In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres, die sinds 12 maart 2014 inburgeringsplichtig is, ontving op 19 november 2020 een brief waarin haar werd meegedeeld dat zij per 1 mei 2021 moest beginnen met het terugbetalen van een lening van € 9.488,11, die zij had ontvangen om aan haar inburgeringsplicht te voldoen. Eiseres diende bezwaar in tegen dit besluit, maar het bezwaar werd door de Minister op 17 februari 2021 kennelijk ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 8 juli 2021 behandeld. Eiseres was niet tijdig ingeburgerd en had geen rechtsmiddelen aangewend tegen een eerder besluit van 7 september 2017, waarin werd vastgesteld dat zij de lening moest terugbetalen. De rechtbank oordeelde dat het besluit van 19 november 2020 een besluit was dat gericht was op het rechtsgevolg van de betalingsverplichting. Eiseres had in haar bezwaar geen argumenten aangevoerd die betrekking hadden op de terugbetalingsverplichting, maar enkel op de mogelijkheid om de schuld kwijt te schelden.
De rechtbank concludeerde dat het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard door de Minister, omdat er geen bezwaar was gemaakt tegen een besluit als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk. Tevens werd bepaald dat de Minister het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,- moest vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. L.A. Banga, in aanwezigheid van griffier mr. M.L. Bressers.