Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2021 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
29 mei 2017. Volgens eiser heeft de verzekeringsarts van Argonaut zich ten onrechte beperkt tot de armklachten van eiser bij het uitbrengen van het advies. Eiser stelt zich op het standpunt dat het rapport van Argonaut niet zorgvuldig tot stand is gekomen, omdat de verzekeringsarts zich slechts heeft beperkt tot de armklachten van eiser. De verzekeringsarts heeft niet in zijn oordeel meegenomen dat eiser ook ernstige rug- en schouderklachten had. Ook heeft de verzekeringsarts niet meegenomen dat eiser morfinepreparaten voor zijn klachten kreeg, waardoor hij duizelig werd. Dit wordt alleen voorgeschreven bij hevige pijnklachten. Tot slot stelt eiser dat verweerder met de kennelijk ongegrondverklaring niet heeft voldaan aan zijn motiveringsplicht en verwijst naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 29 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:278. Volgens eiser heeft verweerder ten onrechte, zonder de concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het medisch advies in acht te nemen, het medisch advies van Argonaut ten grondslag gelegd aan zijn besluitvorming.
15 december 2016 een afspraak had bij de vaatchirurg bij de Polikliniek Algemene Chirurgie en waaruit volgt dat eiser op 5 januari 2017 twee afspraken had bij de heer [C] (neuroloog) bij de Polikliniek Neurologie.
23 oktober 2020 heeft verwezen naar medische informatie die hij heeft aangetroffen in het dossier zoals hij dat heeft ontvangen van verweerder. Deze medische informatie is echter niet meegewogen door de verzekeringsarts bij de totstandkoming van het medisch advies van 6 april 2020. Het betreft hier afsprakenkaarten van het [ziekenhuis 1] in [woonplaats] die zien op afspraken in september 2016 bij de polikliniek radiologie (twee keer) en algemene chirurgie als ook in november 2016 bij de polikliniek pijngeneeskunde, met anesthesioloog [D] en bij de polikliniek algemene chirurgie. Ook noemt deze gemachtigde een brief van 6 juni 2017 van het [ziekenhuis 1] waarin wordt bevestigd dat eiser op de afdeling algemene chirurgie van dat ziekenhuis opgenomen is geweest. De voormalig gemachtigde heeft toen al gesteld dat sprake is geweest van een ziekteperiode van tenminste drie maanden. In de aanvullende gronden van bezwaar van
10 november 2020 heeft deze gemachtigde uitgelegd dat eiser in eerste instantie met zijn klachten in het [ziekenhuis 2] terecht is gekomen, omdat de arts die hem onderzocht dacht dat er sprake was van een hartprobleem. Na diverse onderzoeken bleek dat geen sprake was van een hartprobleem maar van een schouderprobleem (het thoracic outlet syndroom). Op 13 november 2020 stuurt deze gemachtigde in de bezwaarprocedure een brief van 5 november 2019 van chef de clinique [E] over een vervolgtraject in het [ziekenhuis 1] vanaf november 2019. [E] beschrijft eisers klachten sinds zijn operatie in januari 2017 en komt tot een diagnose van een neurologische aandoening. Ook is een afsprakenoverzicht van het [ziekenhuis 1] overgelegd waaruit blijkt dat eiser na zijn operatie in januari 2017 nog afspraken heeft gehad bij zowel de afdeling chirurgie als de afdeling neurologie en dat er begin 2018 multi-disciplinair overleg heeft plaatsgevonden ingestoken door de afdeling Radiologie. Gedingstuk 38.2 betreft verder nog een operatieverslag van [A] van 26 januari 2017 en een terugkoppeling van de arts-assistent van 31 januari 2017 waaruit in ieder geval blijkt dat eiser drie dagen rondom de operatie opgenomen is geweest, alsmede een brief van 29 mei 2017 van [A] aan eisers huisarts over vervolgklachten na de operatie.
Beslissing
mr. E. de Jong, griffier. De beslissing is uitgesproken op 13 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.