Overwegingen
1. Bij besluit van 13 mei 2016 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij inburgeringsplichtig is, dat haar inburgeringstermijn op 18 april 2016 is gestart en dat zij tot en met 17 april 2019 de tijd heeft om aan deze inburgeringsplicht te voldoen.
Besluitvorming oplegging boete
2. Verweerder heeft een vooraankondiging gestuurd en eiseres medegedeeld dat zij niet tijdig heeft voldaan aan de inburgeringsplicht en dat verweerder haar een boete van
€ 750,- zal opleggen. Eiseres heeft telefonisch toegelicht waarom zij niet tijdig heeft voldaan aan haar inburgeringsplicht. Verweerder heeft in deze toelichting geen aanleiding gezien de boete van € 750, - te wijzigen. De boete is in bezwaar gehandhaafd. De stelling van eiseres dat zij slechts twee maanden te laat is met inburgeren volgt verweerder niet, omdat zij ten tijde van de beslissing op bezwaar nog niet heeft voldaan aan de inburgeringsverplichting. Ook de door eiseres aangedragen persoonlijke omstandigheden zijn voor verweerder geen aanleiding de inburgeringstermijn te verlengen of af te zien van het opleggen van een boete. Het is eiseres te verwijten dat zij niet op tijd is ingeburgerd, aldus verweerder.
Besluitvorming verzoek om vrijstelling inburgeringsplicht
3. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van het examenonderdeel ONA. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen, omdat eiseres niet aan de voorwaarden voor deze vrijstelling voldoet. Verweerder heeft het bezwaar tegen de afwijzing ongegrond verklaard. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij in de twaalf maanden voorafgaand aan de aanvraag gedurende minimaal 48 uur per maand over een periode zes maanden werkzaamheden in loondienst heeft verricht. Dit is de voorwaarde om in aanmerking te komen voor de vrijstelling. Eiseres komt niet voor in de polis administratie van het UWV. Ook heeft eiseres geen arbeidsovereenkomst, salarisspecificaties én bankafschriften overgelegd die blijk geven van in aanmerking te nemen werkzaamheden.
4. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Ontvankelijkheid van beide beroepen
5. In dit geval heeft eiseres op 4 september 2020 beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. Eiseres heeft in beroep toegelicht dat zij pas eind augustus 2020 bekend is geraakt met de bestreden besluiten. Omdat verweerder de bestreden besluiten per gewone post aan eiseres heeft verzonden en geen verzendregistratie heeft kunnen overleggen, gaat de rechtbank uit van een tijdig ingediend beroep. Dit betekent dat de beroepen van eiseres ontvankelijk zijn.
Over de bestuurlijke boete (UTR 20/3314)
6. Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat alle examenonderdelen zijn behaald, behalve het onderdeel ONA. Uit het overzicht inburgeringsgegevens van 22 augustus 2019 blijkt dat eiseres het onderdeel Kennis Nederlandse Maatschappij op 3 mei 2019 heeft gehaald en het onderdeel spreekvaardigheid op 3 juli 2019. Het onderdeel schrijfvaardigheid was op 18 juli 2019 nog in behandeling. De stelling van eiseres dat alle onderdelen wel zijn gehaald, behalve het onderdeel ONA is feitelijk onjuist. Bovendien hadden de examens al vóór 17 april 2019 moeten zijn behaald. Hieraan heeft eiseres niet voldaan. Dat eiseres om uitstel heeft verzocht van haar inburgeringplicht en dat daarom de boete niet had mogen worden opgelegd, is de rechtbank niet gebleken. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Volgens de artikelen 31 en 34 van de Wet inburgering legt verweerder een boete van maximaal € 1.250,- op aan inburgeraars die niet op tijd aan hun inburgeringsplicht hebben voldaan. Verder bepaalt artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat een bestuursorgaan geen boete oplegt voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten. De beslissing van een bestuursorgaan tot het opleggen van een boete wordt door de bestuursrechter vol getoetst en wordt beoordeeld met inachtneming van de tegenover de rechter aannemelijk geworden omstandigheden.
8. Verweerder heeft invulling gegeven aan artikel 5:46 van de Awb door beleid te ontwikkelen over de matiging van een boete. Dit beleid is vastgelegd in de Beleidsregel boetevaststelling inburgering (hierna: de Beleidsregel). Daarin wordt bij het bepalen van de hoogte van een boete rekening gehouden met het aantal examenpogingen, de gevolgde cursussen aan een instelling met een Blik op Werk keurmerk en/of het aantal examens dat de inburgeringsplichtige heeft behaald. Niet in geschil is dat verweerder overeenkomstig zijn beleid heeft gehandeld.
9. De rechtbank overweegt dat verweerder de boete ongeacht het beleid, dient af te stemmen op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en eventuele andere omstandigheden. Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan aanleiding geven de opgelegde boete te matigen.
10. In de stelling van eiseres dat in de plaats waar zij woont, [woonplaats] onvoldoende opleidingsmogelijkheden zijn, en dat er geen voorschool dan wel crèche is waardoor zij niet (tijdig) aan de inburgeringsplicht kon voldoen, heeft verweerder geen aanleiding gezien om de boete te matigen. Daarbij heeft verweerder van belang geacht dat het juist is dat in de plaats [woonplaats] geen taalschool is, maar dat in Emmeloord, enkele kilometers verderop, meerdere taalscholen zijn. Ook is er in [woonplaats] kinderopvang aanwezig, die zowel crèche aanbiedt als voorschoolse en naschoolse opvang. Eiseres betwist dit niet. De rechtbank volgt verweerder daarom dat het aangevoerde geen aanleiding vormt de boete verder te matigen. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Ook heeft eiseres aangevoerd dat zij geen gebruik heeft gemaakt van de lening, maar dat is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant voor het opleggen van een boete. De beroepsgrond slaagt niet. Overigens heeft eiseres geen beroepsgronden aangevoerd tegen de hoogte van de boete.
12. Verweerder heeft terecht een boete van € 750,- aan eiseres opgelegd vanwege het verwijtbaar niet binnen de inburgeringstermijn voldoen aan haar inburgeringsplicht.
13. Het beroep is ongegrond.
Over het vrijstellingsverzoek inburgeringsplicht (UTR 20/3318)
14. Op 14 oktober 2019, na het opleggen boete, heeft eiseres een vrijstellingsverzoek ingediend voor het examenonderdeel ONA. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen, omdat er bij het UWV en bij de belastingdienst geen gegevens bekend zijn dat eiser in loondienst arbeid heeft verricht. Wanneer in de polis administratie bij het UWV geen gegevens zijn opgenomen, worden de arbeidsovereenkomst, salarisspecificaties en bankafschriften bij de inburgeraar opgevraagd. Eiseres heeft geen bankafschriften overgelegd. Daarmee heeft zij onvoldoend objectief bewijs overgelegd om aan te tonen dat zij arbeid in loondienst heeft verricht. De rechtbank volgt verweerder in dit standpunt. Verweerder heeft het verzoek om vrijstelling daarom terecht afgewezen.
15. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.