ECLI:NL:RBMNE:2021:3561
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak ongegrond verklaard
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 914.000 voor het belastingjaar 2020. Na het bezwaar werd de waarde verlaagd naar € 865.000, maar de eiser was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting via Skype, waar de eiser en de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning van de eiser een vrijstaande woning is, gebouwd in 1976, met een oppervlakte van ongeveer 222 m2 en gelegen op een kavel van 1.020 m2. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die een lagere waarde van € 750.000 bepleitte, tegen de onderbouwing van de verweerder, die een taxatiematrix had overgelegd, gewogen.
De rechtbank oordeelde dat de verweerder voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde WOZ-waarde van € 865.000 niet te hoog was. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de vergelijkbaarheid van de woning met referentiewoningen en de argumenten van de eiser over de indeling en het aantal slaapkamers in de woning. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de rechter was verhinderd deze te ondertekenen.