ECLI:NL:RBMNE:2021:3447

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
UTR 20/3318 en UTR 20/3314
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijstellingsverzoek inburgeringsplicht en boete-oplegging ongegrond verklaard

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 13 juli 2021, zijn de beroepen van eiseres tegen de besluiten van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ongegrond verklaard. Eiseres had een boete van € 750,- opgelegd gekregen omdat zij niet tijdig had voldaan aan haar inburgeringsplicht. Daarnaast had zij verzocht om vrijstelling van het examenonderdeel Oriëntatie op de Nederlandse Arbeidsmarkt (ONA), wat ook werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aan de voorwaarden voor vrijstelling voldeed, aangezien zij niet kon aantonen dat zij in de twaalf maanden voorafgaand aan haar aanvraag minimaal 48 uur per maand in loondienst had gewerkt. De rechtbank concludeerde dat de boete terecht was opgelegd, omdat eiseres verwijtbaar niet binnen de gestelde termijn aan haar inburgeringsplicht had voldaan. De rechtbank overwoog dat de persoonlijke omstandigheden van eiseres, zoals het gebrek aan opleidingsmogelijkheden in haar woonplaats, geen aanleiding gaven om de boete te matigen. De rechtbank bevestigde dat de Minister overeenkomstig zijn beleid had gehandeld en dat de opgelegde boete in overeenstemming was met de wet- en regelgeving. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig voldoen aan de inburgeringsplicht en de voorwaarden voor vrijstelling van examenonderdelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 20/3318 en UTR 20/3314

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.J.M. Naber).

Procesverloop

In het besluit van 3 juli 2019 (het primaire besluit 1) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 750,-, omdat eiseres niet op tijd heeft voldaan aan de inburgeringsplicht.
In het besluit van 12 november 2019 (het primaire besluit 2) heeft verweerder het verzoek van eiseres om gedeeltelijke vrijstelling van het inburgeringsexamen, te weten het onderdeel Oriëntatie op de Nederlandse Arbeidsmarkt (ONA), afgewezen.
In afzonderlijke besluiten van 30 juni 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder beide bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via een Skype-beeldverbinding plaatsgevonden op 11 mei 2021. Eiseres en haar echtgenoot [A] zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde
.

Overwegingen

1. Bij besluit van 13 mei 2016 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij inburgeringsplichtig is, dat haar inburgeringstermijn op 18 april 2016 is gestart en dat zij tot en met 17 april 2019 de tijd heeft om aan deze inburgeringsplicht te voldoen.
Besluitvorming oplegging boete
2. Verweerder heeft een vooraankondiging gestuurd en eiseres medegedeeld dat zij niet tijdig heeft voldaan aan de inburgeringsplicht en dat verweerder haar een boete van
€ 750,- zal opleggen. Eiseres heeft telefonisch toegelicht waarom zij niet tijdig heeft voldaan aan haar inburgeringsplicht. Verweerder heeft in deze toelichting geen aanleiding gezien de boete van € 750, - te wijzigen. De boete is in bezwaar gehandhaafd. De stelling van eiseres dat zij slechts twee maanden te laat is met inburgeren volgt verweerder niet, omdat zij ten tijde van de beslissing op bezwaar nog niet heeft voldaan aan de inburgeringsverplichting. Ook de door eiseres aangedragen persoonlijke omstandigheden zijn voor verweerder geen aanleiding de inburgeringstermijn te verlengen of af te zien van het opleggen van een boete. Het is eiseres te verwijten dat zij niet op tijd is ingeburgerd, aldus verweerder.
Besluitvorming verzoek om vrijstelling inburgeringsplicht
3. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van het examenonderdeel ONA. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen, omdat eiseres niet aan de voorwaarden voor deze vrijstelling voldoet. Verweerder heeft het bezwaar tegen de afwijzing ongegrond verklaard. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij in de twaalf maanden voorafgaand aan de aanvraag gedurende minimaal 48 uur per maand over een periode zes maanden werkzaamheden in loondienst heeft verricht. Dit is de voorwaarde om in aanmerking te komen voor de vrijstelling. Eiseres komt niet voor in de polis administratie van het UWV. Ook heeft eiseres geen arbeidsovereenkomst, salarisspecificaties én bankafschriften overgelegd die blijk geven van in aanmerking te nemen werkzaamheden.
4. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Ontvankelijkheid van beide beroepen
5. In dit geval heeft eiseres op 4 september 2020 beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. Eiseres heeft in beroep toegelicht dat zij pas eind augustus 2020 bekend is geraakt met de bestreden besluiten. Omdat verweerder de bestreden besluiten per gewone post aan eiseres heeft verzonden en geen verzendregistratie heeft kunnen overleggen, gaat de rechtbank uit van een tijdig ingediend beroep. Dit betekent dat de beroepen van eiseres ontvankelijk zijn.
Over de bestuurlijke boete (UTR 20/3314)
6. Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat alle examenonderdelen zijn behaald, behalve het onderdeel ONA. Uit het overzicht inburgeringsgegevens van 22 augustus 2019 blijkt dat eiseres het onderdeel Kennis Nederlandse Maatschappij op 3 mei 2019 heeft gehaald en het onderdeel spreekvaardigheid op 3 juli 2019. Het onderdeel schrijfvaardigheid was op 18 juli 2019 nog in behandeling. De stelling van eiseres dat alle onderdelen wel zijn gehaald, behalve het onderdeel ONA is feitelijk onjuist. Bovendien hadden de examens al vóór 17 april 2019 moeten zijn behaald. Hieraan heeft eiseres niet voldaan. Dat eiseres om uitstel heeft verzocht van haar inburgeringplicht en dat daarom de boete niet had mogen worden opgelegd, is de rechtbank niet gebleken. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Volgens de artikelen 31 en 34 van de Wet inburgering legt verweerder een boete van maximaal € 1.250,- op aan inburgeraars die niet op tijd aan hun inburgeringsplicht hebben voldaan. Verder bepaalt artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat een bestuursorgaan geen boete oplegt voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten. De beslissing van een bestuursorgaan tot het opleggen van een boete wordt door de bestuursrechter vol getoetst en wordt beoordeeld met inachtneming van de tegenover de rechter aannemelijk geworden omstandigheden.
8. Verweerder heeft invulling gegeven aan artikel 5:46 van de Awb door beleid te ontwikkelen over de matiging van een boete. Dit beleid is vastgelegd in de Beleidsregel boetevaststelling inburgering (hierna: de Beleidsregel). Daarin wordt bij het bepalen van de hoogte van een boete rekening gehouden met het aantal examenpogingen, de gevolgde cursussen aan een instelling met een Blik op Werk keurmerk en/of het aantal examens dat de inburgeringsplichtige heeft behaald. Niet in geschil is dat verweerder overeenkomstig zijn beleid heeft gehandeld.
9. De rechtbank overweegt dat verweerder de boete ongeacht het beleid, dient af te stemmen op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en eventuele andere omstandigheden. Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan aanleiding geven de opgelegde boete te matigen. [1]
10. In de stelling van eiseres dat in de plaats waar zij woont, [woonplaats] onvoldoende opleidingsmogelijkheden zijn, en dat er geen voorschool dan wel crèche is waardoor zij niet (tijdig) aan de inburgeringsplicht kon voldoen, heeft verweerder geen aanleiding gezien om de boete te matigen. Daarbij heeft verweerder van belang geacht dat het juist is dat in de plaats [woonplaats] geen taalschool is, maar dat in Emmeloord, enkele kilometers verderop, meerdere taalscholen zijn. Ook is er in [woonplaats] kinderopvang aanwezig, die zowel crèche aanbiedt als voorschoolse en naschoolse opvang. Eiseres betwist dit niet. De rechtbank volgt verweerder daarom dat het aangevoerde geen aanleiding vormt de boete verder te matigen. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Ook heeft eiseres aangevoerd dat zij geen gebruik heeft gemaakt van de lening, maar dat is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant voor het opleggen van een boete. De beroepsgrond slaagt niet. Overigens heeft eiseres geen beroepsgronden aangevoerd tegen de hoogte van de boete.
12. Verweerder heeft terecht een boete van € 750,- aan eiseres opgelegd vanwege het verwijtbaar niet binnen de inburgeringstermijn voldoen aan haar inburgeringsplicht.
13. Het beroep is ongegrond.
Over het vrijstellingsverzoek inburgeringsplicht (UTR 20/3318)
14. Op 14 oktober 2019, na het opleggen boete, heeft eiseres een vrijstellingsverzoek ingediend voor het examenonderdeel ONA. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen, omdat er bij het UWV en bij de belastingdienst geen gegevens bekend zijn dat eiser in loondienst arbeid heeft verricht. Wanneer in de polis administratie bij het UWV geen gegevens zijn opgenomen, worden de arbeidsovereenkomst, salarisspecificaties en bankafschriften bij de inburgeraar opgevraagd. Eiseres heeft geen bankafschriften overgelegd. Daarmee heeft zij onvoldoend objectief bewijs overgelegd om aan te tonen dat zij arbeid in loondienst heeft verricht. De rechtbank volgt verweerder in dit standpunt. Verweerder heeft het verzoek om vrijstelling daarom terecht afgewezen.
15. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart beide beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 13 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Bijlage
Wet inburgering:
Artikel 5
1. In afwijking van artikel 3 is niet inburgeringsplichtig degene die:
(…)
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent:
a. verdere gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de inburgeringsplicht;
(…).
Artikel 7b
1. De inburgeringsplichtige behaalt binnen drie jaar de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c.
2. De termijn van drie jaar, genoemd in het eerste lid, vangt aan op het moment dat de vreemdeling inburgeringsplichtig wordt.
3. Onze Minister verlengt de termijn van drie jaar, genoemd in het eerste lid:
a. indien de inburgeringsplichtige aannemelijk maakt dat hem geen verwijt treft ter zake van het niet tijdig behalen van deze onderdelen van het inburgeringsexamen, of
b. eenmalig met ten hoogste twee jaren, indien aantoonbaar een alfabetiseringscursus wordt of is gevolgd voor het verstrijken van die termijn.
Artikel 31
1. Onze Minister legt een bestuurlijke boete op aan de inburgeringsplichtige die de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, niet binnen de in artikel 7b, eerste lid, genoemde termijn, of de met toepassing van artikel 7b, derde lid, of van de krachtens artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, gestelde regels verlengde termijn, heeft behaald.
Artikel 32
Onze Minister stelt in de boetebeschikking, bedoeld in artikel 31, eerste lid, een nieuwe termijn van ten hoogste twee jaren waarbinnen de inburgeringsplichtige na het bekendmaken van de boetebeschikking alsnog de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, moet behalen.
Artikel 34
De bestuurlijke boete kan niet hoger zijn dan:
a.€ 340 voor het niet naleven van artikel 7a, eerste lid;
b.€ 340 voor het niet afronden van het participatieverklaringstraject, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, binnen de bij of krachtens de artikelen 29 en 30 gestelde termijnen;
c.€ 1.250 voor het niet naleven van artikel 7b, eerste lid;
d.€ 1.250 voor het niet behalen van de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, binnen de bij of krachtens de artikelen 32 en 33 gestelde termijnen.
Besluit inburgering
Artikel 2.4a
Van de verplichtingen om kennis van de Nederlandse samenleving te verwerven en het inburgeringsexamen te behalen, wordt voor wat betreft het onderdeel oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt, bedoeld in de artikelen 2.10, eerste lid, onderdeel b, en 3.9, derde lid, onderdeel b, op verzoek vrijgesteld de inburgeringsplichtige die gedurende een periode van twaalf maanden voorafgaande aan het verzoek in ten minste zes maanden minimaal 48 uur per maand werkzaamheden in loondienst heeft verricht.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de ABRvS van 21 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:819