ECLI:NL:RBMNE:2021:3437

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
20/3587
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. van Kuijeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 juli 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de WIA-uitkering van een werkneemster. De werkneemster, die als begeleidster van verstandelijk beperkten werkte, had zich op 27 november 2010 ziek gemeld en ontving een loongerelateerde werkhervattingsuitkering (WGA-uitkering) op basis van volledige arbeidsongeschiktheid. Het Uwv heeft op 12 november 2019 vastgesteld dat de werkneemster per 14 juli 2019 volledig (80 tot 100%) arbeidsongeschikt is, maar niet duurzaam. Dit besluit werd bestreden door de werkneemster, die van mening was dat er wel sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid.

De rechtbank heeft in haar overwegingen gekeken naar de medische en arbeidskundige rapporten die het Uwv had gebruikt om tot zijn besluit te komen. De werkneemster had geen toestemming gegeven om medische gegevens met haar werkgever te delen, wat de rechtbank ertoe bracht om de motivering van haar oordeel te beperken om de privacy van de werkneemster te waarborgen. De rechtbank concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat de werkneemster per 14 juli 2019 volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt was. De rechtbank volgde de argumentatie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die had aangegeven dat er een redelijke verwachting was dat de werkneemster na behandeling weer belastbaar zou zijn.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. S. van Kuijeren, in aanwezigheid van griffier mr. G.M.T.M. Sips. De beslissing werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3587

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. J. Metikoš),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder,
(gemachtigde: S.N. Westmaas-Kanhai).

Procesverloop

Bij besluit van 12 november 2019 heeft het Uwv aan [A] (de werkneemster) meegedeeld dat zij per 14 juli 2019 minder arbeidsgeschikt is dan voorheen. De uitkering die zij krijgt op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) wijzigt, omdat zij per die datum volledig (80 tot 100%) arbeidsongeschikt is.
Bij besluit van 11 september 2020 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De werkneemster heeft geen toestemming gegeven om stukken die medische gegevens bevatten aan de werkgever toe te zenden. De rechtbank heeft de medische stukken met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doen toekomen aan de gemachtigde van eiseres.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden via Skype op 4 mei 2021. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank overweegt allereerst dat zij, nu de werkneemster geen toestemming heeft gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan eiseres te verstrekken, de motivering van haar oordeel voor zover nodig zal beperken teneinde te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.
Feiten
2. De werkneemster was werkzaam bij eiseres als begeleidster van verstandelijk beperkten. Zij heeft zich op 27 november 2010 ziek gemeld. Per einde wachttijd 24 november 2012 is haar een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsongeschikten (WGA-uitkering) toegekend op basis van volledige arbeidsongeschiktheid (80 tot 100%). De mate van arbeidsongeschiktheid is daarna een aantal keren gewijzigd. De werkneemster is weer (gedeeltelijk) aan het werk gegaan als verzorgende en ontving daarnaast de WIA-uitkering. Op 12 september 2016 heeft zij zich ziek gemeld. Tegen het einde van de 104 weken wachttijd heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van de werkneemster (opnieuw) beoordeeld. De arts, wiens oordeel is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts, heeft in een functionele mogelijkhedenlijst (fml) van 27 juni 2018 de belastbaarheid van de werkneemster vastgesteld. Een arbeidskundige beoordeling heeft vervolgens geleid tot een WIA-uitkering naar arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 80% per 1 december 2018. Op 31 juli 2019 heeft de werkneemster zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Vervolgens heeft het Uwv de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Het geschil
3. Het gaat in deze zaak om de vraag of het Uwv terecht heeft bepaald dat de werkneemster per 14 juli 2019 volledig (80 tot 100%), maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is.
Standpunten van partijen
4. Aan het bestreden besluit heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat de werkneemster per 14 juli 2019 recht heeft op een WGA-uitkering, omdat zij volledig arbeidsongeschikt is. Van duurzame arbeidsongeschiktheid is volgens het Uwv geen sprake omdat er een redelijk tot goede verwachting is dat de ingezette behandeling tot verbetering van de belastbaarheid in het komende jaar of in het daaropvolgende jaar zal leiden. De werkneemster zal dan weer belastbaar zijn conform de fml van 27 juni 2018. Het Uwv heeft zich bij zijn besluitvorming gebaseerd op medische en arbeidskundige rapporten.
5. Eiseres voert aan dat sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. De werkneemster heeft al jaren een instabiel ziektebeeld. Intensieve behandelingen en zware medicatie hebben nooit tot een structurele verbetering van haar belastbaarheid geleid. De werkneemster is kwetsbaar en er is sprake van een wisselende belastbaarheid. Het verrichten van gangbare arbeid is daarom niet mogelijk. Dat is uit het verleden ook gebleken.
Eiseres voert verder aan dat de fml van 27 juni 2018 voor de onderhavige beoordeling moet worden aangevuld met meer dan wel zwaardere beperkingen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres een rapport van 3 november 2020 van arts-gemachtigde [B] overgelegd.
Beoordelingskader
6. Bij het onderzoek naar de duurzaamheid van een volledige arbeidsongeschiktheid moet de verzekeringsarts het door het Uwv vastgestelde beoordelingskader, genaamd “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” (het beoordelingskader) hanteren. Bij de vraag of sprake is van duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de werknemer aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde [1] .
Beoordeling door de rechtbank
7. Arts-gemachtigde [B] heeft in zijn rapport van 3 november 2020 aangegeven welke beperkingen er, naast de beperkingen die het Uwv in de fml van 27 juni 2018 heeft aangenomen, volgens hem nog meer moeten gelden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in zijn rapport van 2 februari 2021 op een groot deel van de geclaimde beperkingen expliciet ingegaan en heeft inzichtelijk gemotiveerd waarom er geen reden is om meer of zwaardere beperkingen aan te nemen. Hij heeft verder toegelicht dat voor wat betreft het functioneren van de werkneemster met de al veel langer bestaande ernstige psychische klachten weinig verandering meer is te verwachten na afronding van de ingezette behandeling voor de bijgekomen stoornis en terecht is aangenomen dat de werkneemster na de behandeling zou kunnen functioneren conform de fml van 27 juni 2018. De rechtbank kan deze toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen. Eiseres heeft niet met medische gegevens onderbouwd dat meer dan wel zwaardere beperkingen voor de werkneemster moeten worden aangenomen.
8. In zijn rapport van 3 november 2020 heeft arts [B] aangegeven dat sprake is van blijvende forse kwetsbaarheid ten gevolge van complexe chronische psychiatrische problematiek en dat lastig is in te schatten in hoeverre behandeling van de nieuw bijgekomen stoornis tot verbetering kan leiden. Hij acht de kans op substantiële verbetering van de functionele mogelijkheden na behandeling van de bijgekomen stoornis niet reëel gezien alle terugvallen die de werkneemster in de afgelopen jaren heeft gehad. Hij concludeert dat gezien de ernstige complexe chronische psychiatrische problematiek, het arbeidsverleden van de werkneemster (waarbij geen structurele arbeidsrelatie is volgehouden vanwege onder andere verzuim), en de reeds doorlopen behandeltrajecten moet worden betwijfeld of gangbare arbeid voor de werkneemster niet te belastend is en zal blijven leiden tot nieuwe medische problematiek.
9. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 15 juli 2020, aangevuld met zijn rapport van 2 februari 2021, uiteengezet dat de arts-gemachtigde van eiseres terecht heeft aangegeven dat met het arbeidsverleden van de werkneemster en haar medische voorgeschiedenis in belangrijke mate beperkingen zullen blijven bestaan en dat de primaire arts daar ook vanuit is gegaan. Hij geeft aan dat de werkneemster een terugval heeft gehad door een bijgekomen stoornis, getriggerd door externe prikkels, waardoor zij volledig arbeidsongeschikt werd en dat de arts op basis van eigen waarneming en informatie over de ingezette behandeling er vanuit mocht gaan dat de bijgekomen stoornis in belangrijke mate zou teruggaan binnen een termijn van één à twee jaar.
De (verzekerings)artsen hebben aldus de informatie van de behandelend GZ-psycholoog van 27 september 2019 bij hun beoordeling betrokken. Uit die informatie blijkt dat de klachten behorende bij de bijgekomen stoornis, ontstaan in maart 2019 en medio juli 2019 plotseling verergerd, daarna weer zijn afgenomen, dat de stoornis goed is te behandelen en de prognose vooralsnog gunstig is. De rechtbank kan de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de duurzaamheid van de vastgestelde beperkingen goed volgen en ziet daarom geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling.
Conclusie
10. Gelet op het voorgaande heeft het Uwv terecht bepaald dat de werkneemster met ingang van 14 juli 2019 volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing is uitgesproken op 19 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.CRvB 16 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3283