Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
eiseres,
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft eiseres, die voorheen als medewerkster thuiszorg werkte, beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar WIA-uitkering per 30 mei 2019 te beëindigen. Het Uwv stelde dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat door eiseres werd betwist. Eiseres had zich op 1 juni 2017 ziek gemeld en had op 26 september 2019 een WIA-uitkering aangevraagd. De primaire arts concludeerde dat eiseres slechts 4,48% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot het primaire besluit van het Uwv. Eiseres maakte bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond in het bestreden besluit van 9 december 2020.
De rechtbank heeft de zaak op 6 juli 2021 behandeld via een Skype-verbinding, waarbij eiseres en haar echtgenoot aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was. De rechtbank overwoog dat het Uwv de besluiten over de arbeidsongeschiktheid op zorgvuldige wijze had gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen. Eiseres voerde aan dat haar beperkingen waren onderschat, maar de rechtbank stelde vast dat de verzekeringsartsen consistent en inzichtelijk hadden gemotiveerd waarom de vastgestelde beperkingen passend waren. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd moest zijn op de gezondheidstoestand van eiseres op de datum in geding, 30 mei 2019.
De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling en dat eiseres in staat was om de door de arbeidsdeskundige geduide functies te verrichten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees partijen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.