ECLI:NL:RBMNE:2021:3402

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
UTR 20/4830
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot niet verlengen inburgeringstermijn en opgelegde boete wegens niet tijdig inburgeren

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Syrische nationaliteit houder, en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister waarin werd bepaald dat zijn inburgeringstermijn niet werd verlengd en hem een boete van € 175,- werd opgelegd wegens het niet tijdig inburgeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet tijdig aan zijn inburgeringsplicht heeft voldaan, maar dat er voldoende concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan het medisch advies van Argonaut, dat door de Minister als basis voor zijn besluit is gebruikt. De rechtbank oordeelt dat het medisch advies niet zorgvuldig tot stand is gekomen, omdat niet alle relevante medische informatie is meegewogen. Hierdoor kan de rechtbank niet beoordelen of het aan de eiser te verwijten valt dat hij niet tijdig is ingeburgerd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de Minister op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens moet de Minister het griffierecht vergoeden en de proceskosten van de eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4830

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Mao),
en

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: drs. P.M.S. Slagter).

Procesverloop

In het besluit van 23 april 2020 (het primaire besluit 1) heeft verweerder besloten dat de inburgeringstermijn van eiser niet wordt verlengd.
In het besluit van 29 april 2020 (het primaire besluit 2) heeft verweerder aan eiser een boete van € 175,- opgelegd en bepaald dat hij het geleende geld moet terugbetalen, omdat hij verwijtbaar niet tijdig is ingeburgerd.
In het besluit van 2 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit 2 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 april 2021 met behulp van een Skype for business beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer C. Aidi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De feiten en omstandigheden
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1991 en heeft de Syrische nationaliteit. Verweerder heeft eiser in de brief van 26 februari 2016 medegedeeld dat hij inburgeringsplichtig is en dat de inburgeringstermijn is gestart op 11 februari 2016. Eiser moest voor 10 februari 2019 voldoen aan de inburgeringsplicht.
2. Per brief van 23 juli 2018 heeft verweerder eiser medegedeeld dat de inburgeringstermijn wordt verlengd naar 25 augustus 2019, vanwege een langer verblijf dan acht weken in een asielzoekerscentrum (AZC) na de start van de inburgeringstermijn.
3. Per brief van 28 mei 2019 heeft eiser een machtiging voor opvragen gezondheidsgegevens gestuurd naar verweerder. Vervolgens heeft verweerder informatie opgevraagd. Op verzoek van verweerder heeft Argonaut een medisch advies opgesteld in het rapport van 6 april 2020.
Het bestreden besluit
4. Verweerder heeft in het primaire besluit 1 besloten dat de inburgeringstermijn van eiser niet wordt verlengd, omdat de medische situatie van eiser geen recht geeft op verlenging van de termijn. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan eiser te wijten is dat hij de inburgeringstermijn heeft overschreden. Daarom heeft verweerder in het primaire besluit 2 aan eiser een boete van € 175,- opgelegd en bepaald dat eiser het geleende geld moet terugbetalen.
5. In het bestreden besluit handhaaft verweerder zijn standpunt dat het eiser te verwijten valt dat hij niet op tijd is ingeburgerd. Verweerder verwijst naar het medisch advies van Argonaut van 6 april 2020. De medisch adviseur heeft gesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden, namelijk dat hij door medische redenen drie aaneengesloten maanden geen onderwijs heeft kunnen volgen. De conclusie van het medisch advies is dat er geen medische reden is voor verlenging van de inburgeringsperiode. Verweerder volgt het advies van Argonaut. Verweerder meent dat, in tegenstelling tot wat eiser aanvoert in bezwaar, het medisch advies zorgvuldig tot stand is gekomen en dat reeds alle ingezonden stukken zijn meegenomen in het medisch advies. Daarom vindt verweerder dat het aan eiser te wijten is dat hij niet op tijd is ingeburgerd. Ook is niet gebleken van andere feiten en omstandigheden op grond waarvan eiser geen verwijt zou kunnen worden gemaakt. Tot slot handhaaft verweerder de opgelegde boete van € 175,-.
Waar gaat het in deze procedure over?
6.1
Het is de rechtbank ter zitting gebleken dat er bij partijen verwarring is ontstaan over de omvang van het beroep, meer specifiek over de vraag of eiser bezwaar heeft ingesteld tegen zowel het primaire besluit 1 als tegen het primaire besluit 2. Vervolgens speelt de vraag of de beslissing op bezwaar een heroverweging van het bezwaar tegen het primaire besluit 2 betreft (standpunt van verweerder) of daarnaast ook ziet op een heroverweging van het primaire besluit 1 (standpunt van eiser). Gelet op de ontstane verwarring zal de rechtbank eerst beoordelen waar deze beroepszaak over gaat.
6.2
Niet in geschil is dat eiser niet tijdig heeft voldaan aan zijn inburgeringsplicht. De rechtbank stelt verder vast dat eiser met zijn eigen bezwaarschrift van 19 mei 2020 zowel op heeft willen komen tegen het primaire besluit 1 als het primaire besluit 2. Dat leidt de rechtbank af uit het feit dat eiser aangeeft op te komen tegen de boete (vermeld in het primaire besluit 2) omdat hij niet tijdig kon inburgeren als gevolg van medische klachten (op basis waarvan geen verlenging is gegeven in het primaire besluit 1).
Nadien is door de voormalig gemachtigde op 22 september 2020 bezwaar gemaakt tegen een (ander, hier niet aan de orde zijnd) primair besluit van 19 augustus 2020, dat zag op de hoogte van de lening en op het terug te betalen bedrag per maand. Daarbij heeft deze gemachtigde verzocht om een voeging van het bezwaar zoals dat door eiser zelf was ingediend. De voormalig gemachtigde heeft daarbij geschreven dat het bezwaar van eiser zag op het primaire besluit 2. In een aanvullend bezwaarschrift van 23 oktober 2020 geeft deze gemachtigde wederom aan dat het wat hem betreft gaat om het primaire besluit 2 en het primaire besluit van 19 augustus 2020. Hij gaat daarbij echter wel gemotiveerd in op de medische bezwaren zoals die ook door eiser zelf in zijn bezwaarschrift van 19 mei 2020 zijn genoemd. In de brief van 10 november 2020 gaat de voormalig gemachtigde (onder andere) nog verder in op deze problemen en stuurt hij nog diverse documenten in die zien op de periode van voor eisers operatie.
6.3
Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen, met het nummer [nummer 1] . Hierin wordt door verweerder genoemd dat het ziet op het bezwaar tegen de beslissing van 29 april 2020. Dit besluit gaat weliswaar over de beoordeling van de verwijtbaarheid in het kader van het terugbetalen van de lening en in het kader van de opgelegde boete maar verweerder betrekt in dat kader een nieuw gegeven oordeel over het niet verlengen van de inburgeringstermijn zoals dat op 23 april 2020 in het primaire besluit 1 is gedaan. Verweerder geeft dat nieuwe oordeel op basis van het rapport medisch advies opgesteld door Argonaut. In de beslissing op bezwaar wordt de hoogte van de boete gematigd naar € 175,- omdat eiser binnen de inburgeringstermijn vier van de zes examenonderdelen heeft behaald en 219 uur inburgeringsles heeft gevolgd.
6.4
Voorts stelt de rechtbank vast dat de gronden van beroep inhoudelijk zien op zowel de besluitvorming als gevolg van het primaire besluit 1 en het primaire besluit 2, ondanks dat de gemachtigde in zijn beroepschrift enkel het tweede primaire besluit heeft aangehaald. Naar aanleiding van het beroepschrift en wat eiser en zijn gemachtigde op de zitting naar voren hebben gebracht, is de rechtbank gebleken dat het beroep gaat over de vraag of het aan eiser te verwijten valt dat hij niet tijdig is ingeburgerd en daarmee dus ook of verweerder terecht heeft besloten dat eisers inburgeringstermijn niet is verlengd. Voorts moet worden beoordeeld of verweerder terecht een boete aan eiser heeft opgelegd vanwege overschrijding van de inburgeringstermijn. Voor zover de gemachtigde van eiser tijdens de zitting aanvullende gronden naar voren heeft willen brengen die zien op het terug te betalen leningsbedrag, merkt de rechtbank op dat tegen de beslissing op bezwaar van 2 december 2020 met nummer [nummer 2] geen beroep is ingesteld. Zoals ook ter zitting door de rechtbank is aangegeven, is dit geen onderwerp van het geschil zoals dat nu voorligt.
Is het eiser te verwijten dat hij niet tijdig is ingeburgerd?
7. Eiser voert aan dat zijn studievertraging wel degelijk door ziekte is veroorzaakt, waardoor het hem niet te verwijten valt dat hij niet tijdig is ingeburgerd. Eiser stelt dat in het rapport van Argonaut niet alle door eiser ingezonden stukken zijn meegenomen. Er is volgens eiser bijvoorbeeld geen aandacht besteed aan het verslag van de vaatchirurg van
29 mei 2017. Volgens eiser heeft de verzekeringsarts van Argonaut zich ten onrechte beperkt tot de armklachten van eiser bij het uitbrengen van het advies. Eiser stelt zich op het standpunt dat het rapport van Argonaut niet zorgvuldig tot stand is gekomen, omdat de verzekeringsarts zich slechts heeft beperkt tot de armklachten van eiser. De verzekeringsarts heeft niet in zijn oordeel meegenomen dat eiser ook ernstige rug- en schouderklachten had. Ook heeft de verzekeringsarts niet meegenomen dat eiser morfinepreparaten voor zijn klachten kreeg, waardoor hij duizelig werd. Dit wordt alleen voorgeschreven bij hevige pijnklachten. Tot slot stelt eiser dat verweerder met de kennelijk ongegrondverklaring niet heeft voldaan aan zijn motiveringsplicht en verwijst naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 29 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:278. Volgens eiser heeft verweerder ten onrechte, zonder de concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het medisch advies in acht te nemen, het medisch advies van Argonaut ten grondslag gelegd aan zijn besluitvorming.
8. Het medisch advies is opgesteld ten behoeve van de beoordeling van het verlengingsverzoek van eiser en is door verweerder ook gebruikt ter onderbouwing van de verwijtbaarheid van de overschrijding van de inburgeringstermijn. Verweerder ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het rapport. Verweerder is van mening dat de inhoud van de meest recente brief van vaatchirurg [A] van 18 november 2019 volstaat om ook een overzicht te hebben van de medische situatie van eiser vanaf zijn doorverwijzing naar [A] in 2016. Daarom zal de rechtbank beoordelen of verweerder het rapport van Argonaut ten grondslag mocht leggen aan het bestreden besluit. De rechtbank betrekt hierbij ook de stukken die eiser heeft overgelegd in de bezwaarfase.
9. De rechtbank overweegt als volgt. Het medisch advies van Argonaut is een deskundigenadvies. Het is vaste jurisprudentie van de ABRvS [1] dat het bestuursorgaan van dat advies mag uitgaan als uit een dergelijk advies op objectieve, onpartijdige en inzichtelijke wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusie van het advies ten grondslag zijn gelegd en deze conclusie niet onbegrijpelijk is zonder nadere toelichting, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht. Het is vervolgens aan eiser om met medisch onderbouwde argumenten aan te geven waarom de inhoud van een advies niet klopt.
10.1
Op pagina 2 van het medisch advies van Argonaut staat onder het kopje “Activiteiten t.b.v. advisering” dat door de verzekeringsarts de eigen verklaring van eiser van 28 mei 2019 is meegewogen, als ook de brief van vaatchirurg [A] van 18 november 2019. Verder staat onder “Beschouwing” het volgende: “er is geen reden om een tenminste drie aaneengesloten maanden durend onvermogen voor het volgen van onderwijs aan te nemen op grond van eventueel bestaande beperkingen van de arm. De bewegingen die aanvankelijk de klachten veroorzaakten betreffen geen bewegingen die tijdens het reizen naar/van en tijdens het volgen van onderwijs gemaakt dienen te worden.”
10.2
Desgevraagd heeft verweerder tijdens de zitting toegelicht dat niet alleen de machtiging voor opvragen gezondheidsgegevens van 28 mei 2019 (de machtiging) en de brief van vaatchirurg [A] van 18 november 2019 is gebruikt bij de beoordeling door de verzekeringsarts die het medisch advies heeft opgesteld, maar ook de bij de machtiging door eiser meegestuurde documenten. Het betreft hier de gedingstukken 9.1 t/m 9.6 in het dossier.
10.3
De rechtbank overweegt dat eiser op de machtiging heeft aangegeven een operatie te hebben gehad en hij heeft daarbij aangegeven ‘neurologie en cardiologie’. Ook verwijst hij naar de arts [A] . Gedingstuk 9.5 is een brief van [B] (de chirurg die eiser heeft doorverwezen naar [A] ter beoordeling van operatieve behandelopties) van 26 september 2016 aan de huisarts. [B] concludeert dat sprake is van het thoracic outlet syndroom links met zeer veel klachten. Bij de gedingstukken 9.1 t/m 9.6 zit ook een afsprakenoverzicht van het [ziekenhuis 1] in [woonplaats] , waarin staat dat eiser op
15 december 2016 een afspraak had bij de vaatchirurg bij de Polikliniek Algemene Chirurgie en waaruit volgt dat eiser op 5 januari 2017 twee afspraken had bij de heer [C] (neuroloog) bij de Polikliniek Neurologie.
10.4
Op basis van het rechtbankdossier stelt de rechtbank vast dat gedurende de bezwaarprocedure de vorige gemachtigde van eiser in zijn aanvullende gronden van
23 oktober 2020 heeft verwezen naar medische informatie die hij heeft aangetroffen in het dossier zoals hij dat heeft ontvangen van verweerder. Deze medische informatie is echter niet meegewogen door de verzekeringsarts bij de totstandkoming van het medisch advies van 6 april 2020. Het betreft hier afsprakenkaarten van het [ziekenhuis 1] in [woonplaats] die zien op afspraken in september 2016 bij de polikliniek radiologie (twee keer) en algemene chirurgie als ook in november 2016 bij de polikliniek pijngeneeskunde, met anesthesioloog [D] en bij de polikliniek algemene chirurgie. Ook noemt deze gemachtigde een brief van 6 juni 2017 van het [ziekenhuis 1] waarin wordt bevestigd dat eiser op de afdeling algemene chirurgie van dat ziekenhuis opgenomen is geweest. De voormalig gemachtigde heeft toen al gesteld dat sprake is geweest van een ziekteperiode van tenminste drie maanden. In de aanvullende gronden van bezwaar van
10 november 2020 heeft deze gemachtigde uitgelegd dat eiser in eerste instantie met zijn klachten in het [ziekenhuis 2] terecht is gekomen, omdat de arts die hem onderzocht dacht dat er sprake was van een hartprobleem. Na diverse onderzoeken bleek dat geen sprake was van een hartprobleem maar van een schouderprobleem (het thoracic outlet syndroom). Op 13 november 2020 stuurt deze gemachtigde in de bezwaarprocedure een brief van 5 november 2019 van chef de clinique [E] over een vervolgtraject in het [ziekenhuis 1] vanaf november 2019. [E] beschrijft eisers klachten sinds zijn operatie in januari 2017 en komt tot een diagnose van een neurologische aandoening. Ook is een afsprakenoverzicht van het [ziekenhuis 1] overgelegd waaruit blijkt dat eiser na zijn operatie in januari 2017 nog afspraken heeft gehad bij zowel de afdeling chirurgie als de afdeling neurologie en dat er begin 2018 multi-disciplinair overleg heeft plaatsgevonden ingestoken door de afdeling Radiologie. Gedingstuk 38.2 betreft verder nog een operatieverslag van [A] van 26 januari 2017 en een terugkoppeling van de arts-assistent van 31 januari 2017 waaruit in ieder geval blijkt dat eiser drie dagen rondom de operatie opgenomen is geweest, alsmede een brief van 29 mei 2017 van [A] aan eisers huisarts over vervolgklachten na de operatie.
Het oordeel van de rechtbank
11. Gelet op alle door eiser overgelegde stukken is de rechtbank van oordeel dat eiser voldoende aanknopingspunten heeft ingebracht voor twijfel aan het medisch advies van Argonaut. Eiser heeft veel meer medische stukken overgelegd dan de verzekeringsarts heeft betrokken in het advies van Argonaut. Uit deze stukken komt een beeld naar voren van een lange klachtengeschiedenis, die in eerste instantie heeft geleid tot een onjuiste diagnose en opname en later tot een andere diagnose en operatie. Ook na deze operatie behield eiser klachten. Onderzocht moet worden of eiser gedurende dit hele traject in de periode van de inburgeringsplicht gedurende een periode van tenminste drie aaneengesloten maanden niet in staat is geweest om onderwijs te volgen op grond waarvan verlenging kon worden toegekend. Dit betekent dat het medisch advies onvoldoende inzichtelijk en objectief tot stand is gekomen. Verweerder mocht dit rapport niet ten grondslag leggen aan zijn besluitvorming. Hierdoor kan de rechtbank nu niet beoordelen of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het eiser te verwijten valt dat hij niet binnen de gestelde termijn is ingeburgerd. Evenmin kan de rechtbank een oordeel geven over de vraag of verweerder terecht een boete van € 175,- aan eiser heeft opgelegd vanwege overschrijding van de inburgeringstermijn.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen over zowel de verlenging van de inburgeringstermijn als de (eventuele) boete. Voorafgaand aan dit nieuwe besluit, dient verweerder een nieuw medisch advies op te vragen bij Argonaut. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat nader onderzoek nodig is. Ook past de rechtbank niet een bestuurlijke lus toe, omdat dat volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van twaalf weken.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
14. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 748,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.496,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. E. de Jong, griffier. De beslissing is uitgesproken op 13 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspaak ECLI:NL:RVS:2017:1674.