20 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer van 14 juli 2021 op de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
in de zaak tegen
[veroordeelde],
geboren op [1994] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 23 juni 2021. Het onderzoek is gesloten op 14 juli 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. Kamper en van hetgeen veroordeelde en zijn raadsvrouw, mr. M. Firet, advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op 3 juni 2021 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) wordt geschat, vaststelt op € 5.900,00 en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel.
Ter terechtzitting van 23 juni 2021 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat onduidelijk is hoe het wederrechtelijk verkregen voordeel (van in totaal € 5.900,-) onder de (mede)veroordeelden [medeveroordeelde 1] en [medeveroordeelde 2] en veroordeelde is verdeeld, zodat zij uitgaat van een pondspondsgewijze verdeling, derhalve een bedrag van € 1.966,66 per persoon.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de rechtbank moet uitgaan van de verklaring van veroordeelde die hij bij de politie heeft afgelegd. Tijdens het (tweede) verhoor op 2 september 2020 heeft veroordeelde verklaard dat hij ongeveer € 500,- tot
€ 700,- euro aan de wapenhandel zou hebben verdiend.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de vordering te matigen, gelet op de gemaakte kosten voor aanschaf van de wapens. Het is niet aannemelijk dat de wapens, die verkocht zijn voor een totaal bedrag van € 8.000,-, zijn aangeschaft voor slechts € 2.000,-.

3.BEOORDELING VAN DE VORDERING

3.1
De grondslag van de vordering
De rechtbank heeft veroordeelde in de onderliggende strafzaak bij het vonnis van 14 juli 2021, voor zover van belang, ter zake van het navolgende strafbare feit veroordeeld:
feit 1medeplegen van handelen in strijd met artikel 26 lid 1 en artikel 31 lid 1 van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, of een vuurwapen van categorie III, strafbaar gesteld bij artikel 55 lid 3 onder a van de van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
in de periode van 27 januari 2020 tot en met 29 februari 2020.
De grondslag voor de ontnemingsvordering is een veroordeling voor een strafbaar feit. Voor de ontnemingsvordering houdt dit in dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel op grond van artikel 36e tweede lid van het Sr kan worden gelet op voordeel afkomstig uit het strafbare feit dat veroordeelde heeft begaan. Gelet op de inhoud van het vonnis in de hoofzaak van 14 juli 2021, is voldoende aannemelijk geworden dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten door middel van het strafbare feit ter zake waarvan hij bij voornoemd vonnis is veroordeeld.
3.2
Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Voor de berekening van de opbrengsten en kosten neemt de rechtbank – voor zover niet anders wordt vermeld – tot uitgangspunt dat wat is opgenomen in het ontnemingsrapport. [1]
3.3.1.
Periode
De rechtbank zal bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel - in tegenstelling tot de in het ontnemingsrapport gehanteerde periode van 4 januari 2020 tot 18 augustus 2020 - uitgaan van de in voormeld vonnis bewezenverklaarde periode van 27 januari 2020 tot en met 29 februari 2020.
3.3.2.
Bruto opbrengst
De rechtbank stelt de bruto opbrengst vast het volgende bedrag:
• 01 februari 2020: verkoop Uzi zonder magazijn € 1.300,00
• 07 februari 2020: verkoop Scorpion V61 € 1.500,00
• 07 februari 2020: verkoop defect handwapen Zastava M88 € 200,00
• 12 februari 2020: verkoop Tokarev (TT33) € 800,00
• 12 februari 2020: verkoop pistool LAR 44. Magnum (Grizzly) € 2.200,00
• 12 februari 2020: verkoop Uzi met demper € 1.900,00
Totaal: € 7.900,00
Dit bedrag is niet betwist.
3.3.4.
Kosten
De rechtbank stelt de kosten voor inkoop van de wapens vast op € 2.000,00. De wapens zijn aangekocht door [medeveroordeelde 2] en hij heeft verklaard over deze inkoopprijs. Het dossier biedt geen aanknopingspunten dat deze kosten hoger zouden liggen. Het verweer wordt gepasseerd.
3.3.5.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 5.900,00 (€ 7.900,00 bruto opbrengst minus € 2.000,00 kosten).
3.3
Toerekening van het voordeel
Veroordeelde is bij vonnis van 14 juli 2021 veroordeeld voor het medeplegen van – kort gezegd - handelen in strijd met artikel 26 lid 1 en artikel 31 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank gaat, in het verlengde van dat bewijsoordeel in de strafzaak, in de ontnemingszaak ervan uit dat veroordeelde met medeveroordeelden [medeveroordeelde 1] en [medeveroordeelde 2] wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de baten van het bewezenverklaarde feit. Dit betekent dat het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel niet voor het volle bedrag, maar voor een gedeelte aan veroordeelde dient te worden toegerekend.
De rechtbank stelt vast dat uit het rapport, en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, blijkt dat niet vastgesteld kan worden hoe het totaal aan wederrechtelijk verkregen voordeel tussen veroordeelde en de medeveroordeelden is verdeeld.
Daarnaast hebben de veroordeelden bij de politie niet, of summier, verklaard over de verdeling van de opbrengst van de verkoop van de wapens. Daarnaast wijken de verklaring van de veroordeelden ook van elkaar af. De rechtbank overweegt dat deze verklaringen dan ook onvoldoende houvast bieden om de toerekening van het voordeel tussen de veroordeelden vast te stellen.
De rechtbank ziet wel aanknopingspunten om te komen tot een andere verdeling dan een pondspondsgewijze toerekening van het voordeel, zoals door de officier van justitie is gevorderd. In dat kader verwijst de rechtbank naar de volgende bewijsmiddelen:
Uit de
chatgesprekken tussen [medeveroordeelde 1] en [medeveroordeelde 2]volgt het volgende:
Het WhatsApp gesprek tussen [medeveroordeelde 1] en [medeveroordeelde 2] .
1 = [medeveroordeelde 1]2 = [medeveroordeelde 2]
Dinsdag 4 februari 20201: Hoeveel moet je trouwens voor die gereedschap waar we het over hadden?2: Zal vanavond de spullen zoekend2: Wat is de prijs1: 1750
Vrijdag 7 februari 2020Tijdstip : 12:02 uur
1: Hoeveel mochten we trouwens mee eten?2: 2002: -50 voor eetbak(..)2: 150 dus
Donderdag 13 februari 2020
Tijdstip : 09:23 uur
1: Mocht ik nog een kleinigheidje van je?
2: Hoeveel heb je(…)
1: 2350
(…)
2: Wat had je gedacht voor comissie
1: Geen idee. Wat je me gunt ben ik al blij mee. Zie een boel geld maar ik wil niet
hebberig zijn.
2: Zeg maar
1: 200
2: Is goed [2]
[medeveroordeelde 2]heeft in het verhoor bij de politie op 12 oktober 2020 het volgende verklaard:
V: Als we nu samenvatten welke wapens we besproken hebben, de eerste Uzi voor 1300 euro, het kapotte handwapen voor 200 euro, de Scorpion voor 1500 euro, de Tokarev voor 800 euro, de tweede Uzi voor 1900 euro en de Grizzly voor 2200 euro. Een totaalbedrag van 7900 euro. Wat heeft u met dat geld gedaan?
(…)A: Dat heb ik rekeningen mee betaald, contant. [3]
[medeveroordeelde 1]heeft in het verhoor bij de politie op 1 september 2020 het volgende verklaard:
A: (…) Ik heb vervolgens het geld voor mijn vader gekregen en ben toen weer
weggegaan. Het geld heb ik de volgende dag aan mijn vader gegeven.
V: Hoeveel was dit?
A: Iets over de 2000 euro. Ik kreeg 120 euro, of eigenlijk heb ik dat er af gepakt.
V: Hoeveel heeft deze deal nu uiteindelijk opgeleverd?
A: (…) Ik heb 50 euro gekregen.
V: Eerst zei je dat je 120 euro hebt gepakt en nu zeg je dat je 50 euro hebt gekregen. Hoe zit dit nu?
A: Die 50 euro kreeg ik van mijn vader voor de eerste deal. Die 120 euro had ik na de tweede deal zelf van het bedrag af gepakt.
V: Deze schermafdruk is dus van 13 februari 2020, dit is dus een dag na de overdacht van de wapens. Hoe kom je aan 2450?
A: Dat zal niet het complete bedrag zijn geweest, waarschijnlijk heb ik daar al van "gegeten" en er iets afgehaald. [4]
[veroordeelde] (veroordeelde)heeft in zijn verklaring van 2 september 2020 bij de politie het volgende verklaard:
V: We hebben het nu over een aantal bedragen gehad. Wat heb jij hier zelf aan over gehouden?
A: 500 tot 700 euro.
V: Wat is er met de rest van het geld gebeurd?
A: Dat is niet naar mij gegaan. Dat hebben andere mensen gekregen. [5]
Veroordeelde heeft
ter terechtzitting van 11 juni 2021, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:
Ik heb ongeveer € 700,- verdiend met de verkoop van de wapens.
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [medeveroordeelde 2] het grootste gedeelte van de verkooprijs van de wapens heeft ontvangen en dat veroordeelde ( [veroordeelde] ) en [medeveroordeelde 1] daar een slechts een deel (een soort commissie) van hebben gekregen. Dit past ook in het beeld van de onderlinge verhoudingen dat uit het dossier naar voren is gekomen. Gelet hierop acht de rechtbank de verklaring van veroordeelde - dat hij ongeveer € 700,00 heeft verdiend aan de wapenhandel - aannemelijk. Gelet hierop schat de rechtbank het door veroordeelde feitelijk verkregen wederrechtelijk voordeel op een bedrag van € 700,00.
3.4
Betalingsverplichting
Draagkracht
De rechtbank merkt op dat de draagkracht van veroordeelde in beginsel pas aan de orde dient te worden gesteld in de executiefase. In de ontnemingsprocedure kan de draagkracht slechts reden zijn tot matiging van de betalingsverplichting wanneer het de rechtbank op het moment van beoordeling meteen duidelijk is dat de veroordeelde op dit moment en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben. De rechtbank is van oordeel dat vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat de veroordeelde geen draagkracht heeft en naar redelijke verwachting ook in de toekomst niet zal hebben.
Conclusie
De rechtbank stelt het bedrag dat door veroordeelde dient te worden betaald aan de Staat, vast op € 700,00 en zal derhalve aan veroordeelde de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat opleggen. De rechtbank zal verder bepalen dat het Openbaar Ministerie
maximaal 14 dagen gijzeling kan vorderen jegens veroordeelde indien volledig verhaal van dit bedrag overeenkomstig de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 van het Wetboek van Strafvordering niet mogelijk blijkt.

4.TOEGEPAST WETSARTIKEL

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 700,00;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 700,00 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 14 dagen;
- wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Ludwig, voorzitter, mrs. H.J. Bos en V.C Kool, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C. Vos, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 juli 2021.

Voetnoten

1.Het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict”, opgenomen in het aan de strafzaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nummer 20201123.1200.4366 (aanvullend zaaksdossier 3) (pagina 760 tot en met 824).
2.Pagina’s 791 tot en met 793.
3.een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 12 oktober 2020, genummerd 20202809.1546.7975.654, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, houdende een verklaring van verdachte [medeveroordeelde 2] , doorgenummerde pagina 756 (onderzoek 03TENOR, zaaksdossier 3).
4.Pagina 789 en 790.
5.Pagina 789.