In deze zaak heeft eiser op 11 juli 2019 een verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht om inzage in zijn persoonsgegevens op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Eiser wilde gegevens controleren over de periode van 11 december 2018 tot en met 7 januari 2019. In het besluit van 27 januari 2020 heeft verweerder besloten om eiser inzage te geven in enkele persoonsgegevens uit 2011 en 2018, maar heeft het verzoek om een afschrift van de verwerking van zijn persoonsgegevens afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het besluit van 28 juli 2020.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit. Tijdens de zitting op 17 maart 2021, die via Skype plaatsvond, was eiser niet aanwezig, maar werd hij vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft beoordeeld of verweerder over meer informatie beschikte dan in de eerdere besluiten was vermeld. De gemachtigde van eiser voerde aan dat er meer gegevens moesten zijn, gebaseerd op informatie van andere instanties, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had aangetoond dat er geen aanvullende persoonsgegevens beschikbaar waren.
De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er meer gegevens waren dan die al waren verstrekt. De rechtbank volgde het standpunt van verweerder dat niet elk document dat voor eiser is opgesteld, zijn persoonsgegevens bevat. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en het bestreden besluit bleef in stand. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, en mr. E. de Jong, griffier, op 28 april 2021.