ECLI:NL:RBMNE:2021:3407

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
UTR 21/1509
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling lening inburgeringsplicht na niet tijdige inburgering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres, die sinds 12 maart 2014 inburgeringsplichtig is, ontving op 19 november 2020 een brief waarin haar werd meegedeeld dat zij per 1 mei 2021 moest beginnen met het terugbetalen van een lening van € 9.488,11, die zij had ontvangen om aan haar inburgeringsplicht te voldoen. Eiseres diende bezwaar in tegen dit besluit, maar het bezwaar werd door de Minister op 17 februari 2021 kennelijk ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 8 juli 2021 behandeld. Eiseres was niet tijdig ingeburgerd en had geen rechtsmiddelen aangewend tegen een eerder besluit van 7 september 2017, waarin werd vastgesteld dat zij de lening moest terugbetalen. De rechtbank oordeelde dat het besluit van 19 november 2020 een besluit was dat gericht was op het rechtsgevolg van de betalingsverplichting. Eiseres had in haar bezwaar geen argumenten aangevoerd die betrekking hadden op de terugbetalingsverplichting, maar enkel op de mogelijkheid om de schuld kwijt te schelden.

De rechtbank concludeerde dat het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard door de Minister, omdat er geen bezwaar was gemaakt tegen een besluit als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk. Tevens werd bepaald dat de Minister het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,- moest vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. L.A. Banga, in aanwezigheid van griffier mr. M.L. Bressers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1509

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres(gemachtigde: F. Pinkster)

en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. Th. Holtrop).

Procesverloop

Bij brief van 19 november 2020 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij op 1 mei 2021 moet beginnen met het terugbetalen van de lening die zij heeft gekregen om aan haar inburgeringsplicht te kunnen voldoen. De schuld bedraagt € 9.488,11 en zij moet maandelijks € 79,07 betalen.
In het besluit van 17 februari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen deze brief kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 juli 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiseres is sinds 12 maart 2014 inburgeringsplichtig. Zij had tot en met 11 maart 2017 de tijd om in te burgeren. Eiseres was op 11 maart 2017 niet ingeburgerd. Bij besluit van 7 september 2017 heeft verweerder vastgesteld dat eiseres niet tijdig is ingeburgerd en dat zij de lening moet terugbetalen. Aan haar is ook een boete opgelegd. Tegen dit besluit heeft eiseres geen rechtsmiddelen aangewend.
Het besluit dat eiseres de lening moet terugbetalen staat in rechte vast. Argumenten waarom verweerder eiseres de lening kwijt zou moeten schelden, kan eiseres daarom in deze procedure niet meer aanvoeren.
De brief van 19 november 2020 is een besluit voor zover het is gericht op het rechtsgevolg om de verplichting tot betaling in het leven te roepen, omdat hierin is vastgesteld hoe hoog de schuld precies is en binnen welke termijn deze moet worden betaald. Eiseres kon hiertegen dus bezwaar maken en daarbij gronden naar voren brengen die samenhangen met de terugbetalingsverplichting, zoals argumenten over de hoogte van de vastgestelde schuld en haar financiële situatie.
De rechtbank stelt vast dat eiseres in bezwaar alleen naar voren heeft gebracht dat er reden is om haar de schuld kwijt te schelden op grond van artikel 4.13, derde lid, van het Besluit inburgering en dat zij geen argumenten heeft aangevoerd die zien op de terugbetalingsverplichting. Eiseres heeft dus geen bezwaar gemaakt tegen een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder had het bezwaar daarom niet-ontvankelijk moeten verklaren.
Omdat verweerder dat niet heeft gedaan is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat zij het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaart.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- verklaart het bezwaar tegen de brief van 19 november 2020 niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De beslissing is uitgesproken op 22 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.