ECLI:NL:RBMNE:2021:3436

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
UTR 21/2617
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzoek om voorlopige voorziening wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Blaricum, dat op 1 juni 2021 een omgevingsvergunning had verleend voor de uitbreiding van een verdieping op een perceel in Blaricum. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, maar heeft het griffierecht niet tijdig betaald.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat partijen niet voor een zitting worden uitgenodigd, omdat het niet betalen van het griffierecht een inhoudelijke behandeling van de zaak uitsluit. Volgens artikel 8:82 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het betalen van griffierecht een voorwaarde voor het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening. De griffier stelt een termijn voor betaling, en als het griffierecht niet op tijd wordt betaald, verklaart de voorzieningenrechter het verzoek niet-ontvankelijk.

Verzoeker was op 19 juni 2021 aangetekend in de gelegenheid gesteld om het griffierecht binnen twee weken te betalen, maar de aangetekende brief werd op 7 juli 2021 onbestelbaar geretourneerd. De voorzieningenrechter concludeert dat verzoeker zonder goede reden het griffierecht niet tijdig heeft betaald, en verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2617

uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 juli 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Blaricum, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 1 juni 2021 heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van de verdieping op het perceel [adres] te [woonplaats] .
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. In deze zaak worden partijen niet uitgenodigd voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Verzoeker heeft namelijk het griffierecht niet betaald. De voorzieningenrechter kan de zaak daarom niet inhoudelijk behandelen. Hieronder legt de voorzieningenrechter dat verder uit.
2. De indiener van een verzoek om voorlopige voorziening moet griffierecht betalen. Dit volgt uit artikel 8:82, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De griffier van de rechtbank stelt een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald (artikelen 8:82, derde lid, en 8:41, vijfde lid, van de Awb). Het hele bedrag moet binnen de gestelde termijn bijgeschreven zijn op de rekening van de rechtbank of binnen die termijn betaald zijn op de griffie van de rechtbank.
3. Als het griffierecht niet of niet op tijd wordt betaald, verklaart de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Dit volgt uit de artikelen 8:82, derde lid, en 8:41, zesde lid, van de Awb. Dat is alleen anders als voor het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht een geldige reden wordt gegeven.
4. Bij aangetekend verzonden brief van 19 juni 2021 is verzoeker in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen twee weken na dagtekening van die brief. Deze brief is echter op 7 juli 2021 onbestelbaar geretourneerd met de mededeling dat verzoeker de brief niet heeft afgehaald. De rechtbank heeft de nota op 9 juli 2021 nogmaals gestuurd per gewone post en wel naar hetzelfde adres als waar ook de aangetekende nota naartoe was verstuurd. Verzoeker heeft hierop op 12 juli 2021 per e-mail meegedeeld dat hij geen aangetekende brief heeft gekregen en de kopie van de nota op 10 juli 2021 heeft ontvangen.
De voorzieningenrechter stelt echter vast dat uit de track & trace-gegevens van PostNL blijkt dat de aangetekende nota naar het juiste adres is verzonden. Verder blijkt hieruit dat op 24 juni 2021 om 10:29 uur is geprobeerd om de aangetekende nota bij verzoeker te bezorgen, maar dat is dit niet gelukt. Vervolgens is de nota op 25 juni 2021 om 09:54 uur bezorgd bij het PostNL-punt, alwaar verzoeker deze kon ophalen. Omdat verzoeker de nota niet heeft opgehaald is hij op 6 juli 2021 retour afzender gestuurd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het de verantwoordelijkheid van verzoeker is om tijdig zijn post op te halen. Verzoeker heeft daarom zonder goede reden het griffierecht niet tijdig betaald.
5. Het verzoek is niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is uitgesproken op 21 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.