ECLI:NL:RBMNE:2021:3387

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
UTR 20/3251
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om inzage in persoonsgegevens op grond van de AVG, beroep ongegrond verklaard

In deze zaak heeft eiser op 11 juli 2019 een verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht om inzage in zijn persoonsgegevens op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Eiser wilde gegevens controleren over de periode van 11 december 2018 tot en met 7 januari 2019. In het besluit van 27 januari 2020 heeft verweerder besloten om eiser inzage te geven in enkele persoonsgegevens uit 2011 en 2018, maar heeft het verzoek om een afschrift van de verwerking van zijn persoonsgegevens afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het besluit van 28 juli 2020.

Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit. Tijdens de zitting op 17 maart 2021, die via Skype plaatsvond, was eiser niet aanwezig, maar werd hij vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft beoordeeld of verweerder over meer informatie beschikte dan in de eerdere besluiten was vermeld. De gemachtigde van eiser voerde aan dat er meer gegevens moesten zijn, gebaseerd op informatie van andere instanties, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had aangetoond dat er geen aanvullende persoonsgegevens beschikbaar waren.

De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er meer gegevens waren dan die al waren verstrekt. De rechtbank volgde het standpunt van verweerder dat niet elk document dat voor eiser is opgesteld, zijn persoonsgegevens bevat. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en het bestreden besluit bleef in stand. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, en mr. E. de Jong, griffier, op 28 april 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3251

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. W.G. Fischer),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Verkerk).

Inleiding

1. Eiser heeft op 11 juli 2019 een verzoek ingediend bij verweerder om inzage in zijn persoonsgegevens op grond van artikel 12 en 15, eerste lid van de AVG [1] . Met dit inzageverzoek wil eiser voor de periode van 11 december 2018 tot en met 7 januari 2019 het volgende controleren:
  • Om welke gegevens het gaat;
  • Wat het doel is van het gebruik;
  • Aan wie verweerder de gegevens eventueel verstrekt heeft;
  • Welke passende waarborgen voor doorgifte zijn getroffen als verweerder gegevens van eiser heeft doorgegeven aan een ander land of aan een internationale organisatie;
  • Wat de herkomst is van de gegevens;
  • Hoe lang deze gegevens worden opgeslagen.
2. In het besluit van 27 januari 2020 heeft verweerder beslist op het verzoek om inzage en het verstrekken van persoonsgegevens van eiser. Verweerder heeft besloten om op grond van artikel 12 en 15, eerste lid van de AVG eiser inzage te geven in de persoonsgegevens die verweerder onder zich heeft van hem. Het gaat dan om enkele gegevens uit 2011 en 2018. Verweerder heeft ook antwoord gegeven op de door eiser gestelde vragen. Eisers verzoek om een afschrift van de verwerking van zijn persoonsgegevens is afgewezen.
3. In het besluit van 28 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder stelt dat het verstrekken van informatie over de verwerking van de persoonsgegevens zoals weergegeven in het besluit van 27 januari 2020 in lijn is met de AVG en dat hij niet verplicht is om aan eiser een afschrift te verstrekken. Ook heeft verweerder nogmaals onderzoek gedaan naar de verwerking van eisers persoonsgegevens. Daaruit is gebleken dat verweerder niet over meer documenten beschikt waarin de persoonsgegevens van eiser zijn verwerkt, zoals eiser stelt in zijn bezwaarschrift.
4. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2021 via Skype for Business. Eiser was niet bij de zitting aanwezig en heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Wat is het standpunt van eiser?
6. De gemachtigde van eiser voert aan dat hij onvolledig is geïnformeerd omdat hij van andere instanties, zoals van de gemeente Amsterdam, gegevens heeft ontvangen waaruit blijkt dat er meer gegevens van eiser moeten zijn. Het is volstrekt ongeloofwaardig dat er buiten de door hem overgelegde e-mails van de gemeente Amsterdam niet meer documenten zijn. Zo is het ondenkbaar dat er geen mailcontact is geweest tussen verweerder en de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V). Verder heeft de gemachtigde van eiser vernomen dat verweerder de opvang die is verzorgd door de gemeente Emmen mede heeft gefinancierd. Dit toont volgens hem aan dat verweerder na de correspondentie met de gemeente Amsterdam betrokken is gebleven en reden heeft gezien de opvang in Emmen mede te financieren. Gezien de financiële verdeelsleutel voor deze opvang moeten de betrokken partijen hierover afspraken hebben gemaakt, wat betekent dat er mailcontact moet zijn geweest. De gemachtigde acht het standpunt van verweerder dat over deze opvang alleen telefonisch afspraken zijn gemaakt ongeloofwaardig.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
7. In geschil is of verweerder over meer informatie beschikt waarin de persoonsgegevens van eiser zijn verwerkt dan verweerder heeft weergegeven in zijn besluit.
8. Zoals volgt uit de rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [2] dient degene die stelt dat er méér persoonsgegevens moeten zijn, nadat het bestuursorgaan onderzoek naar die persoonsgegevens heeft gedaan en niet ongeloofwaardig heeft medegedeeld dat er niet meer persoonsgegevens zijn, aannemelijk te maken dat er wel meer persoonsgegevens dienen te zijn.
9. De rechtbank constateert dat verweerder in zijn besluit heeft toegelicht op welke manier hij gezocht heeft naar de verwerking van eisers persoonsgegevens en bij welke instanties hij navraag heeft gedaan. Vervolgens heeft verweerder nogmaals onderzoek verricht naar aanleiding van de overgelegde documenten in de bezwaarprocedure. Zo heeft verweerder onderzoek verricht bij het Veiligheidshuis en de afdeling Maatschappelijke Opvang. Verweerder heeft in het bestreden besluit aangegeven dat hij niet meer informatie heeft gevonden dan is weergegeven in het besluit van 27 januari 2020. Verder heeft verweerder op de zitting toegelicht dat het mogelijk is dat er meer informatie over eiser is geweest waarin ook zijn persoonsgegevens waren verwerkt, maar dat deze informatie in dat geval hoogstwaarschijnlijk is vernietigd.
Eiser werd immers overgedragen naar de gemeente Amsterdam, omdat hij geen opvang kreeg in Utrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze toelichting van verweerder te twijfelen. De opmerking van eisers gemachtigde dat verweerder meer informatie onder zich moet hebben met betrekking tot eisers persoonsgegevens en dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door niet alle informatie voor langere tijd te bewaren, is - wat daar ook van zij - nog geen concreet aanknopingspunt dat verweerder meer informatie onder zich heeft. Volgens vaste rechtspraak van de ABRvS [3] geldt dat een bestuursorgaan erop moet toezien dat documenten die onder een Wob-verzoek [4] vallen tijdens een procedure niet worden vernietigd. Vanaf dat moment dient het behoud daarvan volledig te worden gewaarborgd. In dit geval is echter niet gebleken dat verweerder bewust documenten heeft vernietigd nadat eiser zijn verzoek heeft ingediend. De toelichting van verweerder dat de documenten waarin eisers persoonsgegevens zijn verwerkt waarschijnlijk zijn vernietigd, omdat eiser geen opvang kreeg in Utrecht, acht de rechtbank niet ongeloofwaardig. Of verweerder de documenten langer had moeten bewaren, staat hier in feite los van. De rechtbank overweegt dat de gemachtigde van eiser geen concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht die aanleiding geven voor het oordeel dat verweerder over meer documenten beschikt waarin eisers persoonsgegevens zijn verwerkt. De overgelegde e-mails geven geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen, omdat hieruit op zichzelf ook niet volgt dat er meer documenten zijn waarin eisers persoonsgegevens zijn verwerkt.
10. Verder kan de rechtbank verweerder volgen in zijn standpunt dat niet ieder document dat is opgesteld ten behoeve van eiser per definitie zijn persoonsgegevens bevat. Eisers gemachtigde heeft bijvoorbeeld aangevoerd dat de Koninklijke Marechaussee eiser op 11 december 2018 per taxi heeft vervoerd naar Utrecht Centraal en dat verweerder deze taxirit moet hebben bekostigd en dus over een factuur moet beschikken. Het is echter niet uitgesloten dat op een factuur van een taxirit helemaal geen persoonsgegevens van eiser staan. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat de kosten van een taxi ook op een andere naam kunnen worden geregistreerd. De rechtbank acht deze toelichting niet ongeloofwaardig.
11. Tot slot overweegt de rechtbank dat de gemachtigde van eiser geen concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht dat verweerder over informatie beschikt met betrekking tot de opvang van eiser in de gemeente Emmen en dat die informatie persoonsgegevens van eiser bevat. De enkele verwijzing naar de financiële verdeelsleutel op een document dat eiser heeft ontvangen van de gemeente Emmen is daarvoor onvoldoende. Verweerder heeft op de zitting wel aangegeven dat hij, om eiser tegemoet te komen, nogmaals intern navraag zal doen of er iemand is die meer weet van deze financiële afspraken en of er mogelijk nog gegevens over eiser aanwezig zijn die buiten de door eiser genoemde periode van zijn inzageverzoek vallen en die dus niet zijn meegenomen in deze procedure.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Verweerder heeft gemotiveerd toegelicht dat er niet meer persoonsgegevens van eiser zijn aangetroffen die zijn verwerkt in de door eiser genoemde periode, dan de gegevens die al aan eiser zijn verstrekt in het besluit van 27 januari 2020. Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er méér gegevens zijn. Het bestreden besluit blijft daarom in stand.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. E. de Jong, griffier. De beslissing is uitgesproken op 28 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
- de rechter is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen -
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verordening 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (de AVG).
2.Zie onder meer de uitspraak van 7 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1519.
3.Zie ECLI:NL:RVS:2020:2477, r.o. 6.2.
4.Een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur.