ECLI:NL:RBMNE:2021:3566

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
21_125
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiseres, die voorheen als medewerkster thuiszorg werkte, beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar WIA-uitkering per 30 mei 2019 te beëindigen. Het Uwv stelde dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat door eiseres werd betwist. Eiseres had zich op 1 juni 2017 ziek gemeld en had op 26 september 2019 een WIA-uitkering aangevraagd. De primaire arts concludeerde dat eiseres slechts 4,48% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot het primaire besluit van het Uwv. Eiseres maakte bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond in het bestreden besluit van 9 december 2020.

De rechtbank heeft de zaak op 6 juli 2021 behandeld via een Skype-verbinding, waarbij eiseres en haar echtgenoot aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was. De rechtbank overwoog dat het Uwv de besluiten over de arbeidsongeschiktheid op zorgvuldige wijze had gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen. Eiseres voerde aan dat haar beperkingen waren onderschat, maar de rechtbank stelde vast dat de verzekeringsartsen consistent en inzichtelijk hadden gemotiveerd waarom de vastgestelde beperkingen passend waren. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd moest zijn op de gezondheidstoestand van eiseres op de datum in geding, 30 mei 2019.

De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling en dat eiseres in staat was om de door de arbeidsdeskundige geduide functies te verrichten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees partijen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/125
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van
6 juli 2021 in de zaak tussen
[eiseres], te [woonplaats] ,
eiseres,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder,
(gemachtigde: mr. R. van den Brink).
Procesverloop
In het besluit van 19 december 2019 (primair besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres per 30 mei 2019 geen uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) krijgt, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
In het besluit van 9 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 6 juli 2021 via een Skype-verbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen met haar echtgenoot [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Overwegingen
De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.

1.Voorgeschiedenis

1.1
Eiseres heeft voor het laatst als medewerkster thuiszorg gewerkt. Zij heeft zich op
1 juni 2017 ziek gemeld.
1.2
Op 26 september 2019 heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd. De primaire arts heeft in het rapport van 4 december 2019 beperkingen bij eiseres vastgesteld en in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgenomen. De primaire arbeidsdeskundige heeft eiseres op grond van die beperkingen 4,48% arbeidsongeschikt geacht. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
1.3
Eiseres heeft hier bezwaar tegen gemaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 2 november 2020 geconcludeerd dat de FML van 4 december 2019 in stand blijft. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft eiseres net als de primaire arbeidsdeskundige 4,48% arbeidsongeschikt geacht. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

2.Grondslag van het bestreden besluit

2.1
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres per
30 mei 2019 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages.

3.Systematiek van de Wet WIA

3.1
In de huidige systematiek van de Wet WIA wordt het arbeidsongeschiktheidspercentage bepaald door het inkomen dat de verzekerde zou hebben kunnen verdienen als hij niet arbeidsongeschikt was (het maatmaninkomen) af te zetten tegen wat hij of zij op dit moment zou kunnen verdienen (de restverdiencapaciteit). Eiseres is het niet eens met deze systematiek van de WIA-beoordeling, omdat zij vindt dat zij daardoor als een nummer wordt gezien. De wetgever heeft dit systeem van berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage tot stand gebracht. De rechtbank kan hier niet van afwijken.

4.Beoordelingskader

4.1
De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiseres aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.

5.Medische beoordeling

5.1
Eiseres voert aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat verweerder haar beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid heeft onderschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens eiseres onvoldoende rekening gehouden met haar vermoeidheid die tot een urenbeperking moet leiden, buikklachten, hand- en vingerklachten en bekkeninstabiliteit.
5.2
De rechtbank stelt voorop dat het bij de beoordeling van dit beroep gaat om de gezondheidstoestand van eiseres op de datum in geding: 30 mei 2019. De verzekeringsarts bezwaar en beroep moet bij de beoordeling van de gestelde klachten dus niet kijken naar de huidige situatie van eiseres maar naar haar gezondheidstoestand op 30 mei 2019.
5.3
De primaire verzekeringsarts heeft in de FML van 4 december 2019 meer beperkingen vastgesteld dan de verzekeringsarts bij de ZW-beoordeling heeft gedaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze FML in stand gelaten. De primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben de gestelde klachten in hun rapportages meegewogen bij de beoordeling. De primaire verzekeringsarts heeft ook beperkingen in de FML vastgesteld op grond van die klachten, bijvoorbeeld onder item 4.3 ten aanzien van hand- en vingergebruik.
5.4
De rechtbank ziet in wat eiseres aanvoert geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek onjuist is. De rechtbank is van oordeel dat de (verzekerings)arts(en) consistent en inzichtelijk hebben gemotiveerd waarom de in de FML van 4 december 2019 vastgestelde beperkingen passend zijn voor eiseres. De rechtbank kan de (verzekerings)arts(en) hierin volgen. Dat eiseres het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Aan hoe eiseres zelf haar klachten en haar belastbaarheid ervaart, kan bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid geen doorslaggevende betekenis toekomen. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat eiseres in beroep geen nieuwe medische informatie heeft ingebracht waaruit blijkt dat de toestand op datum in geding slechter was dan in bezwaar is aangenomen.

6.Arbeidskundige beoordeling

6.1
De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geduide functies onjuist zijn. Met de in de FML van
4 december 2019 aangenomen beperkingen moet eiseres in staat worden geacht om de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geduide functies te verrichten.

7.Conclusie

7.1
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2021 door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Bouwman, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.