ECLI:NL:RBMNE:2021:361

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
UTR 20/1915
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering van een reachtruckchauffeur met psychische klachten

In deze zaak heeft eiser, een reachtruckchauffeur, zich op 18 juli 2017 ziekgemeld vanwege psychische klachten. Na een wachttijd heeft hij een WIA-uitkering aangevraagd, waarbij zijn arbeidsongeschiktheidspercentage op 66,91% is vastgesteld. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat zijn bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaarde. Tijdens de zitting op 27 januari 2021, waar eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, werd de zaak behandeld via een Skype-verbinding.

De rechtbank heeft beoordeeld of de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid door verweerder terecht was. Eiser betoogde dat zijn klachten waren toegenomen en dat er nieuwe klachten waren, maar hij heeft geen medische onderbouwing voor deze claims gepresenteerd. De rechtbank benadrukte dat de verzekeringsartsen rapporten mogen gebruiken als deze zorgvuldig zijn opgesteld en geen tegenstrijdigheden bevatten. Eiser moest aantonen dat de rapporten niet aan de eisen voldeden, wat hij niet deed.

De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische informatie van de psycholoog had meegewogen en dat er geen aanwijzingen waren voor een acuut ernstig psychiatrisch ziektebeeld. De rechtbank oordeelde dat de vastgestelde beperkingen van eiser, zoals opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst, juist waren en dat hij in staat was om de geduide functies te verrichten. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1915

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Sala),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M. Tieman).

Inleiding

1. Eiser heeft zich op 18 juli 2017 ziekgemeld voor zijn werk als reachtruckchauffeur wegens psychische klachten. Aan het einde van de wachttijd heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd. Na medisch en arbeidsdeskundig onderzoek is het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser vastgesteld op 66,91%. In het besluit van
18 juli 2019 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser vanaf 16 juli 2019 een uitkering krachtens de Wet inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend.
In het besluit van 8 april 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2021 via een Skype-verbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en de tolk in de Turkse taal, B. Yilmaz. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

3. De rechtbank moet beoordelen of verweerder bij het bestreden besluit de arbeidsongeschiktheid van eiser per 16 juli 2019 terecht heeft vastgesteld op 66,91%.
4. Eiser is het hiermee niet eens en is van mening dat hij meer beperkt is dan door verweerder is aangenomen. De psychische klachten zijn toegenomen en er zijn nieuwe klachten bijgekomen. Medische informatie hierover is door verweerder niet meegewogen in het bestreden besluit. Verweerder heeft nagelaten om bij de behandelend sector informatie op te vragen.
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiseres aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is.
Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid
6. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat er geen argumenten zijn om af te wijken van het primaire oordeel over de belastbaarheid per datum in geding (16 juli 2019) en dus om de Functionele MogelijkhedenLijst (FML) van 12 juni 2019 te herzien. Bij de behandeling van het bezwaarschrift heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitgebreid gesproken met eiser en zijn gemachtigde. Het rapport van 4 april 2020 bevat een weergave van alle door eiser opgesomde somatische en psychische klachten. Tevens is er medische informatie overgelegd, namelijk het journaal van de huisarts en een brief van de behandelend psycholoog van EsensGGZ d.d. 8 oktober 2019.
Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep levert de ontvangen informatie niet zo zeer nieuwe medische feiten op maar geeft deze informatie wel meer inzicht in het klachtenbeloop in de maanden na de datum in geding. Het blijkt dat er sprake is van een toename van depressieve klachten naar een matig ernstige depressieve episode. Er is echter geen sprake van een medische situatie van geen benutbare mogelijkheden (GBM). Gelet daarop is eiser per datum in geding belastbaar met arbeid. Met de door de primaire verzekeringsarts aangenomen substantiële beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren is duidelijk rekening gehouden met eisers’ psychische klachten (depressieve klachten, angst-/PTSS- en paniekklachten). In de brief van de psycholoog van 8 oktober 2019 ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanwijzingen voor een acuut ernstig psychiatrisch ziektebeeld. En dus is er geen sprake van volledige arbeidsongeschiktheid.
Verder beschrijft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat met de in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 12 juni 2019 opgenomen beperkingen ten aanzien van dynamische handelingen en statische houdingen rekening is gehouden met de nek-, schouder-, rug- en beenklachten van eiser. Uit het dossier en uit de informatie van de huisarts blijkt niet van ernstige somatische aandoeningen, die de pijnklachten van eiser kunnen verklaren. In ieder geval is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep met de beperking op 1.9.9 in verband met medicatiegebruik tegelijkertijd ook rekening gehouden met de slaapapneuklachten van eiser.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan ook het aannemen van een lichte urenbeperking volgen in verband met de impact van de combinatie van de diverse klachten op het energieniveau en energiereserve van eiser. Nu er geen cardiologische afwijkingen zijn gevonden voor de moeheids- en collapsklachten van eiser, moeten deze klachten meer gezien worden in het licht van de psychische klachten en psychosociale problematiek van eiser.
7. De rechtbank kan deze motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen. Ter zitting heeft verweerder nog toegelicht dat de beperking op item 1.9.9 ook een beperking in de belastbaarheid is voor de collapsklachten en wegrakingen van eiser. Daarmee acht de rechtbank een voldoende en inzichtelijke motivering van verweerders besluit gegeven. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de medische informatie van de psycholoog van 8 oktober 2019 van redelijk kort na de datum in geding is en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep deze informatie in haar heroverweging heeft betrokken. De rechtbank kan volgen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, gelet op de informatie die er was, geen aanleiding heeft gezien nadere informatie bij de behandelend sector op te vragen. Verder heeft eiser - ook in beroep - geen medische onderbouwing gegeven voor toegenomen en nieuwe klachten.
Dat eiser het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Aan hoe eiser zelf zijn klachten en zijn belastbaarheid ervaart, kan bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid geen doorslaggevende betekenis toekomen.
8. Tegen het arbeidsdeskundig rapport van 6 april 2020, dat ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit, zijn geen gronden ingebracht. Uit wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen volgt dat er van moet worden uitgegaan dat de beperkingen van eiser, zoals opgenomen in de FML van 12 juni 2019, juist zijn. Op grond van die beperkingen is de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep terecht tot de conclusie gekomen dat eiser geacht moet worden de geduide functies te kunnen verrichten.

Conclusie

9. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder terecht aan eiser een WIA-uitkering heeft toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 66,91.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Fagel, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 4 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.